ECLI:NL:GHAMS:2023:2662

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
23-002593-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een gewapende overval met bewijsvoering en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1993, was betrokken bij een gewapende overval op een winkel in Hoorn, gepleegd op 12 september 2020. De verdachte heeft samen met een medeverdachte de overval voorbereid en uitgevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld door de medeverdachte naar de winkel te rijden, hem een vuurwapen te geven en instructies te geven over de uitvoering van de overval. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een lagere straf geëist, maar het hof heeft de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers in overweging genomen. Het hof heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op 12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met een voorwaardelijk deel van 12 maanden, rekening houdend met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de psychische druk waaronder hij handelde. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de opgelegde straf, maar het vonnis voor het overige bevestigd. De verdachte is strafbaar bevonden en het beroep op psychische overmacht is verworpen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002593-21
datum uitspraak: 10 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-246407-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging en de motivering van de rechtbank voor het aannemen van de strafbaarheid van de verdachte zal vervangen door een eigen overweging en voorts de bewijsmiddelen zal aanpassen in een aanvulling op dit verkort arrest, indien beroep in cassatie wordt ingesteld. Verder zal het hof een beslissing nemen over de voorlopige hechtenis.

Bewijsoverweging

Betrouwbaarheid verklaringen
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verklaringen van [medeverdachte 1] niet betrouwbaar zijn en dus niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het feit heeft de rechtbank in haar vonnis het volgende overwogen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft direct bij zijn eerste verhoor bij de politie op 23 oktober 2020 een verklaring afgelegd waarin hij bekend heeft de overvaller te zijn geweest en waarin hij ook verklaard heeft over de rol van zijn medeverdachten, onder wie de verdachte, als mededaders van de overval. Vervolgens is [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris op 19 april 2021 opnieuw gehoord over het tenlastegelegde en daar heeft hij verklaard in lijn met de hiervoor genoemde verklaring bij de politie.
Net als de rechtbank acht het hof de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] gedetailleerd, consistent en in lijn met het dossier. De verdachte zelf heeft wisselende verklaringen afgelegd bij de politie en ter terechtzitting als het gaat over waar hij zich bevond en de (lijn van) gebeurtenissen op de dag van de overval. Zo heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zijn telefoon de hele dag niet bij zich heeft gehad in de auto, terwijl hij op een eerder moment heeft verklaard dat hij naar Tuitjenhorn is gereden met gebruikmaking van de navigatie op zijn telefoon. Ook heeft hij wisselend verklaard over het moment waarop hij de instructies kreeg en over het moment waarop hij is gaan rijden om de medeverdachte op te halen. Anders dan bij de verdachte, die op substantiële punten aantoonbaar inconsistent heeft verklaard, heeft het hof na kritische lezing van de verklaringen van [medeverdachte 1] , dergelijke substantiële tegenstrijdigheden in zijn verklaringen, in die mate dat die zouden moeten doen twijfelen aan de betrouwbaarheid van de kern van de verklaringen, niet aangetroffen. Dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht dat [medeverdachte 1] die verklaringen zou hebben afgelegd om zijn ‘eigen hachje’ te redden, acht het hof bovendien niet aannemelijk, nu [medeverdachte 1] voor zichzelf juist zeer belastend heeft verklaard.
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op grond van het bovenstaande ziet het hof, net als de rechtbank, geen belemmeringen om de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] voor het bewijs te gebruiken en komt het hof derhalve - in samenhang met de overige voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen - tot vaststelling van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte wordt bedreigd door [naam 1] en moet hem een geldbedrag betalen. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] rijden op 12 september 2020 richting het winkelgebied te Hoorn. De verdachte is bestuurder van de auto, een Opel met kenteken [kenteken] , en de medeverdachte is de bijrijder. In de auto is in het bijzijn van de verdachte besproken wat de medeverdachte ter plaatse moet doen. De verdachte navigeert. Vlak voordat zij aankomen in de buurt van de [winkel] te Hoorn, geeft de verdachte een vuurwapen, gewikkeld in een doek, aan de medeverdachte en zegt tegen hem dat hij dat moet gebruiken om het geld te pakken. De medeverdachte is hierna de hiervoor genoemde kledingwinkel binnen gegaan, heeft het vuurwapen gericht op de in de winkel aanwezige medewerksters en heeft gevraagd naar het geld. Vervolgens heeft de medeverdachte geld en een geldkistje weggepakt van de balie en is hij de winkel uitgerend in de richting van de verdachte, die in voornoemde Opel met draaiende motor zit te wachten in de Jan van Neksteeg. De medeverdachte is aan de passagierszijde ingestapt en hierna zijn de verdachte en hij weggereden naar een parkeerplaats. Onderweg merkt de verdachte op dat de buit laag is. De verdachte zegt tegen de medeverdachte dat die het geld in een op een parkeerplaats, waar zij na de overval naar toe reden, geparkeerd staande auto moet gooien en het wapen moet weggooien.
Medeplegen
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de handelingen die de verdachte heeft verricht niet kunnen worden gekwalificeerd als medeplegen, maar als medeplichtigheid, waardoor de verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe
geëigend tijdstip.
Bij de beoordeling of de bijdrage van de verdachte als medeplegen kan worden aangemerkt stelt het hof met de rechtbank voorop dat het niet in de laatste plaats de verdachte is geweest die van de overval zou profiteren (doordat hij daarna van [naam 1] af zou zijn), zodat een scenario waarin hij een rol van ondergeschikt belang heeft gespeeld op voorhand al minder waarschijnlijk is. Dat zich ook de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte heeft voorgedaan, is naar het oordeel van het hof op grond van de hierboven besproken feiten en omstandigheden komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde, bestaande uit:
- het samen met de medeverdachte zich begeven naar de te overvallen winkel, terwijl de verdachte de auto bestuurt, navigeert en instructies geeft over de uitvoering;
- het geven van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan de medeverdachte om de overval mee te plegen met de instructie dat hij dat moet gebruiken om het geld te krijgen;
- het met draaiende motor wachten op de medeverdachte, een opmerking maken over de omvang van de buit en het met hem na de overval wegrijden;
- het instrueren van de medeverdachte waar hij het geld moet afleveren en waar hij het op een vuurwapen gelijkend voorwerp moet dumpen,
naar het oordeel van het hof namelijk van zodanig groot gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht het hof, met de rechtbank, de primair ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging gepleegd bewezen.
De verdachte pas achteraf op de hoogte?
Dat de verdachte pas na de overval zou hebben geweten dat door de medeverdachte een overval zou worden gepleegd, acht het hof gelet op de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden niet geloofwaardig. Dit wordt nog onderstreept door het tapgesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 2] d.d. 28 september 2020, waarin wordt gezegd dat de verdachte zich ook moet melden als [medeverdachte 2] komt vast te zitten, omdat dit een goede ‘teamset’ is en waarin ook wordt gezegd dat de politie weet dat de verdachte de overval heeft gepleegd. Voorts is het de verdachte die gedurende dit gesprek aan [medeverdachte 2] vraagt of hij [medeverdachte 1] (
het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1]) heeft gesproken, waarop [medeverdachte 2] bevestigend antwoordt en zegt dat ze met z'n drieën gaan verklaren.
Die wetenschap van de verdachte vooraf blijkt ook uit de verklaring van getuige [getuige] die tegenover de politie heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en de verdachte voorafgaand aan de overval vertelden dat ze zo onder druk werden gezet, werden bedreigd en dat ze geld moesten betalen. [medeverdachte 2] of de verdachte versprak zich vervolgens en zei dat hij hele erge dingen moest doen, en toen zei hij dat hij een overval moest plegen onder druk. Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij nog dacht dat het grootspraak was. De dag nadat dit gesprek had plaatsgevonden, kwam een nieuwsbericht op [website] van de kledingwinkel die was overvallen en waarbij een kenteken was gezien. Getuige [getuige] heeft verklaard dat ze toen dacht dat het dus echt waar was wat [medeverdachte 2] en/of de verdachte zeiden. Naar het oordeel van het hof heeft deze getuige geen redenen om een onjuiste verklaring af te leggen, en blijkt ook uit haar verklaring dat de verdachte vooraf de wetenschap heeft gehad dat een overval zou worden gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de verdachte handelde uit psychische overmacht. De verdachte heeft verklaard dat hij en zijn familie bedreigd werden door [naam 1] en dat hij hem € 3.000,- moest betalen. Deed hij dit niet dan zou [naam 1] hem neerschieten. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij iets moest gaan doen wat heel fout was, maar dat hij door de op hem uitgeoefende druk, die mede werd versterkt door zijn PTSS, geen andere oplossing zag dan te doen wat [naam 1] van hem vroeg, om zo van hem af te komen.
Het hof stelt voorop dat de rechter bij een beroep op psychische overmacht moet onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding daarvan zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin de drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
Naar het oordeel van het hof is aan de hand van het dossier aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van bedreigingen aan het adres van de verdachte en diens familie en (ex-)vriendin.
Met de verdediging wil het hof aannemen dat de verdachte ten gevolge daarvan in zijn beleving geen weerstand kon bieden aan de op hem uitgeoefende druk. Mogelijk werd dit versterkt door de post traumatische stress-stoornis waaraan de verdachte leed. Naar het oordeel van het hof is echter geen sprake geweest van een situatie waarin de verdachte die weerstand, hoe moeilijk hij dat wellicht ook vond, ook niet
behoefdete bieden. In het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat de bedreigingen zodanig concreet en ernstig te nemen waren, dat voor de verdachte geen andere weg overbleef dan het medeplegen van een gewapende overval op een winkel. Naar het oordeel van het hof waren er voor de verdachte alternatieven voorhanden, zoals het inschakelen van de politie of het laten betalen van het geldbedrag door zijn ouders, welke te verkiezen waren boven het medeplegen van een gewapende overval. Bij dit oordeel speelt ook een rol dat de verdachte zich er terdege van bewust was dat een gewapende overval een zeer ernstig feit is. Hij had kunnen en moeten bedenken dat een dergelijk feit een zeer ingrijpende en mogelijk ook traumatische ervaring zou zijn voor de slachtoffers daarvan. Bovendien was het de verdachte voorafgaand aan de overval duidelijk dat daarbij een minderjarige jongen werd ingezet, hetgeen mede maakt dat hij echt naar alternatieven had moeten omzien. Dat heeft hij echter niet gedaan, maar hij heeft het probleem en de druk waarmee hij werd geconfronteerd afgewenteld op de slachtoffers in de winkel en daarbij een kind betrokken.
Het beroep op psychische overmacht wordt derhalve verworpen.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, is de verdachte strafbaar.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor medeplichtigheid aan het delict zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de (positief) gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alsmede met de op de verdachte uitgeoefende psychische druk waaronder het feit door hem is begaan. Zij heeft voorgesteld om aan de verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan, met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest, in combinatie met een forse taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewapende winkeloverval om onder een schuld van € 3.000,- uit te komen. Hij heeft een essentiële rol vervuld door een medeverdachte te brengen naar de te overvallen winkel, hem het wapen te geven en hem te instrueren om dat wapen te gebruiken om het geld weg te nemen. Vervolgens heeft hij met draaiende motor gewacht in een steeg en is hij, nadat deze medeverdachte met de buit was ingestapt, weggereden. Hierna heeft hij deze medeverdachte geïnstrueerd wat te doen met het geld en het wapen. Een dergelijk misdrijf waarbij met een vuurwapen is gedreigd is zeer ernstig en schadelijk voor daardoor getroffen winkelmedewerkers. Uit de verklaring van slachtoffer [slachtoffer] blijkt ook dat gevoelens van angst en onzekerheid bij haar tot op de dag van vandaag aanwezig zijn. Voorts tast een dergelijke gewapende overval het veiligheidsgevoel van het bredere publiek aan. De verdachte heeft echter alleen oog gehad voor zijn persoonlijke belangen en die van degenen die hem na stonden. Uit het verhandelde ter terechtzitting is bovendien gebleken dat de verdachte geen volledige verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn aandeel in deze overval.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, acht het hof in beginsel geen andere straf op zijn plaats dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd voor soortgelijke feiten, met als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar. Een dergelijke straf is ook door de rechtbank bepaald, waarbij een gedeelte van acht maanden in voorwaardelijke vorm is opgelegd.
Het hof houdt echter in aanzienlijke mate rekening met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door hem en zijn raadsvrouw ter terechtzitting naar voren gebracht. De voorlopige hechtenis van de verdachte is al lange tijd geschorst, in welke periode de verdachte zich netjes aan alle daaraan verbonden voorwaarden heeft gehouden en duidelijke stappen heeft gezet die tot gedragsveranderingen hebben geleid. De verdachte is bovendien een
first offender. Voorts houdt het hof rekening met de op de verdachte uitgeoefende psychische druk waaronder hij het feit heeft gepleegd. In deze omstandigheden ziet het hof aanleiding een groter deel van de op te leggen gevangenisstraf, te weten 11 maanden, voorwaardelijk op te leggen. In zoverre wordt afgeweken van het oordeel van de rechtbank. Voor de oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel beperkt is tot de duur van het voorarrest is het gepleegde feit echter veel te ernstig.
Naar het oordeel van het hof is uit het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding meer gebleken tot het opleggen van aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden bijzondere voorwaarden.
Het hof stelt ook vast dat in hoger beroep sprake is geweest van een beperkte overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu het hoger beroep namens de verdachte op 20 september 2021 is ingesteld, terwijl het hof eerst thans – 2 jaar en 2 maanden later – arrest wijst. Het hof houdt hier rekening mee door een extra maand gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm (en dus een maand minder in onvoorwaardelijke vorm) op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en de in het vonnis van de rechtbank voor zover bevestigd opgelegde maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. J.L. Bruinsma en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van
mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 november 2023.