ECLI:NL:RBAMS:2021:2658

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
AMS 20/1247
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele tegemoetkoming slachtoffers WO II door Stichting Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers NS

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de zoon van een verzetsstrijder, en de Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS. Eiser had een aanvraag ingediend voor een individuele tegemoetkoming op basis van het Uitkeringsreglement van de Stichting. De aanvraag werd afgewezen omdat de klachtencommissie van de Stichting oordeelde dat de vader van eiser niet als lid van de Joodse gemeenschap werd vervoerd, maar vanwege zijn verzetsactiviteiten. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de klachtencommissie verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat zij niet als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. Eiser stelde beroep in bij de rechtbank, die de zaak op 16 februari 2021 behandelde. De rechtbank oordeelde dat de Stichting en de Commissie geen bestuursorgaan zijn en dat de besluitvorming niet als besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt. Hierdoor was het beroep van eiser niet-ontvankelijk. De rechtbank benadrukte dat de Stichting een privaatrechtelijke rechtspersoon is en dat de betrokkenheid van de NS niet leidt tot een publiekrechtelijk karakter. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1249

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. C. Ravesteijn),
en
de Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS en de (Klachtencommissie van de) Stichting Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS,verweerder
(gemachtigden: mrs. T. Barkhuysen en R. Walon).

Procesverloop

Met een beslissing van 3 december 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS op grond van het Uitkeringsreglement Stichting Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS (het Uitkeringsreglement) afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met een e-mailbericht van 17 januari 2020 heeft verweerder eiser laten weten dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing is op (beslissingen van) verweerder, waardoor geen bezwaar kan worden ingediend. Het bezwaar van eiser is daarmee niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft bij de rechtbank beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 16 februari 2021. Eiser was op de zitting aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Verder was op de zitting aanwezig namens verweerder
[naam] , voorzitter van de Klachtencommissie van de Stichting.

Overwegingen

De achtergrond van het geschil

1. Eiser is zoon van [naam vader] . [naam vader] was lid van de Joodse gemeenschap en verzetsstrijder tijdens de oorlog. Met zijn gezin en een groep anderen is hij ondergedoken op de Veluwe. Op de Veluwe is hij door de Sicherheitsdienst opgepakt. Hij is vervolgens getransporteerd naar strafkamp Amersfoort en daarna naar kamp Neuengamme in Duitsland. [naam vader] is eind april 1945 samen met andere gevangenen uit Neuengamme door de SS op het passagierschip Cap Arcona ingescheept. Dat schip is op 3 mei 1945 gebombardeerd door de geallieerden. [naam vader] is daarbij omgekomen.
2. Op 27 november 2018 hebben de Nederlandse Spoorwegen (NS) besloten een individuele tegemoetkoming beschikbaar te stellen aan overlevenden en directe nabestaanden van degenen die door de NS in de Tweede Wereldoorlog in opdracht van de bezetter zijn getransporteerd naar de kampen Westerbork, Vught of Amersfoort en van daaruit op transport zijn gesteld naar concentratie- of vernietigingskampen. De NS heeft de Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS (de Commissie) ingesteld met als opdracht om een advies uit te brengen over de inrichting van deze financiële tegemoetkomingsregeling. Dit heeft geleid tot de oprichting van de Stichting Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS (de Stichting). De Commissie vormt het bestuur van de Stichting.
3. De Stichting heeft op 1 augustus 2019 het Uitkeringsreglement gepubliceerd. In het Uitkeringsreglement is onder meer bepaald welke personen aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming door de Stichting. De Stichting is belast met de daadwerkelijke uitvoering van het Uitkeringsreglement. Bij het vaststellen van het Uitkeringsreglement heeft de Stichting de Klachtencommissie benoemd. De klachtenprocedure is uitgewerkt in het Klachtreglement.

Het ontstaan van het geschil

4. Eiser heeft op 6 augustus 2019 een aanvraag om een tegemoetkoming ingediend. Met de beslissing van 3 december 2019 heeft de Commissie de aanvraag van eiser afgewezen. De Commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vader van eiser op last van de bezetter door de NS is vervoerd vanwege verzetsactiviteiten en niet omdat hij behoorde tot de Joodse gemeenschap. Om die reden wordt volgens de Commissie niet voldaan aan het gestelde in artikel 2.1 van het Uitkeringsreglement. Hiertegen heeft eiser op grond van artikel 13.1 van het Uitkeringsreglement bij de Klachtencommissie van de Stichting een klacht ingediend. Eiser heeft ook bezwaar gemaakt.
5. Met een e-mailbericht van 17 januari 2020 heeft de Klachtencommissie eiser bericht dat de Commissie geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1 van de Awb en dat de beslissingen van de Commissie omtrent een aanvraag voor een tegemoetkoming dan ook geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Daarom kan eiser volgens de Klachtencommissie geen bezwaar maken en tegen de afwijzende beslissing slechts een klacht indienen.
6. Met de beslissing van 1 april 2020 heeft de Klachtencommissie de klacht van eiser ongegrond en de afwijzing van zijn aanvraag terecht geacht. De Klachtencommissie heeft daarbij benadrukt dat het Uitkeringsreglement en het Klachtreglement slechts compensatie betreft van een specifiek en beperkt deel van het leed dat is aangericht in WO II.

Het standpunt van eiser

7. Het beroep van eiser is gericht tegen de beslissing van verweerder van 3 december 2019 en het e-mailbericht van 17 januari 2020. Volgens eiser is de Stichting, de Commissie en/of de Klachtencommissie als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb aan te merken en zijn de beslissingen van 3 december 2019 en 17 januari 2020 aan te merken als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Vanwege de maatschappelijk impact van het Uitkeringsreglement wil eiser dat de rechtbank zich niet laat weerhouden door het juridisch kader voor het achterwege laten van een inhoudelijke toets. Inhoudelijk is eiser het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag, waarbij is bepaald dat niet is voldaan aan artikel 2.1 van het Uitkeringsreglement. De vader van eiser was immers lid van de Joodse gemeenschap en om die reden op last van de bezetter door de NS vervoerd. De motivering van verweerder is willekeurig, onzorgvuldig en onjuist. Verweerder lijkt niet te zien of te snappen waar het om gaat.

Het oordeel van de rechtbank

8. In de bijlage bij deze uitspraak zijn de voor deze zaak relevante wet- en regelgeving opgenomen.
9. Op de zitting hebben de gemachtigden van verweerder te kennen gegeven gemachtigd te zijn op te treden voor zowel de Commissie als de Klachtencommissie.
10. Partijen worden verdeeld gehouden over de vraag of verweerder als bestuursorgaan kan worden aangemerkt en of de besluitvorming op de aanvraag van eiser als besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt.
11. Niet is in geschil dat zowel de Commissie als de Klachtencommissie als onderdeel van de Stichting, een privaatrechtelijke rechtspersoon is, opgericht door een andere privaatrechtelijke rechtspersoon, de NS, en dat de Commissie en de Klachtencommissie niet krachtens het publiekrecht zijn ingesteld. Daarom is geen sprake van een zogenoemd a-orgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Awb. Verder is niet in geschil dat de Stichting, de Commissie en de Klachtencommissie niet bij wet met enig openbaar gezag zijn bekleed, zodat om die reden ook geen sprake is van een zogenoemd b-orgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb.
12.1
In dit geval verstrekt de Commissie, in hoedanigheid van bestuur van de Stichting, geldelijke uitkeringen aan derden. De rechtbank is van oordeel dat dat evenmin maakt dat sprake is van een zogeheten buitenwettelijke b-orgaan, omdat niet is voldaan aan de in vaste jurisprudentie neergelegde inhoudelijke en financiële vereisten. De rechtbank kan zich verenigen met het standpunt van verweerder en de argumenten die tot dat standpunt hebben geleid.
12.2
De Stichting is een privaatrechtelijke rechtspersoon. Dat zij volledig wordt gefinancierd door de NS, maakt niet dat zij toch publiekrechtelijk van karakter wordt. (Ook) de NS is een privaatrechtelijke rechtspersoon. Het vermogen van de NS wordt met name gegenereerd uit haar eigen bedrijfsvoering. Dat aan de aandeelhouder mogelijk minder dividend wordt uitgekeerd als gevolg van betaling van de tegemoetkomingen, maakt de NS nog geen overheidsbedrijf.
Eisers stelling dat de Staat der Nederlanden enig aandeelhouder van de NS is, waardoor de financiering van de Stichting en de geldelijke tegemoetkomingen in het geheel - direct dan wel indirect - worden gedragen door de minister van Financiën, leidt evenmin tot een ander oordeel. Volgens vaste rechtspraak is het enkele feit dat een bestuursorgaan een meerderheidsaandeel heeft in een privaatrechtelijke rechtspersoon, onvoldoende om aan te nemen dat die rechtspersoon werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan.
Anders dan eiser meent, is ook niet gebleken van enige directe betrokkenheid van de Staat der Nederlanden bij de geldverstrekking.
12.3
Voor zover eiser heeft betoogd dat de NS tijdens de Tweede Wereldoorlog een staatsbedrijf was, leidt dit niet tot een ander oordeel. In 2019, het jaar waarin de Stichting is opgericht, was de NS een privaatrechtelijke rechtspersoon.
12.4
Over eisers betoog op de zitting dat vanwege het publiekrechtelijke karakter van het verstrekken van de individuele tegemoetkomingen en het maatschappelijke aspect van haar taken sprake is van een bestuursorgaan, de zogenoemde publieketaakjurisprudentie, overweegt de rechtbank als volgt. De publieketaakjurisprudentie komt er in essentie op neer dat de rechter op grond van een aantal factoren bepaalt dat een privaatrechtelijke rechtspersoon, waaraan bij of krachtens de wet geen enkel openbaar gezag is toegekend, toch kwalificeert als een b-orgaan. Bekende voorbeelden uit deze jurisprudentie zijn die van de Stichting Silicose en van de Stichting Hulpfonds gedupeerden Bijlmerramp [1] .
De rechtbank is echter, in navolging van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de conclusie van staatsraad advocaat-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven van 23 juni 2014, van oordeel dat de uitoefening van een overheids- of publieke taak geen zelfstandig, van de hiervoor beoordeelde vereisten, meer te onderscheiden vereiste is om een privaatrechtelijke rechtspersoon als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb aan te merken. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding in dit geval anders te oordelen.
12.5
Verweerder kan daarom niet worden aangemerkt als bestuursorgaan.
13. Op de zitting is de inhoud van het geschil uitvoerig besproken. Eiser kan zich er niet mee verenigen dat verweerder de verzetsactiviteiten van zijn vader doet prevaleren boven het zijn van lid van de Joodse gemeenschap. Doorslaggevend blijft het lid zijn van de Joodse gemeenschap, aldus eiser.
14. De Commissie heeft, met goedkeuring van de NS, met het Uitkeringsreglement gekozen voor een wijze van individuele tegemoetkoming in het kader van genocide. Een andere grondslag was ook denkbaar geweest, maar daarvoor is niet gekozen.
Dat brengt beperkingen met zich. Genocide vereist de opzet om een gehele menselijke groep uit te roeien om de enkele reden van het behoren tot die groep. Verweerder meent dat die opzet niet is gebleken in het geval van [naam vader] , ook al is sprake van deportatie van hem door de Duitse bezetter, vervoer naar een concentratiekamp en een overlijden op de Cap Arcona na gedwongen deportatie door de nazi’s naar dat schip.
15. Verweerder heeft op de zitting aangevuld dat het College voor de Rechten van de Mens over de in het Uitkeringsreglement neergelegde toekenningscriteria heeft geoordeeld dat die de grenzen van het gelijkheidsbeginsel niet te buiten gaan.
16. Verweerder heeft verder te kennen gegeven open te staan voor een gesprek met eiser.
De rechtbank heeft begrepen dat niet alleen eisers aanvraag, maar in totaal ongeveer 1000 aanvragen, van in totaal ongeveer 6000 aanvragen die zijn beoordeeld, zijn afgewezen. Dat kan een verder gesprek met eiser, maar ook met anderen zinvol maken, hoe moeilijk dat ook kan zijn.
Mocht dat niet tot enig vergelijk leiden, dan staat het eiser vrij om naar de rechter te gaan. Het gaat dan echter niet om de bestuursrechter, maar om de civiele rechter. Eisers gemachtigde kan hem daarbij behulpzaam zijn.

De conclusie

17. Omdat verweerder niet als bestuursorgaan in de zin van de Awb kan worden aangemerkt, kan om die reden de besluitvorming op eisers aanvraag ook niet als besluit in de zin van de Awb worden aangemerkt. Daarmee staat er geen beroep open op de bestuursrechter. Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De bestuursrechter verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, voorzitter, en mr. H.J. Tijselink en
mr. E. de Rooij, leden, in aanwezigheid van mr. S.S. Soylu, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage bij de uitspraak in zaak AMS 20/1249 [eiser] )

Overzicht van de voor deze zaak relevante bepalingen

Uitkeringsreglement
Stichting Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WOII Transporten NS
Artikel 2.1
Als belanghebbenden in de zin van dit reglement worden beschouwd:
a.
de natuurlijke personen uit de Joodse gemeenschap of uit de gemeenschappen van Roma en Sinti die op last van de bezetter door de Nederlandse Spoorwegen met speciaal ingelegde treinen zijn vervoerd en vervolgens vanuit Nederland zijn getransporteerd naar concentratie- en vernietigingskampen buiten Nederland, waarbij de bezetter het doel had om hen als bevolkingsgroep uit te roeien; of
b.
de natuurlijke personen uit de Joodse gemeenschap of uit de gemeenschappen van Roma en Sinti die op last van de bezetter door de Nederlandse Spoorwegen met speciaal ingelegde treinen zijn vervoerd tot aan Westerbork, Vught of Amersfoort, waarbij de bezetter het doel had om hen vandaar ter vernietiging naar concentratie- of vernietigingskampen buiten Nederland te vervoeren.
Artikel 13.1
Tegen een beslissing van de Commissie als bedoeld in artikel 10 (…) kan uitsluitend een klacht worden ingediend bij de klachtencommissie van de Stichting.
Artikel 14.2
De Algemene Wet bestuursrecht is niet van toepassing op (beslissingen van) de Stichting en/of de Commissie.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:1, eerste lid
Onder bestuursorgaan wordt verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Artikel 1:3, eerste lid
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Voetnoten

1.AB Klassiek nummer 26, ook gepubliceerd in AB 1996/136 en ECLI:NL:RVS:2002:AF0295