ECLI:NL:GHAMS:2023:278

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
23-002371-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor voorbereiding van hennepkwekerij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1955, was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, namelijk het voorhanden hebben van een ruimte die bestemd was voor het exploiteren van een hennepkwekerij. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en geoordeeld dat de verdachte in de periode van 13 april 2020 tot en met 22 december 2020 te Amsterdam een woning heeft gehuurd met de bedoeling daar een hennepkwekerij op te zetten. Tijdens een controle op 22 december 2020 werd de verdachte aangetroffen in een voertuig nabij de woning, waar in de woning diverse apparatuur voor hennepteelt was aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij slechts kort in de woning was geweest en dat hij niet de intentie had om hennepteelt te faciliteren. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wist dat de woning bestemd was voor het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. De op te leggen straf is gegrond op artikel 11a van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002371-21
datum uitspraak: 24 januari 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-044590-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1955,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2023.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 april 2020 tot en met op 22 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten
  • 48 armaturen en/of
  • 52 assimilatielampen en/of
  • 4 koolstoffilters en/of
  • 2 slakkenhuizen en/of
  • 1 schakelbord en/of
  • 48 transformators en/of
  • 2 snelheidsregelaars en/of
  • 4 ventilatoren en/of
  • 3 dompelpompen en/of
  • 21 groeimiddelflessen,
dan wel een ruimte voorhanden heeft gehad, te weten een woning met adres [adres02] , waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van het bewijs komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft – kort gezegd – betoogd dat de goederen die in de woning zijn aangetroffen niet bestemd waren om de onder lid 3 en 5 van artikel 11 van de Opiumwet bedoelde strafbare feiten te plegen. De verdachte heeft immers verklaard dat hij slechts tien minuten in de woning is geweest, er geen bewijs is dat hij er eerder is geweest, en hij het “wiethok”, in verband met een bericht van de gemeente dat zij het balkon wilde verhogen, wilde afbreken. Hij had niet het opzet op met de toen voorhanden goederen hennepteelt te faciliteren.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat, om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen, voldoende is dat de verdachte wist dat de goederen in zijn woning aanwezig waren en dat deze goederen de bestemming konden hebben om de in artikel 11 lid 3 en 5 Opiumwet bedoelde feiten te plegen. De feiten en omstandigheden zijn daarmee wezenlijk anders dan die in het arrest van de
Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:328), waarnaar de raadsman heeft verwezen, waarin de voorwerpen enkel in een kelder bij de woning aangetroffen.
Het hof overweegt als volgt.
Op 22 december 2020 ziet een verbalisant omstreeks 10:00 uur op de Delflandlaan in Amsterdam een voertuig met daarin twee mannen rijden. Het voertuig rijdt een parkeergarage behorend bij een flatgebouw aan de [adres03] in en wordt nadat het de garage is uitgereden, staande gehouden. De verdachte is de bijrijder van het voertuig. Desgevraagd geeft de verdachte toestemming tot het binnentreden van de woning aan de [adres02] waar zij zojuist vandaan bleken te komen en waarvan de verdachte sinds 13 april 2020 de huurder is. In de woning worden de volgende, opgehangen en aangesloten, goederen aangetroffen: 48 armaturen, 52 assimilatielampen, 4 koolstoffilters, 2 slakkenhuizen, 1 schakelbord en 48 transformators. Daarnaast worden aangetroffen: 2 snelheidsregelaars, 4 ventilatoren, 3 dompelpompen en 21 groeimiddelflessen. Er worden 4 ruimtes als kweekruimte aangemerkt.
De verdachte heeft verklaard dat hij geld verdient door een “wiethok” op zijn naam te hebben, daarmee € 2.500 per oogst verdient, een ander het allemaal regelt en hij er nog niets mee heeft verdiend omdat er nog geen oogst is geweest. Voorts heeft hij verklaard dat hij, omdat hij een bericht had gekregen van de gemeente dat zij het balkon van de woning wilde verhogen, verzocht was om het “wiethok” af te breken.
Voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in artikel 11a Opiumwet is vereist dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is (vgl. HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:328).
Het hof stelt vast dat de verdachte de woning aan de [adres02] te Amsterdam per 13 april 2020 huurde met het (enkele) doel daar een hennepkwekerij te laten exploiteren en dat zich in die woning op 22 december 2020 een nog in opbouw zijnde professionele hennepplantage bevond. Daarmee heeft de verdachte de woning in de tenlastegelegde periode voorhanden gehad, terwijl hij wist dat deze bestemd was voor het exploiteren van een hennepplantage. Dat de verdachte het “wiethok” wilde afbreken omdat de gemeente het balkon zou gaan verhogen, zoals de verdachte heeft aangevoerd, acht het hof geenszins aannemelijk geworden. Het procesdossier bevat hiervoor geen enkele aanwijzing en deze stelling wordt ook op geen enkele wijze (nader) onderbouwd. In dat kader is tevens van belang dat gesteld noch gebleken is dat er reeds een aanvang was gemaakt met het afbreken van de kwekerij.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte de woning aan de [adres02] te Amsterdam voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze bestemd was tot het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 11 lid 3 en/of lid 5 van de Opiumwet
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de andere in de tenlastelegging genoemde voorwerpen voorhanden heeft gehad, nu uit de processtukken blijkt dat de verdachte op 22 december 2020 slechts een zeer korte periode in de woning is geweest en zijn rol beperkt lijkt te zijn tot het op naam hebben van de woonruimte waar de in opbouw zijnde hennepplantage zich bevond. Dit betekent dat de verdachte van dat deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 13 april 2020 tot en met 22 december 2020 te Amsterdam een ruimte voorhanden heeft gehad, te weten een woning met adres [adres02] , waarvan hij wist dat deze bestemd was tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
ruimten voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan één week voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is betrokken geweest bij de voorbereiding van het opzetten van een professionele hennepkwekerij in een woning in Amsterdam door een lege woning enkel met dit doel te huren. De verdachte heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de (voorbereiding van de) productie van softdrugs. Hennep is een verdovend middel waarvan het gebruik schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid. De handel in hennep kan daarnaast leiden tot verschillende vormen van criminaliteit.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 december 2022 is hij eerder voor Opiumwetdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Gezien de ernst van het feit en de recidive van de verdachte kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft het hof acht geslagen op straffen die gewoonlijk in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij houdt het hof tevens rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 11a van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. S.M.M. Bordenga en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2023.
mr. P.E. de Wildt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.