ECLI:NL:GHAMS:2021:3219

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
200.293.467/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders over uitvoering van een frauduleuze titel en meerdere beslagen

In deze zaak heeft klager, die in 2012 werd veroordeeld tot betaling van een geldbedrag aan zijn voormalige advocaat, een klacht ingediend tegen meerdere gerechtsdeurwaarders. Klager betwistte de vordering van de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders en stelde dat de beschikking uit 2012 frauduleus tot stand was gekomen. Ondanks zijn bezwaren hebben de gerechtsdeurwaarders de executie voortgezet en diverse beslagen gelegd. Klager heeft op 28 april 2021 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die zijn klacht ongegrond had verklaard. Het hof heeft de zaak behandeld op 2 september 2021, waarbij klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders aanwezig waren.

Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarders marginaal hadden getoetst of de verstrekte titel voldoende grond bood voor het bevel tot betaling en beslaglegging. Het hof bevestigde dat een diepgravend onderzoek naar de juistheid van de titel niet van een gerechtsdeurwaarder kan worden verlangd. Klager had de mogelijkheid om de rechtmatigheid van de executoriale titel in een executiegeschil door de executierechter te laten toetsen. Het hof concludeerde dat de gerechtsdeurwaarders niet tuchtrechtelijk laakbaar hadden gehandeld en dat de klacht van klager ongegrond was. De beslissing van de kamer werd bevestigd, en klager werd niet-ontvankelijk verklaard in nieuwe klachtonderdelen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.293.467/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/674328 / DW RK 19/579
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 16 november 2021
inzake
[klager],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen

1.[toegevoegd gerechtsdeurwaarder 1] ,

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
2.
[toegevoegd gerechtsdeurwaarder 2],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
3.
[ gerechtsdeurwaarder 3],
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
4.
[gerechtsdeurwaarder 4],
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
5.
[toegevoegd gerechtsdeurwaarder 5],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
6.
[toegevoegd gerechtsdeurwaarder 6],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerden,
gemachtigde: [gemachtigde] .
Partijen worden hierna klager en de gerechtsdeurwaarders genoemd.

1.De zaak in het kort

Klager is in 2012 veroordeeld tot betaling van een geldbedrag aan zijn voormalige advocaat. In 2019 heeft een van de gerechtsdeurwaarders een herhaald bevel tot betaling aan klager betekend. Ondanks een uitgebreide correspondentie tussen klager en de gerechtsdeurwaarders waarin klager de vordering van de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders betwistte, hebben de gerechtsdeurwaarders de executie daarna voortgezet. Zij hebben ten laste van klager diverse beslagen gelegd. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders met name dat zij de beschikking uit 2012 ten uitvoer hebben gelegd, terwijl zij hadden moeten weten dat deze frauduleus tot stand was gekomen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klager heeft op 28 april 2021 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 29 maart 2021 (ECLI:NL:TGDKG:2021:19). De gerechtsdeurwaarders hebben op 25 juni 2021 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.2.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 2 september 2021. Klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3.Feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.
Bij beschikking van 28 november 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg ten laste van klager een begrote declaratie (van de voormalige advocaat van klager) goedgekeurd tot een bedrag van € 5.232,55 en de tenuitvoerlegging bevolen van de begrotingsbeslissing van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda van 14 mei 2012 als bedoeld in artikel 37 van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken.
3.2.
Bij vonnis van 26 juni 2013 heeft de kantonrechter van de rechtbank ZeelandWestBrabant klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn (tegen)vordering tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders in persoon en de vordering van klager voor het overige afgewezen.
3.3.
Bij exploot van 24 januari 2019 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 een herhaald bevel tot betaling aan klager betekend.
3.4.
Bij brief van 28 januari 2019 heeft klager – in reactie op het exploot van 24 januari 2019 – het gerechtsdeurwaarderskantoor meegedeeld dat diens cliënt niet beschikt over een rechtsgeldige, executeerbare titel en heeft hij het gerechtsdeurwaarderskantoor verzocht af te zien van de uitvoering van diens opdracht.
3.5.
Bij e-mail van 13 februari 2019 heeft het gerechtsdeurwaarderskantoor aan klager bericht dat overleg is gepleegd met de opdrachtgever, maar dat het verweer is weerlegd en de vordering dient te worden voldaan.
3.6.
Bij e-mail van 19 februari 2019 aan het gerechtsdeurwaarderskantoor heeft klager gesteld dat de titel op onrechtmatige wijze tot stand was gekomen en daardoor ongeldig was en heeft hij het gerechtsdeurwaarderskantoor verzocht daarom elke invorderingspoging te staken.
3.7.
Bij e-mail van 2 april 2019 heeft het gerechtsdeurwaarderskantoor aan klager geantwoord dat de brief van klager van 19 februari 2019 was besproken met de opdrachtgever, maar dat deze de vordering handhaafde en had verzocht voor verdere incassering te zorgen.
3.8.
Bij e-mail van 15 april 2019 heeft klager aan het gerechtsdeurwaarderskantoor geschreven dat hij het onacceptabel vond dat niet inhoudelijk werd gereageerd op zijn brieven van 28 januari 2019 en 19 februari 2019. Ook heeft hij verzocht de opdrachtgever te informeren dat deze geen rechtsgeldige vordering had en dat het kantoor derhalve genoodzaakt was de incassering te staken.
3.9
Bij e-mail van 8 mei 2019 heeft het gerechtsdeurwaarderskantoor aan klager geantwoord het niet eens te zijn met het schrijven van klager en geen grond te zien om het incasseren van de openstaande vordering te stoppen. Ook werd klager geadviseerd een executiegeschil te starten indien hij het niet eens was met de beschikking van de rechtbank. Klager heeft diezelfde dag gereageerd en verwezen naar de uitvoerige correspondentie zijnerzijds omtrent deze kwestie met daarbij het uitdrukkelijke verzoek acht te slaan op de inhoud hiervan.
3.10.
Op 1 augustus 2019 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 ten laste van klager executoriaal derdenbeslag gelegd onder de [ bank 1] .
3.11.
Bij exploot van 2 augustus 2019 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 een afschrift van het procesverbaal van het derdenbeslag aan klager betekend.
3.12.
Op 1 september 2019 heeft klager naar aanleiding van het gelegde derdenbeslag een klacht ingediend bij het gerechtsdeurwaarderskantoor.
3.13.
Bij e-mail van 4 september 2019 hebben gerechtsdeurwaarders sub 3 en sub 4 de klacht van klager afgewezen en te kennen gegeven dat er geen reden bestond de executie te staken of gelden terug te storten.
3.14.
Per brief van 24 september 2019 heeft klager gereageerd op de brief van de gerechtsdeurwaarders van 4 september 2019 en zijn klacht verder toegelicht.
3.15.
In reactie daarop heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders op 25 september 2019 per email meegedeeld dat de brief de gerechtsdeurwaarders geen reden gaf om op het antwoord van 4 september 2019 terug te komen.
3.16.
Op 26 oktober 2019 heeft klager zijn klacht ingediend bij de kamer.
3.17.
Bij exploot van 21 september 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 5 een herhaald bevel tot betaling betekend aan klager, de partner van klager en de onderneming van klager.
3.18.
Op 25 september 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de [bank 2] ten laste klager, de partner van klager en de onderneming van klager.
3.19.
Bij brief van 29 september 2020 heeft klager de gerechtsdeurwaarders verzocht te stoppen met verdere beslagleggingen in afwachting van de uitkomst van de klachtprocedure bij de kamer.
3.20.
Bij exploot van 5 oktober 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 5 een afschrift van het procesverbaal van het op 25 september 2020 gelegde derdenbeslag betekend aan klager, de partner van klager en de onderneming van klager.
3.21.
Op 7 oktober 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 executoriaal beslag gelegd op twee onroerende zaken van klager en diens partner.
3.22.
Bij exploot van 12 oktober 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 6 een afschrift van het procesverbaal van het gelegde beslag op de twee onroerende zaken betekend aan klager en diens partner.
3.23.
Bij brieven van 19 oktober 2020 en 12 november 2020 heeft klager de gerechtsdeurwaarders verzocht te stoppen met het leggen van beslagen.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders – samengevat – het volgende.
4.1.
De gerechtsdeurwaarders hebben niet inhoudelijk gereageerd op de klacht en de toelichting daarop die klager per brief van 24 september 2019 aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarders heeft gestuurd.
4.2.
De beschikking van 28 november 2012 hadden de gerechtsdeurwaarders niet ten uitvoer mogen leggen, omdat zij wisten, althans hadden behoren te weten, dat deze frauduleus tot stand is gekomen en zij daardoor medeplichtig zouden zijn aan strafrechtelijke overtredingen dan wel een misdrijf.
4.3.
De gerechtsdeurwaarders hebben een eigen verantwoordelijkheid en dienen ook met de belangen van klager rekening te houden. Zij hadden de beschikking van 28 november 2012 marginaal moeten toetsten. Op grond van het door klager aangedragen bewijs zouden zij dan tot de conclusie zijn gekomen dat de beschikking frauduleus tot stand is gekomen en daarom niet ten uitvoer gelegd had mogen worden.
4.4.
De gerechtsdeurwaarders hebben geen inzicht gegeven in de opbouw van de vordering.
4.5.
De gerechtsdeurwaarders hebben het ene na het andere beslag gelegd, kennelijk met als enig doel om een zo hoog mogelijk bedrag aan gerechtsdeurwaarderskosten in rekening te kunnen brengen. Bovendien hebben zij beslagen gelegd op beide onroerende zaken van klager, hetgeen buitengewoon onredelijk en buitensporig bezwarend is.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarders ongegrond verklaard.
Gang van zaken eerste aanleg
5.2.
Klager heeft aangevoerd dat de kamer bij de behandeling van de klacht fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden. Naar de mening van klager heeft in eerste aanleg geen eerlijk proces plaatsgevonden, omdat de kamer heeft geweigerd een procesverbaal van de zitting af te geven.
Het hof stelt echter vast dat bij de kamer geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, omdat beide partijen van tevoren schriftelijk aan de kamer hadden meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Nu er geen mondelinge behandeling is geweest bij de kamer, is het ook niet mogelijk om hiervan een proces-verbaal op te maken en af te geven. De kamer heeft dus terecht geen procesverbaal afgegeven aan klager. Het bezwaar daartegen van klager is dan ook niet terecht.
Reikwijdte klacht/uitbreiding klacht
5.3.
Voor zover klager in eerste aanleg op 2 maart 2021 meer of andere klachtonderdelen heeft willen aanvoeren dan hiervoor onder 4. is weergegeven – bijvoorbeeld met betrekking tot de doorberekening van de kosten van vier gelegde bankbeslagen in 2013 door een ander gerechtsdeurwaarderskantoor – kan hij daarin niet worden ontvangen. Het hof kan slechts een oordeel geven over de klacht zoals die in eerste aanleg door de kamer is beoordeeld. Klager zal daarom in de uitbreiding van zijn klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.
Er is inhoudelijk gereageerd op de brief van klager (klachtonderdeel 4.1)
5.4.
Terecht heeft de kamer overwogen dat uit de overgelegde producties blijkt dat het gerechtsdeurwaarderskantoor bij brief van 4 september 2019 reeds inhoudelijk op de klacht van klager heeft gereageerd. Het hof komt daarom, net als de kamer, tot het oordeel dat de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders door in de reactie van 25 september 2019 te verwijzen naar het gegeven antwoord in de brief van 4 september 2019, voldoende inhoudelijk heeft gereageerd. Door de gerechtsdeurwaarders is op dit punt niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld, zodat klachtonderdeel 4.1 ongegrond is.
De beschikking mocht na een marginale toetsing ten uitvoer worden gelegd (klachtonderdelen 4.2 en 4.3)
5.5.
Het hof is met de kamer van oordeel dat, in lijn met vaste jurisprudentie over de ministerieplicht, door een gerechtsdeurwaarder slechts marginaal hoeft te worden getoetst of de verstrekte titel voldoende grond biedt voor de betekening en het bevel tot betaling. Een diepgravend onderzoek naar de juistheid van die titel wordt van een gerechtsdeurwaarder niet verlangd. Een gerechtsdeurwaarder dient niet op de stoel van de rechter te gaan zitten. Het ligt op de weg van de persoon te wiens laste de executie plaatsvindt, zo nodig de rechtmatigheid van een executoriale titel in een executiegeschil door de executierechter te laten toetsen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHAMS:2021:1721 en ECLI:NL:GHAMS:2018:762).
Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de kamer dat klager een te ruime uitleg geeft aan de vereiste marginale toetsing door de gerechtsdeurwaarders. De beoordeling van de door klager gestelde valsheid in geschrifte, misleiding, identiteitsfraude en poging tot oplichting, is inderdaad voorbehouden aan de rechter en niet aan de gerechtsdeurwaarders. De gerechtsdeurwaarders hebben op 8 mei 2019 klager ook geadviseerd om een executiegeschil te starten. Ook hebben de gerechtsdeurwaarders op verschillende momenten navraag gedaan bij hun opdrachtgever naar aanleiding van de diverse schriftelijke reacties van klager. Gezien het vorenstaande konden de gerechtsdeurwaarders – na een marginale toetsing – in redelijkheid menen dat de beschikking grond bood voor tenuitvoerlegging, zodat het hof evenals de kamer van oordeel is dat klachtonderdelen 4.2 en 4.3 ongegrond zijn.
Er is wel inzicht gegeven in de opbouw van de vordering (klachtonderdeel 4.4)
5.6.
Het hof ziet met betrekking tot dit klachtonderdeel geen aanleiding anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan. De gerechtsdeurwaarders hebben niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld ten aanzien van de door klager gedane betaling uit een eerder (door een ander gerechtsdeurwaarderkantoor) gelegd bankbeslag. Van deze betaling was het gerechtsdeurwaarderskantoor niet eerder op de hoogte, doordat zij alleen de exploten van het vorige gerechtsdeurwaarderskantoor hadden ontvangen. Toen de gerechtsdeurwaarders op de hoogte raakten van deze betaling van € 300,- hebben zij die direct verwerkt. Bij die administratieve verwerking is vervolgens wel een fout gemaakt. Toen die bleek hebben de gerechtsdeurwaarders het bedrag aan klager teruggestort. Deze fout is echter niet van zodanige ernst dat dit klachtonderdeel gegrond zou moeten worden verklaard. Niet iedere fout is tuchtrechtelijk laakbaar.
Voorts blijkt uit de overgelegde producties genoegzaam waaruit de executiekosten bestaan. Indien klager het niet eens is met de hoogte van de – volgens het Besluit tarieven ambtshandeling gerechtsdeurwaarders (Btag) – in rekening gebrachte kosten geldt ook hier dat hij zich niet tot de tuchtrechter, maar tot de civiele rechter dient te wenden om de juistheid ervan te beoordelen. Het hof acht klachtonderdeel 4.4, net als de kamer, ongegrond.
De gerechtsdeurwaarders mochten meerdere beslagen leggen (klachtonderdeel 4.5)
5.7.
Het hof stelt voorop dat een schuldenaar op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen instaat voor betaling van de vordering. Het staat een gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen. Hieruit volgt dat het een gerechtsdeurwaarder in beginsel is toegestaan om ter inning van een vordering ten laste van een schuldenaar meer dan één beslag te leggen. Dit betekent echter niet dat er geen beperkingen zijn aan het leggen van beslag. De gerechtsdeurwaarder dient terughoudend te zijn met het leggen van meerdere beslagen, omdat dit extra kosten voor een schuldenaar met zich brengt. Ook dient de omvang van de beslagen in een redelijke verhouding tot de vordering te staan.
5.8.
Klager had ten tijde van het leggen van de diverse beslagen nog niets aan de gerechtsdeurwaarders betaald met betrekking tot deze vordering. Voorts is gebleken dat ten tijde van het leggen van het beslag op de onroerende zaken de eerdere beslagen onder de SVB en de ING Bank nauwelijks tot resultaat hadden geleid (€ 70,- tot € 90,- per maand). De onroerende zaken betroffen voorts niet het woonhuis van klager, maar de gronden van het bedrijf van klager. Onder deze omstandigheden acht het hof het niet tuchtrechtelijk laakbaar dat de gerechtsdeurwaarders ook beslag hebben gelegd op de twee onroerende zaken van klager, mede gelet op de hoogte van de vordering. Ook het hof acht klachtonderdeel 4.5 daarom ongegrond.
5.9.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat dat niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
5.10.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof, net als de kamer, van oordeel is dat de klacht tegen de gerechtsdeurwaarders ongegrond is. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom bevestigen.

6.Beslissing

Het hof:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in de nieuwe klachtonderdelen;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2021 door de rolraadsheer.