8.3Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van het slachtoffer door haar herhaaldelijk met gebalde vuisten op het gezicht en tegen het hoofd te slaan. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door de keel van het slachtoffer met flinke kracht dicht te knijpen. Ook heeft hij aangeefster bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Door aldus te handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de door de advocaat gegeven toelichting en de schriftelijke verklaring die ter terechtzitting in hoger beroep door de broer van het slachtoffer is voorgelezen blijkt van de enorme gevolgen. Het strafbare feit, het letsel en het moeizame herstel hebben een enorme impact op de psyche van het slachtoffer gehad. Er is sprake van PTTS en traumabehandeling geïndiceerd middels EMDR. Het slachtoffer leeft nog steeds in voortdurende angst en vreest voor de veiligheid van haarzelf en haar dochters. Ook heeft zij nog steeds last van lichamelijke klachten. Dit alles rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte blijkt dat hij zich eerder schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten.
Het hof heeft kennis genomen van de pro justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum van 7 september 2023 (hierna: de PBC-rapportage) en hetgeen door de deskundigen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht. Ook heeft het hof kennis genomen van het reclasseringsadvies van Fivoor van 29 september 2023 (hierna: het reclasseringsadvies) en de aanvullende schriftelijke toelichting hierop van 9 oktober 2023.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof acht, alles afwegende een gevangenisstraf van 3 (drie) jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof vindt het daarnaast noodzakelijk de (ongemaximeerde) TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Voorop staat dat de TBS-maatregel enerzijds ziet op de maatschappelijke beveiliging en anderzijds op re-integratie van de terbeschikkinggestelde door middel van behandeling en/of verpleging.
Voor het opleggen van de TBS-maatregel (zowel met voorwaarden als met verpleging van overheidswege), moet aan een aantal vereisten zijn voldaan:
Er dient sprake te zijn van een misdrijf waarop minimaal 4 jaar gevangenisstraf staat.
Er is een recente multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt.
Er dient sprake te zijn van een verdachte bij wie ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Wet en jurisprudentie vereisen geen causaliteit tussen stoornis en delict, enkel gelijktijdigheid.
De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel, ook wel geduid als het gevaarcriterium).
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling, poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Op zware mishandeling staat een maximum gevangenisstraf van 8 (acht) jaren. De conclusies van de gedragsdeskundigen blijkend uit de recente PBC-rapportage van 7 september 2023 – inhoudende dat bij de verdachte sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken, een stoornis in het gebruik van een stimulantium (cocaïne) en zwakbegaafdheid en dat de geschetste psychopathologie van duurzame aard zijn en daarom ook aanwezig waren ten tijde van het bewezenverklaarde – neemt het hof over en maakt deze tot de zijne.
Aan de eerste drie wettelijke vereisten als hiervoor genoemd is dan ook voldaan.
Ten aanzien van het gevaarcriterium overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat de verdachte niet in staat is zich rekenschap te geven van de ernst van zijn handelen. De gebeurtenissen en met name de geweldshandelingen jegens het slachtoffer, die in de nacht van 23 op 24 december 2019 hebben plaatsgevonden, werden en worden nog steeds geëxternaliseerd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte de verantwoordelijkheid voor zijn daden buiten zichzelf gelegd; aangeefster zou zichzelf geweld hebben aangedaan waardoor het geconstateerde letsel is ontstaan, dit – bij nader inzien van de verdachte in hoger beroep – mogelijk met uitzondering van enig letsel aan onder meer hals en armen. Ook de verantwoordelijkheid voor dat letsel legt de verdachte buiten zichzelf. Het geweld dat hij op dat moment heeft toegepast en waardoor mogelijk enig letsel is ontstaan, was volgens hem enkel een reactie op het gedrag van het slachtoffer, namelijk het onverhoeds in de richting van de verdachte spuiten met pepperspray.
De deskundige, psycholoog [naam 2] , heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de kwetsbaarheid van de verdachte met name binnen intieme relaties wordt geraakt en dat het mogelijk is dat bij krenking van zijn zelfbeeld in de relationele sfeer de verdachte ontregeld kan raken en het dan weer mis gaat.
Het vorenstaande vindt bevestiging in de beantwoording van de vraagstelling door de gedragsdeskundigen in de PBC-rapportage, welke beantwoording onder meer de navolgende passages bevat:
“Tijdens de gesprekken valt op dat hij over tal van belangrijke en minder belangrijke aspecten halve en hele onwaarheden vertelt. Het blijkt tijdens de gesprekken niet mogelijk de discrepanties in zijn eigen verhaal maar ook tussen zijn verhaal en de verkregen informatie van referenten te overbruggen. Gedurende het onderzoek wordt duidelijk dat dit vertellen van verhalen zonder feitelijke basis een belangrijk aspect vorm van de ernstige persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene.
Betrokkene kan omschreven worden als een kwetsbare man, met een broze, krenkbare identiteit. Om zichzelf te kunnen handhaven is hij afhankelijk van het contact met de ander, die hem voedt in zijn zoektocht naar zelfbevestiging. De ander wordt op deze wijze een instrument ter ondersteuning van een opgeblazen kwetsbaar zelfbeeld. Zolang de ander tegemoetkomt aan deze nood, is betrokkene in staat zich op (oppervlakkig) sociaal vaardige wijze op te stellen en ontstaat een makkelijke, prettige sfeer. Als de ander hem niet (langer) kan geven wat hij nodig heeft, komen afweermechanismen (onbewuste, psychische strategieën om het psychisch evenwicht te behouden) naar voren. Wanneer zijn zelfbeeld nog meer onder druk komt te staan,
gaan deze mechanismen gepaard met ongedifferentieerde woede. Met name in relationeel
verband kan er druk ontstaan op het kwetsbare en snel te krenken zelfbeeld van betrokkene,
waardoor juist binnen die setting een toename van problematisch psychisch en interactioneel
functioneren zichtbaar kan worden. De uiting van de persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene beperkt zich niet tot het relationele domein. Ondanks de presentatie van betrokkene – dat hij alles wel in de hand heeft – blijkt hij onvoldoende in staat zichzelf te handhaven op de diverse sociaal-maatschappelijke terreinen (werk en inkomen, huisvesting, sociaal netwerk en relaties). De (deels onbewuste) inspanning die betrokkene moet verrichten om zijn overtrokken zelfbeeld en psychisch evenwicht te handhaven, een inspanning die ten koste gaat van de ander (die wordt ingezet voor het zelfbeeld) en van de waarheid (die geweld wordt aangedaan), vormt de kern van de narcistische persoonlijkheidsstoornis. In het gedrag van betrokkene wordt daarnaast (en samenhangend met deze narcistische dynamiek) anti sociale kenmerken gezien, waaronder een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef, een (deels) instrumentele wijze van omgaan met anderen en een gebrek aan adequate kanalisering van woede, zonder dit voldoende onder ogen te kunnen zien.
Betrokkene ontkent de hem ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. Tevens verklaart hij inconsistent over de gebeurtenissen voorafgaand en ten tijde van het ten laste gelegde. Onderzoekers missen dan ook zicht op de beleving, de mogelijke motieven van betrokkene, alsook de mogelijke rol van cocaïne in zijn gedrag ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten, indien deze bewezen geacht worden. Tevens missen onderzoekers zicht op de relatiedynamiek tussen betrokkene en aangeefster en dan met name vanuit het perspectief van betrokkene. Vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek is betrokkene met name kwetsbaar (en krenkbaar) binnen relaties.”
Het hof heeft tenslotte acht geslagen op de inschatting van het recidiverisico (als hoog) door de reclassering, welke inschatting bij nader schrijven van de reclassering als volgt is toegelicht: “De reclassering maakt haar risico-inschatting op basis van het taxatie-instrument RISC/OXREC en haar eigen deskundig oordeel.” en “De reclassering stelt dat er sprake is van psychopathologie, naast problemen op de meeste andere leefgebieden, wat maakt dat de reclassering genoeg informatie heeft om vast te stellen dat er een hoge kans op recidive is.”.
Het hof is van oordeel dat – gelet op het vorenstaande, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, het langdurig bestaan van de stoornissen van de verdachte die tot op heden niet adequaat zijn behandeld en ook op dit moment nog aanwezig zijn – sprake is van een onaanvaardbaar hoog recidiverisico als de verdachte zonder behandeling (na detentie) zou terugkeren in de maatschappij. Dit maakt dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel vereist. Daarmee is ook aan het laatste wettelijke vereiste het gevaarcriterium en dus aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van de TBS-maatregel voldaan.
Het hof overweegt dat de maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten zware mishandeling. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaar.
Naar het oordeel van het hof biedt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen alleen de oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging een toereikend behandelkader. Hieruit volgt dat het hof, anders dan de raadsman, van oordeel is dat niet volstaan kan worden met het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel van artikel 38z Sr.