ECLI:NL:GHAMS:2023:2530

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
200.317.295/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend advies van de Klachtencommissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WOII Transporten NS en de beoordeling van de aanvraag van appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de aanvraag van [appellant] voor een financiële tegemoetkoming op basis van het uitkeringsreglement van de Stichting Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WOII Transporten NS werd afgewezen. De klachtencommissie had geoordeeld dat de vader van [appellant] als verzetsstrijder was getransporteerd en niet als lid van de Joodse gemeenschap, waardoor hij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt volgens de criteria van het uitkeringsreglement. Het hof bevestigt dat de klachtencommissie haar oordeel op een logische en begrijpelijke manier heeft gemotiveerd en dat de bindendheid van het advies niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellant] af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.317.295/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9570499/CV EXPL 21-17149
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 september 2023
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. C. Ravesteijn te Amsterdam,
tegen

1.STICHTING INDIVIDUELE TEGEMOETKOMING SLACHTOFFERS WOII TRANSPORTEN NS,

gevestigd te Amsterdam,
2.
[geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
4.
[geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. R.J. Wybenga te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [appellant] genoemd, geïntimeerden worden gezamenlijk de stichting c.s. genoemd en afzonderlijk de stichting, [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] .
[appellant] is bij dagvaarding van 7 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 15 juli 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en de stichting c.s. als gedaagden (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 21 juli 2023 doen bepleiten, [appellant] door mr. Ravesteijn voornoemd en de stichting c.s. door mr. Wybenga voornoemd, [appellant] aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Bij die gelegenheid heeft [appellant] nog producties in het geding gebracht. Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de stichting c.s. zal veroordelen aan [appellant] te betalen € 7.501,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021 tot aan de dag van betaling, met hoofdelijke veroordeling van de stichting c.s. in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en wettelijke rente.
De stichting c.s. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, met wettelijke rente.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.12 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
Op 27 november 2018 heeft de N.V. Nederlandse Spoorwegen (hierna: de NS) op morele gronden besloten een financiële tegemoetkomingsregeling in het leven te zullen roepen voor personen (of hun directe nabestaanden) die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de NS met speciaal ingelegde treinen zijn vervoerd, waarbij de bezetter op last van wie dat transport plaatsvond, het doel had voornoemde personen naar kampen buiten Nederland te vervoeren met het oogmerk de bevolkingsgroep waartoe zij behoorden te vernietigen. De regeling is bedoeld om de rol die de NS heeft gespeeld in de Tweede Wereldoorlog, en het leed dat hierdoor is veroorzaakt, individueel te erkennen.
2.2
De NS heeft op 10 januari 2019 de Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WOII Transporten (hierna: de commissie) ingesteld en aan de commissie een tweeledige opdracht gegeven: 1) het uitbrengen van advies over de inrichting van een individuele tegemoetkomingsregeling en 2) het uitvoeren van die regeling. De commissie bestaat uit [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] , bijgestaan door een secretaris.
2.3
Op 4 februari 2019 heeft de NS de stichting opgericht. Bestuurders van de stichting zijn sinds de oprichting [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] . De statuten van de stichting luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)Doel.
Artikel 2.
2.1.
De stichting heeft ten doel het toekennen van individuele financiële tegemoetkomingen aan:
a.
i. de nog levende overlevenden van de transporten naar de concentratie- en vernietigingskampen welke transporten tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn uitgevoerd door de Nederlandse Spoorwegen in opdracht van de bezetter.
Het gaat bij deze groep om de personen die tijdens de Tweede Wereldoorlog met de transporten uit Nederland zijn weggevoerd naar genoemde kampen, die na de oorlog zijn teruggekeerd en nu nog in leven zijn;
ii. de nog levende weduwen of weduwnaars en de nu nog levende kinderen van hen die met de onder a.i genoemde transporten zijn weggevoerd naar de concentratie- en vernietigingskampen en daaruit niet zijn teruggekeerd.
(…)
anderen dan de hiervoor onder a.i of a.ii genoemde personen waarvoor de Nederlandse Spoorwegen – na advies van het bestuur – gelden ter beschikking stelt aan de stichting om aan deze personen tevens een individuele financiële tegemoetkoming te doen.
2.2.
De toekenning van individuele financiële tegemoetkomingen (uitkeringen) geschiedt aan de in artikel 2.1 onder a en b genoemde personen overeenkomstig een door het bestuur vast te stellen uitkeringsreglement (…).
2.3.
Zij tracht dit doel te bereiken door onder meer:
het beoordelen of een aanvraag voor een individuele financiële tegemoetkomingen (uitkering) voldoet aan de in het Uitkeringsreglement voor toekenning van een uitkering vermelde criteria;
het vaststellen van de hoogte van het bedrag dat als individuele financiële tegemoetkomingen (uitkering) aan een aanvrager wordt verstrekt;
het op basis van het Uitkeringsreglement verstrekken van individuele financiële tegemoetkomingen (uitkeringen). (…)”
2.4
Op 26 juni 2019 heeft de commissie advies uitgebracht aan de NS over de vraag hoe een individuele regeling ten behoeve van destijds getransporteerden en hun nabestaanden kan worden vormgegeven. In dat advies staat onder meer het volgende:
“(…)1. Adviesopdracht van NS
NS heeft bij de oprichting van de Stichting (…) de volgende inhoudelijke afbakening geformuleerd waar het gaat om de groep(en) die voor de ontwerpen regeling in aanmerking zou(den) moeten komen: “de meest direct door haar handelen getroffenen, namelijk diegenen die door de Nederlandse Spoorwegen in opdracht van de bezetter zijn getransporteerd naar de kampen Westerbork, Vught en Amersfoort en vervolgens door de bezetter op transport zijn gesteld naar de concentratie- en vernietigingskampen.”
In een later stadium heeft NS deze afbakening op verzoek van de Commissie nader toegelicht:
“(…) De oorsprong van NS om een tegemoetkoming te willen betalen, ligt in het door NS rijden van extra/speciale treinen in opdracht van de bezetter met het doel om mensen naar de vernietigings- en concentratiekampen te brengen. Treinen dus die speciaal met het doel van de zuiveringsoperatie van de bezetter gereden zijn (m.n. Joden, Roma en Sinti – deze mensen/groepen zijn gedocumenteerd door de bezetter). (…)
NS heeft desgevraagd nader toegelicht dat met ‘zuiveringsoperatie van de bezetter’ genocide wordt bedoeld, meer specifiek de vervolging van Joden, Roma en Sinti met het oogmerk van de bezetter hen als bevolkingsgroep uit te roeien. (…)
2. Overwegingen van de Commissie ten aanzien van de adviesopdracht: reikwijdte van de regeling en hoogte van de tegemoetkoming.
De Commissie heeft zich bij aanvang van haar werkzaamheden terdege gerealiseerd dat het ontwerpen van een regeling die invulling geeft aan de intenties van NS en tevens door betrokkenen kan worden aanvaard als ‘passend en redelijk’, een buitengewoon ingewikkelde, zo niet bijna onmogelijke opdracht is.
Dat geldt in de eerste plaats voor het bepalen van de reikwijdte van de regeling. (…) Het uitsluiten van bepaalde groepen bij deze regeling kan voor betrokkenen bij deze regeling en hun nabestaanden dan ook onbegrijpelijk overkomen. De Commissie is zich daar zeer van bewust, maar heeft met het aanvaarden van de opdracht ook de afbakening en intentie van NS als uitgangspunt genomen. (…)

4.Bevindingen van de Commissie

4.1.
Reikwijdte van de regeling
De Commissie heeft geconstateerd dat de inhoudelijke afbakening die NS heeft meegegeven waar het de reikwijdte van de beoogde regeling betreft, van toepassing is op degenen die vanuit Nederland vanuit de Joodse gemeenschap en vanuit de gemeenschappen van Roma en Sinti zijn getransporteerd naar concentratie- en vernietigingskampen buiten Nederland, waarbij de bezetter het oogmerk had om hen als bevolkingsgroep uit te roeien. (…)

5.Advies van de commissie

Op grond van het voorgaande adviseert de Commissie een regeling in te stellen met het oogmerk belanghebbenden, dan wel hun nabestaanden in eerste lijn (…) in financiële zin tegemoet te komen. (…)

5.1
Belanghebbenden
De regeling wordt opengesteld voor degenen die vanuit Nederland vanuit de Joodse gemeenschap en vanuit de gemeenschappen van Roma en Sinti zijn getransporteerd naar concentratie- en vernietigingskampen buiten Nederland, waarbij de bezetter het doel had om hen als bevolkingsgroep uit te roeien. (…)”
2.5
De NS heeft het advies van de commissie overgenomen, waarna de commissie op 1 augustus 2019 een Uitkeringsreglement Stichting Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WOII Transporten NS (hierna: het uitkeringsreglement) heeft gepubliceerd. Het uitkeringsreglement luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)Begripsbepalingen.
Artikel 1.
1.1.
In dit reglement wordt verstaan onder:
(…)
b. de Commissie: het bestuur van de Stichting;
c. belanghebbende: de belanghebbende als bedoeld in artikel 2 van dit reglement;
(…)
Belanghebbenden.
Artikel 2.
2.1.
Als belanghebbenden in de zin van dit reglement worden beschouwd:
a. de natuurlijke personen uit de Joodse gemeenschap of uit de gemeenschappen van Roma en Sinti die op last van de bezetter door de Nederlandse Spoorwegen met speciaal ingelegde treinen zijn vervoerd en vervolgens vanuit Nederland zijn getransporteerd naar concentratie- en vernietigingskampen buiten Nederland, waarbij de bezetter het doel had om hen als bevolkingsgroep uit te roeien; of
b. de natuurlijke personen uit de Joodse gemeenschap of uit de gemeenschappen van Roma en Sinti die op last van de bezetter door de Nederlandse Spoorwegen met speciaal ingelegde treinen zijn vervoerd tot aan Westerbork, Vught of Amersfoort, waarbij de bezetter het doel had om hen vandaar ter vernietiging naar concentratie- of vernietigingskampen buiten Nederland te vervoeren. (…)
Recht op een tegemoetkoming voor een kind.
Artikel 5.
5.1.
Een aanvrager van een tegemoetkoming die stelt kind van een belanghebbende te zijn, heeft recht op een tegemoetkoming indien (cumulatief):
a. hij/zij op 27 november 2018 nog in leven was;
b. de belanghebbende en de weduwe/weduwnaar van de belanghebbende niet meer in leven waren op 27 november 2018;
c. hij/zij voldoet aan de criteria genoemd in artikel 1 onder e;
d. hij/zij naar het oordeel van de Commissie voldoende aannemelijk maakt dat de belanghebbende voldoet aan de in artikel 2.1 onder a of b genoemde criteria. (…)
Hardheidsclausule.
Artikel 8.
De Commissie kan in bijzondere gevallen tegemoetkomen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich naar het oordeel van de Commissie bij toepassing van dit reglement mochten voordoen. (...)
Beslissing omtrent tegemoetkoming.
Artikel 10.
10.1.
De Commissie beslist binnen dertien (13) weken na ontvangst van de volledige aanvraag of een tegemoetkoming aan de aanvrager zal worden verstrekt. (…)
Klacht.
Artikel 13.
13.1.
Tegen een beslissing van de Commissie als bedoeld in artikel 10 (…) kan uitsluitend een klacht worden ingediend bij de klachtencommissie van de Stichting.
13.2.
Het oordeel van de klachtencommissie is definitief en voor de aanvrager en de Commissie bindend.
13.3.
De klachtenprocedure is uitgewerkt in het klachtenprotocol (…).”
2.6
De klachtencommissie is benoemd door de stichting en bestond uit drie leden (prof. mr. [naam 1] , prof. mr. [naam 2] en mr. [naam 3] ), bijgestaan door een secretaris. In het klachtreglement is in artikel 7.4 opgenomen:
“Het besluit van de Klachtencommissie is bindend voor de klager en de Stichting. Tegen dit besluit staat geen hogere voorziening open.”
2.7
Gedurende de periode van 5 augustus 2019 tot 5 augustus 2020 was het mogelijk om een aanvraag op grond van het uitkeringsreglement in te dienen.
2.8
[appellant] heeft op 6 augustus 2019 een aanvraag ingediend als zoon van [A.] . [A.] was lid van de Joodse gemeenschap en verzetsstrijder tijdens de oorlog. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij ondergedoken op de Veluwe. Daar is hij eind 1944 door de bezetter opgepakt. Vervolgens is hij getransporteerd naar kamp Amersfoort en daarna per trein naar kamp Neuengamme in Duitsland vervoerd. Samen met andere gevangenen is [A.] eind april 1945 uit Neuengamme door de SS op het passagiersschip Cap Arcona ingescheept. Dat schip is op 3 mei 1945 gebombardeerd door de geallieerden. [A.] is daarbij omgekomen.
2.9
De commissie heeft de aanvraag van [appellant] op 3 december 2019 afgewezen met als motivering dat de vader van [appellant] op last van de bezetter door de NS is vervoerd vanwege verzetsactiviteiten en niet vanwege het behoren tot de Joodse gemeenschap. Daarmee is volgens de commissie niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 2.1 van het uitkeringsreglement.
2.1
Tegen de afwijzing heeft [appellant] op 23 december 2019 een klacht ingediend bij de klachtencommissie. Bij beslissing van 1 april 2020 heeft de klachtencommissie de klacht ongegrond verklaard. In de overwegingen van de klachtencommissie staat onder meer:
“(…) De klachtencommissie constateert dat (…) uw vader [A.] , is getransporteerd omdat hij een verzetsstrijder was. Uw vader is door de Sicherheitsdienst gearresteerd wegens verzetsactiviteiten op de Veluwe en naar kamp Neuengamme getransporteerd. Als hij vanwege het feit dat hij Jood was zou zijn getransporteerd, dan was hij niet naar kamp Neuengamme getransporteerd. Dit kamp was voornamelijk bedoeld voor politiek gevangenen.
(…) Uw vader behoorde wel tot de Joodse gemeenschap, maar is niet als zodanig getransporteerd door de NS met het doel om hem als behorend tot de Joodse bevolkingsgroep uit te roeien, zoals het reglement stelt. Uw vader is namelijk als zijnde verzetsstrijder getransporteerd. De klachtencommissie benadrukt dat wanneer er twijfel bestaat over de hoedanigheid waarin iemand is getransporteerd, namelijk als Jood of als verzetsstrijder, dat dan te allen tijde het voordeel van de twijfel wordt gegeven en die persoon als belanghebbende wordt aangemerkt. In het geval van uw vader is er echter geen sprake van dusdanige twijfel over de hoedanigheid waarin hij is vervoerd. (…)
Voor de volledigheid merkt de klachtencommissie nog op dat uw vader is getransporteerd na de Spoorwegstaking, welke werd afgekondigd op 17 september 1944. Dit gegeven brengt met zich mee dat, ook al was uw vader getransporteerd vanwege het feit dat hij behoorde tot de Joodse gemeenschap, uw vader niet als belanghebbende kon worden aangemerkt omdat de NS niet verantwoordelijk is voor de transporten die na de Spoorwegstaking hebben plaatsgevonden.
(…) Omdat uw vader niet voldoet aan de vereisten uit artikel 2.1 van het uitkeringsreglement, kan de klachtencommissie niet anders concluderen dan dat uw vader niet kan worden aangemerkt als een belanghebbende.
De klachtencommissie bekijkt niet of de regels uit het uitkeringsreglement wel juist zijn en of zij ook anders hadden kunnen luiden. Zij beoordeelt alleen of een aanvraag met het oog op het uitkeringsreglement wel terecht is afgewezen. Met betrekking tot uw aanvraag, komt de klachtencommissie tot de conclusie dat de afwijzing terecht is. (…)”
2.11
[appellant] heeft daarnaast ook bezwaar gemaakt bij de commissie tegen de afwijzing van zijn aanvraag. De commissie heeft dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De bestuursrechter heeft het door [appellant] tegen de beslissing van de commissie ingestelde beroep eveneens niet-ontvankelijk verklaard (uitspraak van 11 mei 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:2658). Daartoe heeft de bestuursrechter overwogen dat de stichting en de commissie niet zijn aan te merken als bestuursorgaan, zodat de besluitvorming op de aanvraag van [appellant] niet als besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is aan te merken. Daarmee staat geen beroep open bij de bestuursrechter.
2.12
Op 3 juni 2021 heeft de commissie een eindverslag uitgebracht over de uitvoering van de door de NS aan de commissie gegeven opdracht.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [appellant] – na wijziging van eis – gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. zal bepalen dat het bindend advies vernietigd moet worden wegens strijdigheid met de redelijkheid en billijkheid conform de werking van artikel 7:904 Burgerlijk Wetboek (BW);
II. de stichting c.s. hoofdelijk zal veroordelen om aan [appellant] een schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen te betalen, samengesteld uit € 7.500,00 als vergoeding voor materiële schade en € 1,00 als vergoeding voor immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021;
subsidiair:
de bestuursleden van de stichting hoofdelijk zal veroordelen om een schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen te betalen, samengesteld uit € 7.500,00 als vergoeding voor materiële schade en € 1,00 als vergoeding voor immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021;
meer subsidiair:
de commissieleden zal veroordelen om een schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen te betalen, samengesteld uit € 7.500,00 als vergoeding voor materiële schade en € 1,00 als vergoeding voor immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021;
in alle gevallen:
de stichting c.s. hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten. De stichting c.s. hebben verweer gevoerd.
3.2
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis het volgende overwogen. In artikel 13.2 van het uitkeringsreglement is duidelijk verwoord dat het oordeel van de klachtencommissie definitief en bindend is. Bovendien werd [appellant] destijds al bijgestaan door zijn advocaat, die namens [appellant] de klacht bij de klachtencommissie heeft ingediend. Voor de advocaat van [appellant] , en daarmee ook voor [appellant] , had dus duidelijk kunnen en moeten zijn dat met de indiening van de klacht een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 lid 1 BW werd aangegaan. Met die overeenkomst hebben [appellant] en de stichting c.s. zich gebonden aan de door de klachtencommissie te nemen beslissing. De door de klachtencommissie genomen beslissing van 1 april 2020 is daarmee aan te merken als een bindend advies in de zin van artikel 7:900 lid 2 BW, aldus de kantonrechter. De kantonrechter heeft voorts geoordeeld dat de voorwaarden om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen (uitsluitend) zijn neergelegd in het uitkeringsreglement. In artikel 2 van dat reglement is als één van de voorwaarden opgenomen dat de belanghebbende is vervoerd met het doel om hem als behorend tot een bepaalde bevolkingsgroep uit te roeien (genocide). Hieruit volgt volgens de kantonrechter, anders dan [appellant] heeft betoogd en hoe wrang dat ook is, dat de reden voor het transport volgens de voorwaarden in het uitkeringsreglement een relevante omstandigheid is bij de beoordeling van een aanvraag. Daarbij heeft de kantonrechter het volgende overwogen. Is iemand op last van de bezetter uitsluitend vanwege verzetsactiviteiten vervoerd, en niet (ook) vanwege het behoren tot de Joodse gemeenschap, dan wordt diegene volgens artikel 2 van het uitkeringsreglement niet als belanghebbende beschouwd. Met de afbakening zoals die is neergelegd in artikel 2 van het uitkeringsreglement zijn de stichting c.s. bovendien aangesloten bij de door de NS gestelde uitgangspunten en beperkingen voor een regeling. Dat blijkt uit het advies van de commissie van 26 juni 2019 (zie 2.4). Uit het voorgaande volgt dat de commissie en de klachtencommissie de aanvraag van [appellant] hebben getoetst aan de hand van de criteria in het uitkeringsreglement. [appellant] vindt het onterecht dat de klachtencommissie heeft aangenomen dat zijn vader als verzetsstrijder is getransporteerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de klachtencommissie haar oordeel op dit punt heeft gemotiveerd aan de hand van informatie zoals die beschikbaar was. De door de klachtencommissie gegeven motivering is niet onlogisch, onbegrijpelijk of onnavolgbaar. Gelet op de door de kantonrechter aan te leggen terughoudende toetsing kan dan ook niet worden gezegd dat aan de inhoud van het bindend advies op dit punt een ernstig gebrek kleeft. [appellant] heeft gesteld dat de klachtencommissie achteraf een nieuw element heeft toegevoegd, namelijk dat de NS niet verantwoordelijk was voor de transporten na de spoorwegstaking. De kantonrechter heeft daaromtrent overwogen dat uit het uitkeringsreglement volgt dat als voorwaarde onder meer geldt dat het transport door de NS heeft plaatsgevonden. Daarin ligt besloten dat de NS verantwoordelijk was voor het betreffende transport. Anders dan [appellant] heeft betoogd, is van een niet in de voorwaarden opgenomen element dus geen sprake. Hetgeen [appellant] over dit punt voor het overige naar voren heeft gebracht, kan in het midden blijven, omdat de opmerking over de spoorwegstaking als een overweging ten overvloede van de klachtencommissie moet worden aangemerkt, zodat het niet een zelfstandig dragend onderdeel is geweest van de beslissing van de klachtencommissie. [appellant] heeft niet met zoveel woorden gesteld dat de klachtencommissie in zijn geval de hardheidsclausule had moeten toepassen. Voor zover hij dat niettemin heeft bedoeld te betogen, kan dat argument hem volgens de kantonrechter niet baten. Het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule is een discretionaire bevoegdheid van de commissie en de klachtencommissie. [appellant] heeft geen argumenten aangevoerd waaruit kan volgen dat het in zijn geval niet toepassen van de hardheidsclausule, mede gelet op voornoemde discretionaire bevoegdheid, als onbegrijpelijk moet worden aangemerkt. De kantonrechter heeft de primaire vorderingen afgewezen en nu er geen grond was voor vernietiging van het bindend advies en evenmin gezegd kon worden dat de stichting c.s. onrechtmatig hebben gehandeld, zijn ook de mede daarop gebaseerde subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met twee grieven op.
3.3
Het hof stelt voorop dat [appellant] niet kenbaar heeft gegriefd tegen het oordeel van de kantonrechter dat de beslissing van de klachtencommissie een bindend advies is, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
3.4
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellant] komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat gebondenheid aan het bindend advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. [appellant] heeft daartoe – samengevat weergegeven en voor zover het hof dat begrijpt – aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte een terughoudende toetsing toepast. De wijze van totstandkoming van het bindend advies is niet conform de fundamentele beginselen van procesrecht geschied, omdat [appellant] er niet op bedacht hoefde te zijn dat hij door indiening van een klacht van de burgerlijke rechter zou worden afgehouden, althans alleen nog het bindend advies van de klachtencommissie binnen een beperkt toetsingskader zou kunnen voorleggen aan de burgerlijke rechter. Daarnaast vindt [appellant] dat onafhankelijkheid en objectiviteit niet geheel zichtbaar zijn in de uitvoering van de taken van de klachtencommissie onder meer bevestigd door het ongevraagde oordeel van de klachtencommissie over de Spoorwegstaking alsmede de reactie van de klachtencommissie op een bezwaar gericht tot de stichting. [appellant] vindt de inhoud van de beslissing van de klachtencommissie onvoldoende om die beslissing in stand te laten, omdat de klachtencommissie bevestigt dat de vader van [appellant] lid was van de Joodse gemeenschap, maar is getransporteerd omdat hij verzetsstrijder was. Volgens [appellant] bevatten het uitkeringsreglement en het klachtenreglement niet de mogelijkheid van deze precisering en mag de klachtencommissie deze precisering niet discretionair geven. Tijdens de zitting bij de bestuursrechter op 16 februari 2021 is op geen enkele wijze gerefereerd aan de gebondenheid van het advies van de klachtencommissie of een beroep gedaan op de werking van het bindend advies. [appellant] acht de feitelijke ontkenning door de commissie en de klachtencommissie dat zijn vader in de Tweede Wereldoorlog is omgekomen omdat hij lid was van de Joodse gemeenschap, onnavolgbaar. De vader van [appellant] is niet ondergedoken omdat hij verzetsstrijder was, maar omdat hij als Jood met zijn gezin uit [plaats] was gevlucht. Ten slotte is de kantonrechter volgens [appellant] onvoldoende ingegaan op een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad jegens de stichting c.s. of de commissie. De stichting c.s. bestrijden de grieven.
3.5
Het hof stelt voorop dat bij alle vormen van bindend advies de uitspraak van de bindend adviseur de vorm en de kracht van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen heeft (artikel 7:900 lid 1 BW), waarin zij zich op voorhand gebonden verklaren aan de uitspraak van de bindend adviseur (artikel 7:900 lid 2 BW). Op grond van artikel 7:904 lid 1 BW is een bindend advies vernietigbaar indien gebondenheid daaraan ‘in verband met inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn’. Gebondenheid is derhalve regel en strijd met de redelijkheid en billijkheid vormt een uitzondering. Uitsluitend ernstige gebreken geven aanleiding tot een sanctie: de beslissing is onaantastbaar als de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, niet zijn overschreden (marginale toets). De kantonrechter heeft derhalve de juiste toets aangelegd.
3.6
In het uitkeringsreglement is in artikel 13.1 en 13.2 (zie onder 2.5) opgenomen dat tegen een beslissing van de commissie omtrent tegemoetkoming (of de herziening daarvan) uitsluitend een klacht kan worden ingediend bij de klachtencommissie van de stichting en dat het oordeel van de klachtencommissie definitief en bindend is. [appellant] had dus wel degelijk rekening moeten houden met de bindendheid van het oordeel van de klachtencommissie, temeer daar hij ten tijde van het indienen van de klacht al werd bijgestaan door zijn advocaat.
3.7
De voorwaarden om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen zijn uitsluitend neergelegd in het uitkeringsreglement, waarbij is aangesloten bij het advies van de commissie (zie onder 2.4). Uit artikel 2.1 van het uitkeringsreglement (zie onder 2.5) blijkt dat als belanghebbende in de zin van het uitkeringsreglement (onder andere) worden beschouwd de natuurlijke personen uit de Joodse gemeenschap die op last van de bezetter door de NS met speciaal ingelegde treinen zijn vervoerd en vervolgens vanuit Nederland zijn getransporteerd naar concentratie- en vernietigingskampen buiten Nederland, waarbij de bezetter het doel had om hen als bevolkingsgroep uit te roeien (genocide). De reden voor het transport is – anders dan [appellant] stelt – derhalve een relevante omstandigheid bij de beoordeling van een aanvraag. Als iemand op last van de bezetter door de NS is vervoerd vanwege verzetsactiviteiten en niet vanwege het behoren tot de Joodse gemeenschap, dan wordt diegene volgens artikel 2.1 van het uitkeringsreglement niet als belanghebbende beschouwd. De klachtencommissie heeft de aanvraag van [appellant] derhalve getoetst aan de criteria van het uitkeringsreglement.
3.8
De commissie erkent dat de vader van [appellant] tot de Joodse gemeenschap behoorde, maar niet dat hij
vanwegedie hoedanigheid door de NS is getransporteerd met het doel om hem als behorend tot de Joodse gemeenschap uit te roeien (zoals het uitkeringsreglement vereist), omdat de vader van [appellant] als verzetsstrijder is getransporteerd. Dit baseert de klachtencommissie op het feit dat de vader van [appellant] door de
Sicherheitsdienstis gearresteerd wegens verzetsactiviteiten op de Veluwe en via kamp Amersfoort naar kamp Neuengamme is getransporteerd, een kamp voornamelijk bedoeld voor politiek gevangenen. Volgens de klachtencommissie zou de vader van [appellant] , als hij vanwege het feit dat hij Jood was zou zijn getransporteerd, niet naar kamp Neuengamme getransporteerd zijn. De klachtencommissie heeft haar oordeel gemotiveerd aan de hand van informatie zoals die op dat moment beschikbaar was en deze motivering is volgens het hof niet zodanig onlogisch, onbegrijpelijk of onnavolgbaar dat dit een ernstig gebrek vormt zoals hiervoor bedoeld. Hieraan doet niet af dat zowel in kamp Amersfoort als in kamp Neuengamme ook gedeporteerden zaten die geen verzetsstrijder waren. Evenmin doet hieraan af het feit dat de vader van [appellant] is getransporteerd gelijktijdig met andere Joden die niet aangemerkt konden worden als verzetsstrijders.
3.9
Voor wat betreft het ongevraagde oordeel van de klachtencommissie over de Spoorwegstaking heeft te gelden dat uit artikel 2.1 van het uitkeringsreglement volgt dat het transport door de NS moet hebben plaatsgevonden, waarin besloten ligt dat de NS verantwoordelijk was voor het transport. Het gaat hier dus niet om een ongevraagd oordeel van de klachtencommissie (waardoor onafhankelijkheid en objectiviteit niet geheel zichtbaar zouden zijn in de uitvoering van de taken van de klachtencommissie, zoals door [appellant] gesteld), maar van een oordeel over een relevante omstandigheid (de verantwoordelijkheid van de NS) bij de beoordeling van een aanvraag.
3.1
De inhoud, noch de wijze van totstandkoming van het bindend advies van de klachtencommissie vertonen ernstige gebreken. Gebondenheid van [appellant] aan het bindend advies van de klachtencommissie is dus naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. [appellant] is derhalve gebonden aan het bindend advies. Het hof ziet niet in waarom de omstandigheid dat tijdens de zitting bij de bestuursrechter op 16 februari 2021 op geen enkele wijze is gerefereerd aan de gebondenheid van het advies van de klachtencommissie of een beroep is gedaan op de werking van het bindend advies tot een andere conclusie zou moeten leiden.
3.11
Met betrekking tot de vermeende vordering van [appellant] uit hoofde van een onrechtmatige daad jegens de stichting c.s. of de commissie heeft te gelden dat [appellant] terzake onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld, zodat aan de beoordeling daarvan niet wordt toegekomen.
3.12
De slotsom is dat de grieven niet slagen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep, te vermeerderen met rente.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de stichting c.s. begroot op € 783,00 aan verschotten en € 2.366,00 voor salaris en te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, M.L.D. Akkaya en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.