ECLI:NL:GHAMS:2023:2527

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
23-002211-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake zware mishandeling, poging tot doodslag en bedreiging met verkrachting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling, poging tot doodslag en bedreiging met verkrachting. De feiten vonden plaats in de nacht van 23 op 24 december 2019, waarbij de verdachte de aangeefster, met wie hij een relatie had, ernstig heeft mishandeld. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar meerdere keren met gebalde vuisten heeft geslagen, haar bij de haren heeft getrokken en haar keel heeft dichtgeknepen, waardoor zij buiten bewustzijn raakte. Het hof heeft vastgesteld dat de aangeefster zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder een gebroken neus en andere verwondingen aan haar gezicht en hoofd. De verdachte heeft de tenlastelegging van verkrachting ontkend, en het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is om deze beschuldiging te ondersteunen, wat heeft geleid tot vrijspraak voor dit onderdeel. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, naast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en het recidivegevaar. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding geëist, die gedeeltelijk is toegewezen, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002211-21
datum uitspraak: 25 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-305916-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
thans gedetineerd in [detentieadres].

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 23 december 2019 tot en met 24 december 2019 te Amsterdam meermalen, althans eenmaal, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- meermalen, althans eenmaal, met kracht en/of met gebalde vuist(en) slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- ( hard) aan de haren trekken en/of
- ( hard) bij de nek grijpen
en/of
- op het hoofd duwen en/of
- een hand op/tegen de keel te leggen en/of
- de armen/handen vast te houden
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen, althans eenmaal, duwen/brengen van
- zijn penis in de vagina en/of
-
zijn penis in de mond en/of
- zijn penis in de anus en/of
- zijn vingers in de vagina en/of
- zijn vingers in de anus2
primairhij in of omstreeks de periode van 23 december 2019 tot en met 24 december 2019 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of diverse verwondingen aan haar gezicht en/of hoofd, heeft toegebracht door die [slachtoffer] - meermalen, althans eenmaal, met kracht en/of met gebalde vuist(en) te slaan en/of te stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam en/of - meermalen, althans eenmaal, (hard) aan de haren te trekken en/of - (hard) bij de nek te grijpen en/of - meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het lichaam te schoppen en/of - meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op de grond te gooien en/of (met kracht op/tegen het lichaam te duwen waardoor zij op de grond viel;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 23 december 2019 tot en met 24 december 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen - meermalen, althans eenmaal, met kracht en/of met gebalde vuist(en) heeft geslagen en/of gestompt in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam en/of - meermalen, althans eenmaal, (hard) aan de haren heeft getrokken en/of - (hard) bij de nek heeft gegrepen - meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het lichaam heeft geschopt en/of - meermalen, althans eenmaal), (met kracht) op de grond heeft gegooid en/of (met kracht) op/tegen het lichaam heeft geduwd waardoor zij op de grond viel, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
impliciet primair en impliciet subsidiairhij in de periode van 23 december 2019 tot en met 24 december 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] (met kracht) op het bed heeft gegooid en/of
(vervolgens) die [slachtoffer] (hard) bij haar keel heeft vastgepakt en/of zijn (beide) hand(en) om/tegen de keel van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer] (met kracht) heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen heeft gehouden en/of (nadat zij haar bewustzijn had verloren) zich boven(op) die [slachtoffer] heeft gepositioneerd en/of
(vervolgens) een (groot) mes tegen de keel van die [slachtoffer] heeft gezet en/of gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
impliciet meer subsidiairhij in de periode van 23 december 2019 tot en met 24 december 2019 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
die [slachtoffer] (met kracht) op het bed te gooien en/of
(vervolgens) die [slachtoffer] (hard) bij haar keel vast te pakken en/of zijn (beide) hand(en)
om/tegen de keel van die [slachtoffer] te leggen en/of (vervolgens) de keel van die Morillo
Rodriquez (met kracht) dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden en/of
(nadat zij haar bewustzijn had verloren) zich boven(op) die [slachtoffer] te positioneren
en/of
(vervolgens) een (groot) mes tegen de keel van die [slachtoffer] te zetten en/of te houden;
4.
hij in de periode van 23 december 2019 tot en met 24 december 2019 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en met verkrachting, door [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je vermoorden" en "Ik ga jou en je kinderen vermoorden" en "Ik ga je gewoon hier neuken. kankerhoer", en door stekende bewegingen met een mes te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

4.Nadere overwegingen

4.1
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat die tot veroordeling dient te leiden van het – na wijziging van de tenlastelegging – onder 1, 2, 3 impliciet subsidiair en 4 tenlastegelegde. De verklaringen die de aangeefster [slachtoffer] (hierna: de aangeefster) heeft afgelegd zijn voldoende betrouwbaar. Ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde verkrachting heeft de advocaat-generaal – kort gezegd – aangevoerd dat volgens vaste jurisprudentie het verder gaan dan afgesproken bij in aanvang consensuele seks verkrachting kan opleveren. De verklaringen van de aangeefster worden ondersteund door het geconstateerde letsel en de verklaring van de buurman, inhoudende dat hij een vrouw hoorde schreeuwen. De advocaat-generaal heeft tot slot opgemerkt dat het dossier voor de tenlastegelegde feitelijkheden onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte zijn penis in de anus van het slachtoffer heeft geduwd zodat voor dat onderdeel vrijspraak moet volgen. Ook dient vrijspraak te volgen van de onder 3 impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag omdat de verdachte zelf de verwurging heeft beëindigd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – ook na wijziging van de tenlastelegging – integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster, gezien de onderlinge tegenstrijdigheden, niet betrouwbaar en onbruikbaar voor het bewijs zijn. Zeker waar het gaat om de seksuele handelingen en de hele context waarin de verkrachting zou hebben plaatsgevonden heeft de aangeefster zeer wisselend verklaard. Bovendien bevat het dossier geen objectief steunbewijs voor de verklaringen van de aangeefster. Daarmee ontbreekt voldoende en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van het hof
Het hof sluit zich aan bij de feiten en omstandigheden zoals deze door de rechtbank in het vonnis waarvan beroep onder 3.3.1. en 3.3.2 zijn vastgesteld en neemt deze over.
4.3.1
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster
Met de rechtbank en de advocaat-generaal en anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster voldoende betrouwbaar zijn. Weliswaar heeft zij niet op alle punten eenduidig verklaard maar dit brengt niet met zich dat haar verklaringen geheel onbetrouwbaar zijn en van het bewijs moeten worden uitgesloten. Immers op essentiële onderdelen heeft zij in grote lijnen hetzelfde verklaard en op onderdelen – waaronder het aantreffen van het mes en het letsel – worden haar verklaringen ondersteund door andere bewijsmiddelen te weten de verklaringen van de buschauffeur en de vriendin van aangeefster [naam 1] .
4.3.2
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Anders dan de advocaat-generaal en met de rechtbank is het hof van oordeel dat op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde verkrachting, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Zedenzaken laten zich doorgaans kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de tenlastegelegde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Het procesdossier bevat voor de verdachte belastende verklaringen van de aangeefster, inhoudende dat de verdachte haar in de nacht van 23 op 24 december 2019 heeft gedwongen tot seksuele handelingen en haar heeft verkracht. Hoewel de verdachte niet betwist dat hij en de aangeefster seks hebben gehad, heeft hij van meet af aan ontkend op enig moment haar daartoe te hebben gedwongen, omdat volgens hem alle seksuele handelingen geheel consensueel waren.
Het hof moet de vraag beantwoorden of kan worden vastgesteld dat die seksuele handelingen tegen de wil van de aangeefster hebben plaatsgevonden, zoals zij heeft verklaard. Daarbij is van belang dat uit artikel 342, tweede lid, Sv volgt dat het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend op de verklaring van één getuige (in dit geval: van de aangeefster) kan worden aangenomen maar dat de door de aangeefster geschetste feiten en omstandigheden omtrent de verkrachting voldoende steun moeten vinden in ander bewijsmateriaal. Daarvan is naar het oordeel van het hof, alles overziend, in het onderhavige geval geen sprake. Weliswaar bevat het dossier aanwijzingen dat de verdachte de tenlastegelegde verkrachting heeft gepleegd, maar die aanwijzingen zijn – ook in onderlinge samenhang bezien – niet zodanig krachtig dat het hof buiten gerede twijfel kan vaststellen dat de verdachte dit feit heeft begaan. Nu in het dossier objectieve bewijsmiddelen ontbreken die in voldoende mate de door aangeefster gestelde dwang ondersteunen moet de verdachte dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.3
Het alternatief scenario van de verdachte
De verdachte heeft zijn eerder opgegeven alternatief scenario in hoger beroep aangevuld. In eerste instantie hield het scenario kort weergegeven in dat niet hij, maar de aangeefster zichzelf het bij haar geconstateerde letsel heeft aangedaan. In hoger beroep heeft de verdachte dit scenario gehandhaafd, in die zin dat hij nu wel erkent dat hij zelf ook geweld tegen het slachtoffer heeft aangewend, maar dat de toepassing van dit geweld enkel heeft plaatsgevonden in de gang en naar aanleiding van het feit dat de aangeefster hem zonder enige aanleiding met pepperspray had bespoten. Hierdoor zou het letsel aan haar hals en armen alsnog kunnen worden verklaard.
Het hof acht dit (aangevulde) alternatief scenario niet aannemelijk. Het scenario ligt niet voor de hand en vindt geen enkele ondersteuning in het dossier. Waarom de verdachte gedurende de avond en de vele geweldshandelingen die de aangeefster opvolgend zou hebben verricht niet heeft ingegrepen en geen hulp heeft ingeschakeld, heeft de verdachte ook in hoger beroep niet duidelijk kunnen maken. Het hof acht het tenslotte niet aannemelijk dat de bevindingen in het rapport van het NFI wezenlijk zouden wijzigen in het geval de in hoger beroep gegeven aanvulling op het scenario van de verdachte in het oorspronkelijk onderzoek zou zijn meegenomen, dit gelet op de hoeveelheid en diversiteit van de letsels die binnen het (oorspronkelijke) scenario van de verdachte door de deskundige niet konden worden verklaard. Het hof gaat dan ook voorbij aan de door de verdachte geschetste toedracht.
4.3.4
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde: zware mishandeling
Het hof is anders dan de verdediging en met de advocaat-generaal van oordeel dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het primair tenlastegelegde zware mishandeling en overweegt daartoe als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen – in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad – de volgende factoren worden meegewogen: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze factoren worden gebaseerd en in geval van meerdere verwondingen kan de beoordeling worden betrokken op die verwondingen in hun totaliteit (vgl. HR 15 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5618).
Als gevolg van het door de verdachte toegepaste geweld, mede bestaande uit het meermaals met gebalde vuisten slaan en stompen tegen het gezicht en op het hoofd en het lichaam met kracht duwen tegen de grond, heeft de aangeefster letsel opgelopen in de vorm van (onder meer) een hersenschudding, een gebroken neus en meerdere littekens op haar gezicht en hoofd. Gelet op de aard en de gevolgen is het hof van oordeel dat dit letsel in zijn totaliteit gezien als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
4.3.5
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde: poging tot doodslag althans poging tot toebrengen zwaar lichamelijk letsel dan wel bedreiging
Vooropgesteld dient te worden dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het overlijden van de aangeefster dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangeefster door haar keel dicht te knijpen – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard dan wel op de koop toe heeft genomen.
Op grond van de hiervoor onder 5.3 vastgestelde feiten en omstandigheden zijn de bloeduitstortingen aan de hals van de aangeefster ontstaan doordat haar keel met flinke kracht is dichtgeknepen. Hierdoor is zij op enig moment buiten bewustzijn geraakt. Uit het dossier blijkt niet wat de intensiteit en de exacte duur van het dichtknijpen van haar keel is geweest. Het letsel van de aangeefster biedt daaromtrent onvoldoende uitsluitsel. Tevens volgt uit de verklaringen van de aangeefster dat de verdachte haar keel op enig moment heeft losgelaten. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat een aanmerkelijk te achten kans heeft bestaan dat de aangeefster ten gevolge van het dichtknijpen van haar keel zou komen te overlijden. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder 3 impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Uit het voorgaande volgt wel dat de verdachte door het gedurende enige tijd met kracht dichtknijpen van de keel van de aangeefster waardoor zij enige tijd het bewustzijn heeft verloren, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij haar zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de keel kwetsbare, vitale delen – waaronder het strottenhoofd – bevinden en dat de kans aanmerkelijk is dat deze bij krachtig samendrukken beschadigd raken. Het hof is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is het hof niet gebleken. De onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel acht het hof daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.3.6
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde: bedreiging
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de tenlastegelegde bedreiging op grond van het dossier eveneens wettig en overtuigend bewezen kan worden.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 3 impliciet subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2 primair
hij in de periode van 23 december 2019 tot en met 24 december 2019 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en diverse verwondingen aan haar gezicht en hoofd, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen met kracht en met gebalde vuisten te slaan en te stompen in het gezicht en tegen het hoofd, hard aan de haren te trekken, op de grond te gooien en met kracht tegen het lichaam te duwen waardoor zij op de grond viel;
3 impliciet subsidiair
hij in de periode van 23 december 2019 tot en met 24 december 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] hard bij haar keel heeft vastgepakt en zijn beide handen om de keel van die [slachtoffer] heeft gelegd en vervolgens de keel van die [slachtoffer] met kracht heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in de periode van 23 december 2019 tot en met 24 december 2019 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en met verkrachting, door [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je vermoorden" en "Ik ga jou en je kinderen vermoorden" en "Ik ga je gewoon hier neuken. kankerhoer", en door stekende bewegingen met een mes te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] .
Hetgeen onder 2 primair, 3 impliciet subsidiair en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

6.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 primair, 3 impliciet subsidiair en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.
Het onder 3 impliciet subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 primair, 3 impliciet subsidiair en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

8.Op te leggen sanctie

8.1
De eis van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft, gelet op de vastgestelde persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte, gevorderd dat de verdachte voor de onder 1, 2 primair, 3 impliciet subsidiair en 4 tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en dat aan hem de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: TBS-maatregel met dwangverpleging) zal worden opgelegd, omdat de veiligheid van anderen oplegging van deze maatregel eist.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de strafoplegging – voor zover een of meerdere van de feiten bewezen zou worden verklaard – aan de duur van de strafoplegging hiervan gerefereerd omdat door de duur van het reeds ondergane voorarrest de facto de verdachte de betreffende straf reeds zal hebben ondergaan. Ten aanzien van de TBS-maatregel met dwangverpleging heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat blijkens het PBC-rapport weliswaar is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor de oplegging van de maatregel, maar voor oplegging van de maatregel enkel plaats is in het geval een actueel recidivegevaar aan de orde is (en een duidelijk behandelplan). Van een gefundeerde inschatting van het recidiverisico is geen sprake. Evenmin volgt uit het rapport welke vorm van behandeling geschikt is voor een geval als het onderhavige. Voor zover geoordeeld zou worden dat enige vorm van begeleiding wenselijk is, bestaat er de mogelijkheid tot oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
8.3
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van het slachtoffer door haar herhaaldelijk met gebalde vuisten op het gezicht en tegen het hoofd te slaan. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door de keel van het slachtoffer met flinke kracht dicht te knijpen. Ook heeft hij aangeefster bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Door aldus te handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de door de advocaat gegeven toelichting en de schriftelijke verklaring die ter terechtzitting in hoger beroep door de broer van het slachtoffer is voorgelezen blijkt van de enorme gevolgen. Het strafbare feit, het letsel en het moeizame herstel hebben een enorme impact op de psyche van het slachtoffer gehad. Er is sprake van PTTS en traumabehandeling geïndiceerd middels EMDR. Het slachtoffer leeft nog steeds in voortdurende angst en vreest voor de veiligheid van haarzelf en haar dochters. Ook heeft zij nog steeds last van lichamelijke klachten. Dit alles rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte blijkt dat hij zich eerder schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten.
Het hof heeft kennis genomen van de pro justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum van 7 september 2023 (hierna: de PBC-rapportage) en hetgeen door de deskundigen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht. Ook heeft het hof kennis genomen van het reclasseringsadvies van Fivoor van 29 september 2023 (hierna: het reclasseringsadvies) en de aanvullende schriftelijke toelichting hierop van 9 oktober 2023.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof acht, alles afwegende een gevangenisstraf van 3 (drie) jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof vindt het daarnaast noodzakelijk de (ongemaximeerde) TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Voorop staat dat de TBS-maatregel enerzijds ziet op de maatschappelijke beveiliging en anderzijds op re-integratie van de terbeschikkinggestelde door middel van behandeling en/of verpleging.
Voor het opleggen van de TBS-maatregel (zowel met voorwaarden als met verpleging van overheidswege), moet aan een aantal vereisten zijn voldaan:
Er dient sprake te zijn van een misdrijf waarop minimaal 4 jaar gevangenisstraf staat.
Er is een recente multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt.
Er dient sprake te zijn van een verdachte bij wie ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Wet en jurisprudentie vereisen geen causaliteit tussen stoornis en delict, enkel gelijktijdigheid.
De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel, ook wel geduid als het gevaarcriterium).
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling, poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Op zware mishandeling staat een maximum gevangenisstraf van 8 (acht) jaren. De conclusies van de gedragsdeskundigen blijkend uit de recente PBC-rapportage van 7 september 2023 – inhoudende dat bij de verdachte sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken, een stoornis in het gebruik van een stimulantium (cocaïne) en zwakbegaafdheid en dat de geschetste psychopathologie van duurzame aard zijn en daarom ook aanwezig waren ten tijde van het bewezenverklaarde – neemt het hof over en maakt deze tot de zijne.
Aan de eerste drie wettelijke vereisten als hiervoor genoemd is dan ook voldaan.
Ten aanzien van het gevaarcriterium overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat de verdachte niet in staat is zich rekenschap te geven van de ernst van zijn handelen. De gebeurtenissen en met name de geweldshandelingen jegens het slachtoffer, die in de nacht van 23 op 24 december 2019 hebben plaatsgevonden, werden en worden nog steeds geëxternaliseerd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte de verantwoordelijkheid voor zijn daden buiten zichzelf gelegd; aangeefster zou zichzelf geweld hebben aangedaan waardoor het geconstateerde letsel is ontstaan, dit – bij nader inzien van de verdachte in hoger beroep – mogelijk met uitzondering van enig letsel aan onder meer hals en armen. Ook de verantwoordelijkheid voor dat letsel legt de verdachte buiten zichzelf. Het geweld dat hij op dat moment heeft toegepast en waardoor mogelijk enig letsel is ontstaan, was volgens hem enkel een reactie op het gedrag van het slachtoffer, namelijk het onverhoeds in de richting van de verdachte spuiten met pepperspray.
De deskundige, psycholoog [naam 2] , heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de kwetsbaarheid van de verdachte met name binnen intieme relaties wordt geraakt en dat het mogelijk is dat bij krenking van zijn zelfbeeld in de relationele sfeer de verdachte ontregeld kan raken en het dan weer mis gaat.
Het vorenstaande vindt bevestiging in de beantwoording van de vraagstelling door de gedragsdeskundigen in de PBC-rapportage, welke beantwoording onder meer de navolgende passages bevat:
“Tijdens de gesprekken valt op dat hij over tal van belangrijke en minder belangrijke aspecten halve en hele onwaarheden vertelt. Het blijkt tijdens de gesprekken niet mogelijk de discrepanties in zijn eigen verhaal maar ook tussen zijn verhaal en de verkregen informatie van referenten te overbruggen. Gedurende het onderzoek wordt duidelijk dat dit vertellen van verhalen zonder feitelijke basis een belangrijk aspect vorm van de ernstige persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene.
Betrokkene kan omschreven worden als een kwetsbare man, met een broze, krenkbare identiteit. Om zichzelf te kunnen handhaven is hij afhankelijk van het contact met de ander, die hem voedt in zijn zoektocht naar zelfbevestiging. De ander wordt op deze wijze een instrument ter ondersteuning van een opgeblazen kwetsbaar zelfbeeld. Zolang de ander tegemoetkomt aan deze nood, is betrokkene in staat zich op (oppervlakkig) sociaal vaardige wijze op te stellen en ontstaat een makkelijke, prettige sfeer. Als de ander hem niet (langer) kan geven wat hij nodig heeft, komen afweermechanismen (onbewuste, psychische strategieën om het psychisch evenwicht te behouden) naar voren. Wanneer zijn zelfbeeld nog meer onder druk komt te staan,
gaan deze mechanismen gepaard met ongedifferentieerde woede. Met name in relationeel
verband kan er druk ontstaan op het kwetsbare en snel te krenken zelfbeeld van betrokkene,
waardoor juist binnen die setting een toename van problematisch psychisch en interactioneel
functioneren zichtbaar kan worden. De uiting van de persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene beperkt zich niet tot het relationele domein. Ondanks de presentatie van betrokkene – dat hij alles wel in de hand heeft – blijkt hij onvoldoende in staat zichzelf te handhaven op de diverse sociaal-maatschappelijke terreinen (werk en inkomen, huisvesting, sociaal netwerk en relaties). De (deels onbewuste) inspanning die betrokkene moet verrichten om zijn overtrokken zelfbeeld en psychisch evenwicht te handhaven, een inspanning die ten koste gaat van de ander (die wordt ingezet voor het zelfbeeld) en van de waarheid (die geweld wordt aangedaan), vormt de kern van de narcistische persoonlijkheidsstoornis. In het gedrag van betrokkene wordt daarnaast (en samenhangend met deze narcistische dynamiek) anti sociale kenmerken gezien, waaronder een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef, een (deels) instrumentele wijze van omgaan met anderen en een gebrek aan adequate kanalisering van woede, zonder dit voldoende onder ogen te kunnen zien.
Betrokkene ontkent de hem ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. Tevens verklaart hij inconsistent over de gebeurtenissen voorafgaand en ten tijde van het ten laste gelegde. Onderzoekers missen dan ook zicht op de beleving, de mogelijke motieven van betrokkene, alsook de mogelijke rol van cocaïne in zijn gedrag ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten, indien deze bewezen geacht worden. Tevens missen onderzoekers zicht op de relatiedynamiek tussen betrokkene en aangeefster en dan met name vanuit het perspectief van betrokkene. Vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek is betrokkene met name kwetsbaar (en krenkbaar) binnen relaties.”
Het hof heeft tenslotte acht geslagen op de inschatting van het recidiverisico (als hoog) door de reclassering, welke inschatting bij nader schrijven van de reclassering als volgt is toegelicht: “De reclassering maakt haar risico-inschatting op basis van het taxatie-instrument RISC/OXREC en haar eigen deskundig oordeel.” en “De reclassering stelt dat er sprake is van psychopathologie, naast problemen op de meeste andere leefgebieden, wat maakt dat de reclassering genoeg informatie heeft om vast te stellen dat er een hoge kans op recidive is.”.
Het hof is van oordeel dat – gelet op het vorenstaande, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, het langdurig bestaan van de stoornissen van de verdachte die tot op heden niet adequaat zijn behandeld en ook op dit moment nog aanwezig zijn – sprake is van een onaanvaardbaar hoog recidiverisico als de verdachte zonder behandeling (na detentie) zou terugkeren in de maatschappij. Dit maakt dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel vereist. Daarmee is ook aan het laatste wettelijke vereiste het gevaarcriterium en dus aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van de TBS-maatregel voldaan.
Het hof overweegt dat de maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten zware mishandeling. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaar.
Naar het oordeel van het hof biedt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen alleen de oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging een toereikend behandelkader. Hieruit volgt dat het hof, anders dan de raadsman, van oordeel is dat niet volstaan kan worden met het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel van artikel 38z Sr.

9.Beslissingen omtrent het beslag

Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen, te weten een broek, een jas en twee handdoeken, dienen te worden teruggegeven aan de verdachte, als zijnde de beslagene en rechthebbende.
Het hof is van oordeel dat het onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes, dient te worden onttrokken aan het verkeer, omdat het bewezenverklaarde is begaan met behulp van dit mes, dat aan de verdachte toebehoort.

10.Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

10. 1 De in eerste aanleg genomen beslissingen
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding voor een totaalbedrag van € 39.592,69, bestaande uit € 14.592,69 aan materiele schade en € 25.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard wat betreft de materiele schade en de immateriële schade is toegewezen tot een bedrag van € 4.000,00. Voor het overige is de vordering afgewezen. De verdachte werd veroordeeld in de proceskosten ter hoogte van € 80,82.
10.2
De vordering in hoger beroep
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ten aanzien van de materiële posten die zien op vergoeding van de schade die is verzocht voor de hulp van de broer en de zus van de benadeelde partij heeft de advocaat van de benadeelde partij gesteld dat deze vorderingen ter hoogte van € 771,48 en € 848,28 zijn vervallen. Ten aanzien van de materiële post tandartskosten voor een bedrag van € 3.877.20 heeft de advocaat van de benadeelde partij gesteld dat de vordering op dit punt niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De advocaat-generaal heeft, zoals verzocht door de gemachtigde van de benadeelde partij, de toewijzing geëist van de materiële vordering tot een bedrag van € 6.198,03 en de gehele immateriële vordering. Tevens heeft de advocaat-generaal geëist dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten.
De raadsman heeft de gehele vordering betwist. Primair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij gelet op het gevoerde vrijspraakverweer niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om net als de rechtbank de kwestie naar de burgerlijke rechter te verwijzen, wegens een onvoldoende althans onoverzichtelijke onderbouwing.
10.2.1
Materiële vordering
De (resterende) materiële kosten zijn onderverdeeld in de volgende posten:
a. Kleding/schoenen € 1.154,95
b. Huishoudelijke hulp, gezin met inwonende kinderen € 3.996,00
c. Tandartskosten € 3.877,20
d. Medische kosten niet vergoed zorgverzekering € 313,48
e. Kosten fysiotherapie (kaak en nekklachten) € 614,00
f. Reiskosten medisch € 119,60
g. Toekomstige reiskosten en medische kosten € 3.000,00
Het hof oordeelt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof wijst derhalve de schadeposten d, e en f geheel toe. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Met de gemachtigde van de benadeelde partij is het hof van oordeel dat de benadeelde partij ten aanzien van de posten c niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de posten a, b en g is het hof van oordeel dat deze onvoldoende zijn onderbouwd. Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering ten aanzien van deze posten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
10.2.2
Immateriële vordering
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade stelt het hof vast dat artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna ook: BW) inhoudt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het hof stelt vast dat er grove inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Het hof zal, overeenkomstig de beslissing van de rechtbank, de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid begroten op € 4.000,00. In zoverre zal dit deel van de vordering worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal voor het overige worden afgewezen.
10.2.3
Proceskosten
De benadeelde partij heeft eveneens proceskosten (€ 80,82 en € 44,48) gevorderd.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand. Deze worden als gevorderde proceskosten aangemerkt. De (hoogte van de) gevraagde proceskosten zijn namens de verdachte niet weersproken. Het hof zal overeenkomstig het verzoek van de benadeelde partij beslissen en de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij begroten op
125,30.
10.2.4
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 3 impliciet subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair, 3 impliciet subsidiair en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Mes (Omschrijving: Uit garderobekast G-5856886, zwart).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Broek (Omschrijving: 5856712, America Today)
1. STK Jas (Omschrijving: 5856714, Club)
1. STK Handdoek (Omschrijving: 5908470, rood zwart)
1. STK Handdoek (Omschrijving: 5911236, zwart).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 primair, 3 impliciet subsidiair en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.047,08 (vijfduizend zevenenveertig euro en acht cent) bestaande uit € 1.047,08 (duizend zevenenveertig euro en acht cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 21.000,00 (eenentwintigduizend euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
125,30 (honderdvijfentwintig euro en dertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 2 primair, 3 impliciet subsidiair en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.047,08 (vijfduizend zevenenveertig euro en acht cent) bestaande uit € 1.047,08 (duizend zevenenveertig euro en acht cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. N.R.A. Meerbeek en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van mr. Z. Hoshmand, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 oktober 2023.
Mr. A.M.P. Geelhoed en mr. H. Sytema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]