ECLI:NL:GHAMS:2023:2533

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
200.314.406/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over fout in beslagexploot en tegenstrijdige uitspraken

In deze zaak heeft klaagster, een B.V., een klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder vanwege een fout in een beslagexploot en tegenstrijdige uitspraken. Klaagster heeft een geschil met een Belgische vennootschap en haar bestuurder, waarbij beslag is gelegd op een geldsom onder een notaris. De gerechtsdeurwaarder heeft op basis van een Belgisch vonnis eigenbeslag gelegd op dezelfde geldsom, wat leidde tot bezwaren van klaagster. In de tuchtprocedure verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat het beslagexploot onjuist is en dat er geen inhoudelijk antwoord is gegeven op haar vragen. De kamer voor gerechtsdeurwaarders heeft de klacht ongegrond verklaard, wat klaagster in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder marginaal hoeft te toetsen of de titel voldoende grond biedt voor de betekening en het bevel tot betaling. Het hof concludeert dat de gerechtsdeurwaarder niet verantwoordelijk is voor de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de titels en dat klaagster geen schade heeft geleden door de erkende fout in het exploot. De klacht wordt ongegrond verklaard en de beslissing van de kamer wordt bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.314.406/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/704822 DW RK 21/305
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 26 september 2023
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
appellante,
tegen
[geïntimeerde],
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats 1] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: R. Wisse.
Partijen worden hierna klaagster en de gerechtsdeurwaarder genoemd.

1.De zaak in het kort

Klaagster heeft een langlopend geschil met een Belgische vennootschap en haar bestuurder. Klaagster heeft op basis van een arrest van het hof ’s-Hertogenbosch ten laste van de bestuurder beslag laten leggen op een geldsom onder een notaris. Een week later heeft de gerechtsdeurwaarder – op basis van een Belgisch vonnis – namens de bestuurder eigenbeslag gelegd op dezelfde geldsom onder de notaris. Klaagster heeft bij de gerechtsdeurwaarder meermaals bezwaar gemaakt tegen dit beslag en verzocht om opheffing ervan. In deze tuchtprocedure verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder onder meer dat het beslagexploot onjuist is en dat zij geen inhoudelijk antwoord heeft gegeven op vragen van klaagster.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft op 10 augustus 2022 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 13 juli 2022 (ECLI:NL:TGDKG:2022:182).
2.2.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend. Op 19 juni 2023 heeft de gerechtsdeurwaarder een afschrift van de processtukken in eerste aanleg en van de stukken in hoger beroep aan het hof toegestuurd.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 juni 2023. Klaagster, vertegenwoordigd door haar bestuurder ing. Th.H.J.G. Vissers (hierna: Vissers), en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. De gerechtsdeurwaarder is niet verschenen.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
Op 23 mei 2011 heeft de rechtbank van koophandel van het arrondissement Tongeren (België) onder anderen klaagster bij verstek veroordeeld een vordering van € 2.054.236,94 te voldoen aan All Technology Investment Group NV (hierna: ATI).
3.2.
Op 24 januari 2012 heeft de rechtbank Roermond op verzoek van ATI een exequatur verleend voor dat vonnis.
3.3.
Op 20 december 2016 heeft ATI een gedeelte van de vordering op klaagster bij onderhandse akte gecedeerd aan haar bestuurder [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
3.4.
Het hof van beroep te Antwerpen (België) heeft op 4 maart 2019 het hoger beroep van onder meer klaagster tegen een vonnis van de rechtbank van koophandel van het arrondissement Tongeren (België) van 5 februari 2013 – inhoudende een afwijzing van het verzoek van klaagster tot herroeping van het vonnis van 23 mei 2011 – ongegrond verklaard en het bestreden vonnis bevestigd.
3.5.
Op 2 mei 2019 heeft de rechtbank Roermond op verzoek van ATI voor laatstgenoemd arrest en laatstgenoemd vonnis een exequatur verleend.
3.6.
Op 1 december 2020 heeft het hof ’s-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Limburg van 6 september 2017 in de zaak van onder meer klaagster tegen ATI en [naam 1] waarin – kort samengevat – is geoordeeld dat ATI en [naam 1] onrechtmatig jegens klaagster hebben gehandeld en waarbij de vordering van onder anderen klaagster is toegewezen voor een bedrag van € 909.919,00 in hoofdsom.
3.7.
Op verzoek van onder anderen klaagster heeft [naam 2] , gerechtsdeurwaarder te [plaats] , op 8 januari 2021 op grond van het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch beslag gelegd onder [bedrijf 3] op – kort gezegd – het aandeel van [naam 1] in een op de derdenrekening van de notaris gehouden depotbedrag.
3.8.
Op verzoek van [naam 1] heeft de gerechtsdeurwaarder op 14 januari 2021 op grond van de onder 3.1. en 3.4. vermelde Belgische uitspraken eigenbeslag gelegd onder [bedrijf 3] op datzelfde aandeel in het depotbedrag.
3.9.
Op 21 januari 2021 heeft zowel klaagster als haar advocaat per e-mail bij de gerechtsdeurwaarder bezwaar gemaakt tegen het beslag.
3.10.
De gerechtsdeurwaarder heeft daarop bij e-mail van 22 januari 2021 als volgt geantwoord aan de advocaat van klaagster:

(…) De beslagen die zijn gelegd zijn gelegd op basis van de Belgische, in Nederland uitvoerbare, titels. Dhr. [naam 1] heeft zich tot mij gewend met het verzoek tot het leggen van de beslagen. Aangezien mijn Ministerieplicht mij noopt om daar gevolg aan te geven en mijns inziens de Belgische titels nog altijd overeind staan, heb ik derhalve uit hoofde van evident bestaande titels beslag heb gelegd.
Ik begrijp dat de ontstane situatie, na het arrest van het Hof, wellicht verwarrend is. Maar het is niet aan mij om daar een oordeel over te vellen, wellicht kan de “verdelende” deurwaarder een renvooiprocedure te voeren bij de Rechtbank, danwel wordt er een executiegeschil gevoerd. De beslagen zullen dan ook worden gehandhaafd.
3.11.
Op 18 mei 2021 heeft het hof ’s-Hertogenbosch een arrest gewezen in hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Limburg van 18 juli 2018 in de zaak van ATI tegen onder meer Architectenbureau [bedrijf 1] B.V. in liquidatie. In dit arrest is deze B.V. in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld.
3.12.
Op 8 juli 2021 heeft klaagster wederom per e-mail bij de gerechtsdeurwaarder bezwaar gemaakt tegen het op 14 januari 2021 gelegde beslag.
3.13.
De gerechtsdeurwaarder heeft daarop bij e-mail van 12 juli 2021 het volgende aan klaagster geantwoord:

(…) U heeft mij verzocht per direct het beslag onder [bedrijf 3] op te heffen zodat mevrouw [naam 2] tot uitbetaling van de beslagen gelden kan overgaan. Aan dit verzoek kan ik niet voldoen aangezien mijn opdrachtgever dhr. [naam 1] /ATI Groep is. Verzoeken tot opheffing zal ik aan hem moeten voorleggen.
U heeft de casus ook besproken met mevrouw [naam 2] en zij heeft u in een eerder stadium geadviseerd een executiegeschil op te starten mocht u zich niet kunnen verenigen met het gelegde beslag. Ik kan u ook niet anders dan adviseren een executiegeschil te starten aangezien ik niet eigenhandig en zonder toestemming van mijn opdrachtgever tot opheffing van het gelegde beslag over kan gaan.
Direct daarop heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder laten weten dat zij haar mening niet deelt.
3.14.
Op 18 augustus 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder namens ATI beslag gelegd onder Stichting Beheer Derdengelden van [bedrijf 2] voor de door Architectenbureau [bedrijf 1] B.V. in liquidatie verschuldigde proceskosten op grond van het vonnis van de rechtbank Limburg van 18 juli 2018 en het arrest van het hof ’sHertogenbosch van 18 mei 2021 (zie 3.11. hiervoor).
3.15.
Op 23 augustus 2021 heeft klaagster de volgende e-mail gestuurd aan de gerechtsdeurwaarder:

U bent ermee bekend dat [onder anderen klaagster] executoriaal beslag hebben gelegd op 8 januari 2021 onder [bedrijf 3] .
Op 14 januari 2021 heeft [naam 1] (de oplichter) eigenbeslag gelegd onder [bedrijf 3] .
Op 22 januari 2021 heeft [bedrijf 3] dit beslag ter verdeling ingediend bij Gerechtsdeurwaarder [naam 2] . Tot op heden is onduidelijk welk aandeel van het ontvangen bedrag voor uw client de oplichter [naam 1] bedoeld is en op grond van welke titel.
U wilt mij per direct laten weten welke titel hieraan ten grondslag ligt.”
3.16.
De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster daarop als volgt geantwoord op 24 augustus 2021:

Zie bijlage. De overbetekening wordt binnenkort aan u betekent.
Voor de verdeelsleutel kunt u terecht bij mevrouw [naam 2] . (…)
3.17.
Klaagster heeft daarop diezelfde dag als volgt geantwoord:

U geeft geen antwoord op mijn vraag.
De overbetekening (zoals door u aangekondigd) heeft niets van doen met het gelegde beslag op 14 januari 2021. Ik wil van u weten op welke titel op 14 januari 2021 beslag is gelegd. (…)
3.18.
De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens diezelfde dag klaagster als volgt geantwoord:

Voor de verdeelsleutel kunt u zich wenden tot [naam 2] Gerechtsdeurwaarders. In de beslagstukken is opgenomen welke titels het betreft.

4.De klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende:
de inhoud van het beslagexploot van 14 januari 2021 is niet juist;
uit het feit dat het beslag is gelegd op grond van het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 4 maart 2019, volgt dat de vordering van ATI niet reeds in 2016 aan [naam 1] kan zijn gecedeerd;
de gerechtsdeurwaarder executeert het vonnis van 23 mei 2011, terwijl in het arrest van 1 december 2020 is bepaald dat [naam 1] geen vordering (meer) heeft op klaagster;
e gerechtsdeurwaarder geeft geen inhoudelijk antwoord op de vraag van klaagster hoe de verdeelsleutel is bij afwikkeling van de beslagen onder de notaris;
klaagster heeft – bij monde van Vissers – op 24 augustus 2021 gebeld met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder waarbij te kennen werd gegeven dat de gerechtsdeurwaarder niet aanwezig was. Toen de echtgenote van Vissers belde nam de gerechtsdeurwaarder de telefoon wel op maar verbrak meteen de verbinding. Dit is onwaardig gedrag voor een gerechtsdeurwaarder.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen de gerechtsdeurwaarder op alle onderdelen ongegrond verklaard.
Het exploot van 14 januari 2021 (klachtonderdeel a.)
5.2.
Over dit klachtonderdeel heeft de kamer overwogen dat de gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat het exploot van 14 januari 2021 een fout bevat (een verkeerde vonnisdatum), maar dat het niet aan de tuchtrechter is om de rechtsgeldigheid van het exploot en het gelegde beslag te beoordelen. Bovendien is klaagster niet in haar belangen geschaad door deze verschrijving, is de titel duidelijk in het exploot omschreven en betrof het – volgens de gerechtsdeurwaarder – een incidentele menselijke fout. Gezien het vorenstaande heeft de kamer geen aanleiding gezien om aan de erkende fout tuchtrechtelijke consequenties te verbinden en is klachtonderdeel a. door de kamer als van onvoldoende gewicht afgewezen.
5.3.
Het hof sluit zich bij deze overwegingen van de kamer aan en maakt die tot de zijne. Het beroepschrift van klaagster, het mondelinge verweer van de gerechtsdeurwaarder en de verdere behandeling van de zaak ter zitting in hoger beroep hebben geen ander licht op de zaak geworpen en geven het hof geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan de kamer. Anders dan klaagster in hoger beroep wederom stelt, is het hof niet gebleken van enig nadeel voor klaagster van deze verschrijving. Het hof acht daarom, net als de kamer, klachtonderdeel a. ongegrond.
Cessie (klachtonderdeel b.)
5.4.
Net als de kamer overweegt het hof dat de omstandigheid dat de uitspraak uit 2019 van het hof van beroep in Antwerpen dateert van na de cessie in 2016 niet uitmaakt voor de rechtsgeldigheid van de cessie. Het hof voegt hieraan toe dat het arrest uit 2019 een oordeel in hoger beroep geeft over een vordering die destijds (ruim voor 2016) was ingesteld door ATI. De gerechtsdeurwaarder heeft – zoals blijkt uit het beslagexploot van 14 januari 2021 – wel rekening gehouden met deze cessie, omdat zij het beslag heeft gelegd op verzoek van [naam 1] . Het is niet aan de tuchtrechter om een oordeel te geven over de rechtsgeldigheid van de cessie, zodat het hof wat klaagster daarover in hoger beroep verder nog heeft aangevoerd, buiten beschouwing laat. Het hof acht, net als de kamer, klachtonderdeel b. ongegrond.
Tegenstrijdige uitspraken (klachtonderdeel c.)
5.5.
Het hof is met de kamer van oordeel, in overeenstemming met vaste jurisprudentie over de ministerieplicht, dat door een gerechtsdeurwaarder slechts marginaal hoeft te worden getoetst of de verstrekte titel voldoende grond biedt voor de betekening en het bevel tot betaling. Een diepgravend onderzoek naar de juistheid van die titel wordt van een gerechtsdeurwaarder niet verlangd. Een gerechtsdeurwaarder behoort niet op de stoel van de rechter te gaan zitten. Het ligt op de weg van de persoon te wiens laste de executie plaatsvindt, zo nodig de rechtmatigheid van een executoriale titel in een executiegeschil door de executierechter te laten toetsen (zie ECLI:NL:GHAMS:2021:3219).
5.6.
Het hof sluit zich verder aan bij de constatering van de kamer dat de uitspraken van de rechtbank van koophandel van het arrondissement Tongeren van 23 mei 2011 en het hof ’s-Hertogenbosch van 1 december 2020 tegenstrijdig lijken te zijn. Gegeven het marginale karakter van de toetsing is het echter niet aan de gerechtsdeurwaarder om te beoordelen hoe beide uitspraken zich tot elkaar verhouden. Ook na een gelegd beslag is het niet aan de gerechtsdeurwaarder om te beslissen op een verzoek van de beslagene tot opheffing van een beslag, als de beslaglegger het daarmee niet eens is. De kamer heeft terecht overwogen dat het in dat geval op de weg van klaagster had gelegen om een executiegeschil te starten, wat de gerechtsdeurwaarder ook meermaals aan klaagster heeft geadviseerd. Anders dan klaagster opnieuw in hoger beroep stelde, is overigens niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarder op het moment van beslaglegging (14 januari 2021) bekend was met de inhoud van het arrest van 1 december 2020. Het hof is daarom, net als de kamer, van oordeel dat klachtonderdeel c. ongegrond is.
Niet reageren (klachtonderdeel d.)
5.7.
Het beroepschrift van klaagster, het mondelinge verweer van de gerechtsdeurwaarder en de verdere behandeling van de zaak ter zitting in hoger beroep geven het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel over klachtonderdeel d. te komen dan de kamer. Dat geldt echter niet voor de overweging van de kamer dat de reactie van de gerechtsdeurwaarder op 24 augustus 2021 zag op de overbetekening van het eigenbeslag van 14 januari 2021. Die overbetekening had betrekking op het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag van 18 augustus 2021. Dit beslag betrof een andere kwestie (op naam van een andere vennootschap) die los staat van de beslaglegging op 14 januari 2021. Dit doet echter niet af aan het oordeel van de kamer dat de gerechtsdeurwaarder de vragen van klaagster voldoende inhoudelijk heeft beantwoord door te verwijzen naar de beslagstukken en naar (de verdelende) gerechtsdeurwaarder [naam 2] . Het hof acht, net als de kamer, klachtonderdeel d. ongegrond.
Verbinding verbreken (klachtonderdeel e.)
5.8.
Net als de kamer overweegt het hof dat beide partijen – ook in hoger beroep – niet nader zijn ingegaan op dit klachtonderdeel. De enkele, niet met bewijsstukken onderbouwde stelling dat een medewerker van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder zou hebben gezegd dat zij niet aanwezig was toen Vissers belde en dat zij wel aanwezig bleek, maar de verbinding verbrak toen daarna de echtgenote van Vissers belde, is onvoldoende om tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen vast te stellen, zodat ook het hof dit klachtonderdeel e. ongegrond acht.
5.9.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof, net als de kamer, van oordeel is dat de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder ongegrond is. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom bevestigen.

6.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023 door de rolraadsheer.