In deze zaak gaat het om de ontruiming van een woning na het overlijden van de huurder, de heer [naam 1]. De weduwe, [appellante], stelt dat zij medehuurder is op grond van artikel 7:266 lid 1 BW en dat zij de huurovereenkomst heeft voortgezet op basis van artikel 7:268 lid 1 BW. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat [appellante] geen medehuurder is, omdat zij niet aan de stelplicht heeft voldaan dat zij haar hoofdverblijf in het gehuurde had ten tijde van het overlijden van de heer [naam 1]. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in de procedure beoordeeld, waarbij het hof heeft gekeken naar verklaringen van buren en andere betrokkenen. Het hof concludeert dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij ten tijde van het overlijden van haar echtgenoot in het gehuurde woonde. De verklaringen van buren wijzen erop dat de heer [naam 1] alleen woonde en dat er geen sprake was van een echtgenote. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellante] af. Tevens wordt [appellante] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.