ECLI:NL:GHAMS:2023:2523

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
200.311.729/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid in verzet tegen verstekvonnis door administratieve fout rechtbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een verstekvonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had per abuis de stelbrief van [appellant] gemist, waardoor hij bij verstek werd veroordeeld. Na het indienen van verzet, verklaarde de rechtbank [appellant] niet-ontvankelijk, omdat zij het verstekvonnis als een vonnis op tegenspraak beschouwde. Dit leidde tot een situatie waarin [appellant] geen inhoudelijke beoordeling van zijn zaak heeft kunnen krijgen in twee instanties, wat in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte [appellant] niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzet. Het hof heeft vastgesteld dat de verstekverlening het gevolg was van een administratieve fout van de rechtbank, aangezien de stelbrief wel degelijk was ontvangen. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, zodat [appellant] alsnog de kans krijgt op een inhoudelijke beoordeling van zijn verzet. Het hof heeft Allianz veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, omdat zij zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat [appellant] niet-ontvankelijk was.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte administratieve afhandeling door de rechtbank en het recht op een eerlijke rechtsgang, waarbij partijen de mogelijkheid moeten hebben om hun standpunten te presenteren en gehoord te worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.311.729/01
zaak-rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/324814/ HAZA 22-100
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 september 2023
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
ALLIANZ BENELUX N.V.,
gevestigd te Brussel,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.R. Lauxtermann te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Allianz genoemd.

1.De zaak in het kort

Allianz heeft [appellant] gedagvaard bij de rechtbank. De rechtbank mist per abuis de stelbrief van [appellant] en veroordeelt hem bij verstek. [appellant] komt in verzet en beroept zich op zijn stelbrief. De rechtbank vindt alsnog de stelbrief, beschouwt daarom het verstekvonnis alsnog als een vonnis op tegenspraak en verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzet tegen het verstekvonnis. [appellant] mist daardoor hoor en wederhoor en een inhoudelijke beoordeling in twee instanties. In hoger beroep vordert hij daarom alsnog ontvankelijkverklaring in zijn verzet tegen het verstekvonnis. Het hof wijst die vordering toe en verwijst de zaak terug naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing van de zaak.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[appellant] is bij dagvaarding van 8 april 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 30 maart 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Allianz als “eiseres, tevens gedaagde in het verzet” en [appellant] als “gedaagde, tevens eiser in het verzet”.
2.2.
Daarna hebben partijen de volgende stukken ingediend en zijn de volgende rolbeslissingen genomen:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
- akte van [appellant] ;
- akte tevens houdende een verzoek tot rolvoeging van Allianz;
- rolbeslissing van 25 oktober 2022;
- akte van [appellant] ;
- rolbeslissing van 8 november 2022;
- rolbeslissing van 2 februari 2023 (zie hierna 4.21).
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.De eerste aanleg

3.1.
Op 26 november 2021 heeft Allianz [appellant] gedagvaard tegen de rolzitting van de rechtbank op 8 december 2021 en daarbij onder meer een regresvordering tegen [appellant] ingediend.
3.2.
Middels een stelbrief van zijn advocaat van 1 december 2021 (hierna: de stelbrief) heeft [appellant] zich tijdig gesteld bij de rechtbank.
3.3.
Op 8 december 2021 heeft de rechtbank aan [appellant] verstek verleend. Redengevend daarvoor was dat de rechtbank geen kennis had genomen van de stelbrief en er daarom vanuit was gegaan dat [appellant] zich niet had gesteld.
3.4.
Op 5 januari 2022 heeft de rechtbank een verstekvonnis gewezen met zaaknummer C/15/322922/HAZA 21-640 (hierna: het verstekvonnis), waarbij de vordering van Allianz is toegewezen.
3.5.
[appellant] heeft tijdig verzet ingesteld tegen het verstekvonnis. Blijkens het proces-verbaal van de door de rechtbank gelaste zitting is onder meer het ontbreken van de stelbrief aan de orde geweest en heeft de advocaat van [appellant] zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank daarover. Aan het einde van de zitting heeft de rechter bepaald:
“De rechtbank houdt partijen voor dat zij eerst nog intern onderzoek zal doen naar de
stelbrief. Als deze wel bij de griffie is aangekomen, dan moet de vraag van ontvankelijkheid
beantwoord worden. Als de stelbrief niet is aangekomen, volgt inhoudelijke beoordeling van de zaak.”
3.6.
Op 30 maart 2022 heeft de rechtbank in het bestreden vonnis [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen het verstekvonnis en hem - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld in de proceskosten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen:
“2.2. In de verzet-dagvaarding stelt [appellant] dat het verstekvonnis ten onrechte is gewezen, aangezien mr. P.J.A. van de Laar zich voor [appellant] heeft gesteld bij stelbrief voor de rolzitting van 8 december 2021. Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank partijen bij brief van 18 maart jl. bericht dat tijdens de mondelinge behandeling de vraag aan de orde zou komen in hoeverre het verstekvonnis kwalificeert als vonnis op tegenspraak, waartegen slechts hoger beroep en geen verzet openstaat. Op de zitting heeft Allianz gesteld dat het stelformulier van [appellant] de rechtbank blijkbaar niet heeft bereikt en dat er terecht verstek is verleend. [appellant] heeft zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.3.
Gelet op de stellingen in de verzet-dagvaarding en hetgeen partijen op zitting over het stelformulier hebben verklaard, heeft de rechtbank onderzoek gedaan naar de ontvangst van het stelformulier. Daaruit is gebleken dat het stelformulier op 1 december 2021 door de rechtbank is ontvangen. Om redenen die helaas niet bekend zijn, is het stelformulier niet gezien, waardoor abusievelijk verstek is verleend. De rechtbank had geen verstek mogen verlenen.
2.4.
Het vorenstaande betekent dat het vonnis van de rechtbank van 5 januari 2022 het karakter heeft van een vonnis op tegenspraak, waartegen gelet op het bepaalde in artikel 143 Rv het rechtsmiddel van verzet niet openstaat. Dat de rechtbank er van uit is gegaan dat [appellant] niet was verschenen maakt dit niet anders. Daarnaast is niet de uiterlijke verschijningsvorm van het vonnis in dit verband beslissend, maar hoe het vonnis had behoren te worden uitgesproken.”

4.Beoordeling

Grieven en vordering in hoger beroep
4.1.
Tegen de in 3.6 weergegeven beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering van de rechtbank komt [appellant] met vijf grieven op. Alle grieven zien op het oordeel van de rechtbank dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn verzet tegen het verstekvonnis. De grieven lenen zich daarom voor gezamenlijke behandeling.
4.2.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad,
- alsnog [appellant] ontvankelijk zal verklaren inzake het ingestelde verzet,
- en/of althans [appellant] goed opposant zal verklaren,
- of althans het verstekvonnis zal vernietigen of althans buiten effect zal stellen,
- en/of althans Allianz alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren,
- of althans de vorderingen van Allianz als zijnde ongegrond en/of onbewezen zal ontzeggen,
- en Allianz zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.
[appellant] heeft bewijs aangeboden.
4.3.
Allianz heeft geconcludeerd (samengevat) tot niet-ontvankelijkheid van [appellant] , althans tot verwerping van zijn grieven, en bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Ontvankelijkheid in het verzet?
4.4.
Vaststaat dat de rechtbank de stelbrief heeft ontvangen, maar deze per abuis heeft gemist in die zin dat niet tijdig en juist is geregistreerd dat zich voor [appellant] een advocaat heeft gesteld. [appellant] heeft hierdoor geen inhoudelijk verweer kunnen voeren tegen de vordering van Allianz en is bij verstek veroordeeld. Vervolgens heeft de rechtbank in het bestreden vonnis het verstekvonnis aangemerkt als een vonnis op tegenspraak waartegen het rechtsmiddel van verzet volgens art. 143 Rv niet openstaat en [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet-dagvaarding. [appellant] is daardoor voor een inhoudelijke beoordeling van zijn zaak aangewezen op het hoger beroep. Hij mist dus hoor en wederhoor en inhoudelijke beoordeling in
tweeinstanties; de rechtbank komt daar immers niet aan toe. Deze uitkomst is [appellant] onwelgevallig en dit is de kern van de grieven van [appellant] tegen het bestreden vonnis.
4.5.
Allianz bepleit niet-ontvankelijkheid in het verzet, conform het bestreden vonnis. Zij grondt dit standpunt op het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 1993 (NJ 1994,7). Het hof volgt Allianz daarin niet. Redengevend is het volgende.
4.6.
In dit arrest is overwogen (r.o.3.2.):
“In een geding waarin één partij is gedagvaard en waarin de eiser is verschenen, hangt het van het al of niet verschenen zijn van de gedaagde af, of de rechter een vonnis op tegenspraak dan wel een vonnis bij verstek wijst. Wanneer de gedaagde, nadat tegen hem verstek is verleend, alsnog in het geding verschijnt, vervallen van rechtswege de gevolgen van het tegen hem verleende verstek, behalve ten aanzien van de daardoor veroorzaakte kosten (art. 89a Rv). Hieruit volgt dat het na de zuivering van het verstek gewezen eindvonnis een op tegenspraak gewezen vonnis is, waartegen het rechtsmiddel van verzet niet openstaat.
Nu Iso-Werk in dit geval, nadat verstek tegen haar was verleend, alsnog in rechte is verschenen, heeft het daarna door de rechtbank gewezen vonnis van 1 maart 1991 het karakter van een vonnis op tegenspraak, ook al is de rechtbank bij het wijzen van dit vonnis ervan uitgegaan dat Iso-Werk niet was verschenen. Uit art. 81 Rv volgt dat tegen dit vonnis verzet niet openstond.”
4.7.
Het arrest ziet op een casus waarin een gedaagde partij zich niet tijdig had gesteld, dat later door zuivering alsnog deed, zodoende alsnog verscheen en bij conclusie van antwoord verweer voerde tegen de vordering, waarna echter de rechtbank abusievelijk een verstekvonnis wees omdat de conclusie van antwoord onopgemerkt was gebleven.
4.8.
De onderhavige situatie verschilt als volgt van de arrest-casus:
i) De verstekverlening aan [appellant] werd niet vooraf gegaan door het zich niet stellen van [appellant] , maar werd slechts veroorzaakt door een administratieve fout van de rechtbank zelf, die immers abusievelijk de stelbrief had gemist terwijl die wel was ontvangen; een zuivere apparaatsfout dus.
ii) In het geval van [appellant] was zuivering niet aan de orde. Zuivering veronderstelt volgens art. 142 Rv dat er niet was gesteld. [appellant] had zich echter wél, tijdig en op de juiste wijze, gesteld. Anders dan in de arrest-casus, viel er voor [appellant] dus niets te zuiveren. Art. 142 Rv (destijds 89a Rv) is hier dus niet aan de orde.
iii) [appellant] is niet (alsnog) verschenen in materiële zin; hij heeft geen inhoudelijk verweer kunnen voeren tegen de dagvaarding van Allianz.
4.9.
De uiterlijke verschijningsvorm van het verstekvonnis komt dus overeen met het wezen daarvan, namelijk een beslissing van de rechtbank op de in de dagvaarding vervatte vordering van Allianz, zonder dat kennis was genomen van de visie van [appellant] . Vanuit het oogpunt van [appellant] heeft hij dus de mogelijkheid van (hoor en) wederhoor en een inhoudelijke beoordeling bij de rechtbank gemist. Het alsnog vinden van de stelbrief en het vervolgens alsnog etiketteren van het verstekvonnis als een vonnis op tegenspraak omdat [appellant] alsnog geacht wordt in het geding te zijn verschenen, maakt dat materieel niet anders. Er is weliswaar een zitting geweest, maar daar is de zaak niet inhoudelijk behandeld. De oorzaak daarvan is hier louter een apparaatsfout van de rechtbank. Het resultaat is de benadeling van [appellant] procespositie als weergegeven in 4.4.
4.10.
Hoewel in civiele zaken geen onvoorwaardelijk recht bestaat op behandeling in twee feitelijke instanties is dat wel een in de wet verankerd uitgangspunt. Het wettelijk systeem voorziet in correctie van rechterlijke (of apparaats-)fouten door middel van de aanwending van rechtsmiddelen, waarbij het aangewezen rechtsmiddel in geval van verstekvonnissen verzet is. Aanwending van dat rechtsmiddel leidt ertoe dat alsnog een inhoudelijk oordeel van de rechter in eerste aanleg wordt verkregen, zodat, zo nodig, beoordeling in twee feitelijke instanties gewaarborgd is. In dit geval stond die remedie ook open. De rechtbank heeft daarover ten onrechte anders geoordeeld.
4.11.
Het hof vindt hiervoor aansluiting bij het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2642, r.o. 3.3.3. en 3.3.4). Daarin was ook sprake van een apparaatsfout en werd ook tot het oordeel van ontvankelijkheid gekomen.
4.12.
Het feit dat [appellant] zich blijkens het proces-verbaal tijdens de mondelinge behandeling op 23 maart 2023 heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zoals overwogen in het bestreden vonnis, maakt dit niet anders. Gelet op de in het proces-verbaal weergegeven context, kan hieruit redelijkerwijs niet worden afgeleid dat [appellant] hiermee zijn inhoudelijke verweren tegen de dagvaarding zou hebben willen prijsgeven, indien de ontvangst van de stelbrief wél zou komen vast te staan. De daarop gerichte grief IV slaagt dus.
Conclusie ontvankelijkheid in het verzet
4.13.
Ook de grieven I t/m III treffen doel op grond van het voorgaande. De rechtbank had in dit bijzondere geval aanleiding behoren te zien het verzet wél ontvankelijk te achten, met als gevolg dat de verzetdagvaarding heeft te gelden als conclusie van antwoord volgens art. 147 lid 1 Rv.
Terugverwijzing
4.14.
Het hof ziet in de gegeven situatie aanleiding de zaak ambtshalve terug te verwijzen naar de rechtbank. Ter toelichting dient het volgende.
4.15.
[appellant] heeft niet expliciet terugverwijzing naar de rechtbank gevorderd, maar uit de gedingstukken blijkt evenmin dat beide partijen in hoger beroep te kennen hebben gegeven dat zij, ingeval de grieven zouden slagen, afdoening door het hof verlangen. Dat zou in het licht van het voorgaande ook onlogisch zijn. Evident is dat terugverwijzing de uitkomst is die [appellant] in de kern voorstaat met dit hoger beroep, namelijk het alsnog bereiken van een inhoudelijke beoordeling in eerste aanleg. Daarop heeft het partijdebat zich ook toegespitst.
4.16.
Het bestreden vonnis is een eindvonnis. In het arrest van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:96, JBPR 2014/26) heeft de Hoge Raad (met verwijzing naar HR 11 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0857, NJ 2010/581) overwogen:
“3.2.5. (…) de hogere rechter [mag] zich niet deels aan deze hem opgedragen taak [mag] onttrekken door een gedeelte van de beslissing van het aan zijn oordeel onderworpene over te laten aan de rechter die zijn oordeel over de zaak reeds heeft gegeven. (…)
voormelde regel [dient] steeds toepassing te vinden, met uitzondering evenwel van de gevallen waarin de appelrechter een uitspraak van de rechter in eerste aanleg vernietigt waarbij deze zich onbevoegd heeft verklaard van het geschil kennis te nemen, hetzij wegens ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter, hetzij op grond van het bepaalde in art. 1022 lid 2 Rv, hetzij uit hoofde van het onderwerp van het geschil (…).
Met deze uitzonderingen kan op één lijn worden gesteld het geval waarin in eerste aanleg ten onrechte ontslag van instantie is verleend en waarin dus de rechter op louter processuele gronden eveneens niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak tussen de betrokken partijen is toegekomen.”
4.17.
In laatstgenoemde alinea geeft de Hoge Raad een specifieke uitzonderingsregel op het in de eerste alinea weergegeven terugverwijzingsverbod in hoger beroep. Het hof is van oordeel dat de daar bedoelde uitzonderingssituatie zich hier voordoet: de in 4.8 weergegeven situatie kan redelijkerwijs worden gevat onder de reikwijdte van het in het arrest beschreven geval waarin in eerste aanleg ten onrechte ontslag van instantie is verleend en waarin dus de rechter op louter processuele gronden eveneens niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak tussen de betrokken partijen is toegekomen. Dat maakt dat de uitzonderingsregel van toepassing is op de onderhavige situatie.
4.18.
Op grond van het voorgaande zal het hof de zaak naar de rechtbank terugverwijzen ter verdere behandeling en beslissing.
Bewijsaanbod
4.19.
De (processuele) feiten waarop dit oordeel berust staan vast, zodat het bewijsaanbod van [appellant] in zoverre irrelevant is. Voor het overige zal de inhoudelijke beoordeling, inclusief eventuele bewijslevering, bij de rechtbank plaatsvinden, zodat het aanbod ook in dat opzicht belang mist.
Slotsom
4.20.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, daaronder begrepen - conform grief V - de proceskostenveroordeling van [appellant] . De in hoger beroep gevorderde verklaring dat [appellant] ontvankelijk is inzake het ingestelde verzet wordt toegewezen, vergezeld van een terugverwijzing naar de rechtbank.
Bij deze stand van zaken is de in hoger beroep gevorderde veroordeling van Allianz in de proceskosten in eerste aanleg niet toewijsbaar. Die beoordeling zal immers afhangen van de inhoudelijke uitkomst van procedure in eerste aanleg.
Wel zal Allianz, zoals gevorderd door [appellant] , worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep. Zij heeft zich immers in hoger beroep ten onrechte op het standpunt gesteld dat [appellant] in zijn verzet niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en is in overwegende mate in het ongelijk gesteld.
Regie hoger beroep tegen het verstekvonnis
4.21.
Tot slot merkt het hof nog het volgende op. [appellant] is bij appèldagvaarding van 22 maart 2022 in hoger beroep gekomen van het
verstekvonnis (zie 3.4), met (hof)zaaknummer 200.319.742/01. Bij akte van 9 november 2022 heeft [appellant] toegelicht dat hij dit hoger beroep voor zover nodig heeft ingesteld en nog niet wist of hij de zaak zou aanbrengen. [appellant] heeft zich vervolgens gesteld op 13 december 2022. De hoger beroepszaken zijn niet op de rol gevoegd. In de rolbeslissing van 2 februari 2023 is over beide zaken beslist dat het meest praktisch is dat eerst over de ontvankelijkheid van [appellant] wordt beslist, dan wordt duidelijk in welke zaak voortgeprocedeerd moet worden en of dat bij de rechtbank of het hof dient te gebeuren.
4.22.
Gegeven de uitkomst van het onderhavige arrest, zal het hof in de zaak 200.319.742/01 [appellant] in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de gevolgen van het onderhavige arrest voor het door hem ingestelde hoger beroep tegen het
verstekvonnis, gevolgd door antwoordakte van Allianz. Dit zal gebeuren bij separaat aan partijen toe te zenden rolbeslissing in de zaak 200.319.742/01.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het verzetvonnis van 30 maart 2022 waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart [appellant] ontvankelijk inzake het ingestelde verzet tegen het verstekvonnis;
verwijst het geding naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Allianz in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 343 aan griffiegeld en € 1.774,50 voor salaris.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. P.J. van Eekeren en mr. M. Bijkerk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 september 2023.