ECLI:NL:GHAMS:2023:2512

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
23-000922-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van het vervoeren en aanwezig hebben van drugs door een verdachte op een snorfiets, met vrijspraak voor medeplegen en verkoop van ketamine

In deze jeugdzaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2001, was aangeklaagd voor het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van verschillende soorten drugs, waaronder cocaïne en MDMA, op 9 maart 2022 te Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte als bijrijder op een snorfiets zat en dat de drugs zich onder zijn machtssfeer bevonden. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van de drugshandel en van de verkoop van ketamine, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. De politierechter had eerder een werkstraf van 120 uren opgelegd, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, en het hof heeft deze straf bevestigd, met teruggave van een in beslag genomen geldbedrag. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de leeftijd van de verdachte en de adviezen van de reclassering. De verdachte is strafbaar verklaard voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en het hof heeft de straf bepaald op basis van de LOVS-orientatiepunten voor straftoemeting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000922-23
datum uitspraak: 19 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2023 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-060341-22 (zaak A) en 13-245239-22 (zaak B) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2001,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 13-060341-22 (zaak A):
1.
hij op of omstreeks 9 maart 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
(
aangetroffen bij [medeverdachte01])
- ongeveer 5,08 gram (6160284) en/of
- ongeveer 1,29 gram (6160285) en/of
- ongeveer 2,07 gram (6160287), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 1,43 gram (6160289), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of
(
aangetroffen bij [verdachte01])
- ongeveer 2 tabletten (6160281) en/of
- ongeveer 0,55 gram (6160292), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- ongeveer 0,87 gram (6160282), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende ketamine en/of
- ongeveer 7,71 gram (6160279), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MDMA en/of ketamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 9 maart 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 0,29 gram en/of 0,30 gram en/of 0,62 gram (6160356, subitems A, B en C), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 4,94 gram (6160358), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak met parketnummer 13-245239-22 (gevoegd) (zaak B):
hij op of omstreeks 25 september 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,59 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging zaak A feit 1

De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde gerekwireerd tot bewezenverklaring van het gezamenlijk vervoeren en aanwezig hebben van de hoeveelheid drugs die zowel de verdachte als de medeverdachte bij zich droegen.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot het in zaak A onder 1 tenlastegelegde vrijspraak bepleit, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van medeplegen. De verdachte ontkent dat hij op de hoogte was dat de medeverdachte drugs bij zich had. Hierover was onderling niet gesproken. Er is dan ook geen sprake van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De bij de medeverdachte aangetroffen drugs kunnen niet aan de verdachte worden toegerekend. Ook dient er vrijspraak te volgen voor het aanwezig hebben van ketamine, nu het voorhanden hebben daarvan niet strafbaar is gesteld in de Opiumwet.
Het hof stelt de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 3 maart 2022 was het zogeheten Doelgroepenteam van de politie eenheid Amsterdam werkzaam op en rondom de grachten van Amsterdam; dit team houdt zich specifiek bezig met de bestrijding van veel voorkomende (straat) criminaliteit binnen het centrum van Amsterdam. Bestrijding van drugs-gerelateerde criminaliteit is een van de hoofdtaken. Op enig moment zagen de verbalisanten vanaf de Herengracht in de richting van de Nieuwezijds Voorburgwal twee personen op een snorfiets rijden. Naar later bleek betrof dit de medeverdachte (als bestuurder) en de verdachte (als bijrijder). De snorfiets begon richting de Torensteeg langzaam, bijna stapvoets, te rijden, de bijrijder had op dat moment een telefoon in zijn handen en keek zoekend om zich heen. Op de kruising van de Molsteeg en de Nieuwezijds Voorburgwal stopte de snorfiets, stapte de bijrijder af en liep met zijn telefoon in zijn hand terug richting de Singel, op de Singel maakt hij vervolgens contact met een man. Na een kort gesprek overhandigde de bijrijder de man – naar later bleek - een wikkel. De man liep vervolgens weg. Ondertussen kwam ook de bestuurder van de snorfiets terug en bleef stilstaan in de directe nabijheid van en met zicht op de bijrijder. Een van de verbalisanten volgde de man, hield deze staande, vertelde wat hij zo juist had gezien en vroeg naar de wikkel. De man verklaarde – nadat dat hij de cautie had gekregen – dat hij 1 wikkeltje cocaïne had gekocht en hiervoor 55 euro had betaal. De man is aangehouden als verdachte voor de opiumwet. De verdachte en medeverdachte zijn vervolgens aangehouden ter zake handel in verdovende middelen. Op straat – na verkregen cautie – beantwoorde de verdachte de vraag of hij verdovende middelen bij zich had bevestigend (namelijk in zijn boxershort). In zijn boxershort trof men een zwarte sok aan met daarin diverse verdovende middelen. De medeverdachte beantwoordde dezelfde vraag ontkennend. Tijdens de opiumfouillering in het cellencomplex werd bij de medeverdachte eveneens verdovende middelen aangetroffen
Het hof acht, ten aanzien van zaak A onder feit 1, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van 7.71 gram cocaïne en in totaal 1.55 gram MDMA (2 tabletten van ieder 0,50 gram en 0,55 gram).
Voor/van het overige onder dit feit ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken. Het hof overweegt hieromtrent het volgende en verwijst daarbij naar voornoemde feiten en omstandigheden.
Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben als bedoeld in artikel 2, onder C, van de Opiumwet is voldoende dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden. Hiervan is sprake voor zover het de middelen betreft die onder de verdachte zijn aangetroffen. Voor zover het de verboden middelen betreft die onder de medeverdachte zijn aangetroffen kan niet worden vastgesteld dat deze zich bevonden in de machtssfeer van de verdachte. Voor zover het deze middelen betreft dient dan ook vrijspraak te volgen.
Het hof zal de verdachte tevens vrij spreken van het tenlastegelegde medeplegen, omdat een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte op basis van het vorenstaande niet voldoende kan worden vastgesteld.
Ook zal vrijspraak volgen ten aanzien van het ten laste gelegde verkopen en/of afleveren van een verboden drug, omdat de inhoud van de wikkel die de verdachte aan de man heeft overhandigd, in het onderzoek niet is getest op de aanwezigheid van cocaïne en ook anderszins overig wettig bewijs ontbreekt.
Tenslotte zal de verdachte vrij gesproken worden voor zover de tenlastelegging het middel ketamine betreft, nu dit een opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet oplevert en geen overtreding van de Opiumwet, zoals ten laste is gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-060341-22 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-245239-22 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 13-060341-22 (zaak A):
1.
hij op 9 maart 2022 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 2 tabletten (6160281) en 0,55 gram (6160292), van een materiaal bevattende MDMA en
- 7,71 gram (6160279), van een materiaal bevattende cocaïne.
2.
hij op 9 maart 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 0,29 gram en 0,30 gram en 0,62 gram (6160356, subitems A, B en C) van een materiaal bevattende cocaïne en,
- 4,94 gram (6160358), van een materiaal bevattende MDMA.
Zaak met parketnummer 13-245239-22 (gevoegd) (zaak B):
hij op 25 september 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 5,59 gram, van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 13-060341-22 onder 1 en 2 (zaak A) en in de zaak met parketnummer 13-245239-22 (zaak B) meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A met parketnummer 13-060341-22 onder 1 en 2 en in de zaak B met parketnummer 13-245239-22 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A met parketnummer 13-060341-22 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Het in de zaak A met parketnummer 13-060341-22 onder 2 en in de zaak B met parketnummer 13-245239-22 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak A met parketnummer 13-060341-22 onder 1 en 2 en in de zaak B met parketnummer 13-245239-22 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A feit 1 en 2 en in zaak B bewezenverklaarde, met toepassing van het jeugdstrafrecht, veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden en met aftrek van het voorarrest. Tevens heeft de politierechter het onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggeven geldbedrag ter hoogte van € 5.738,60 verbeurd verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd en verzet zich daarbij niet tegen de toepassing van het jeugdstrafrecht. Ten aanzien van het onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedrag heeft de advocaat-generaal teruggave aan de verdachte gevorderd.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de straf bepleit om de door de rechtbank opgelegde straf te matigen, met toepassing van het adolescentenstrafrecht zoals dat door de reclassering is geadviseerd. Ten aanzien van het onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedrag heeft de raadsvrouw eveneens teruggave aan de verdachte verzocht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden MDMA en cocaïne; in totaal ging het om ongeveer 20 gram aan verdovende middelen. De verspreiding van harddrugs – en als afgeleide: het gebruik daarvan – vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Tevens brengt het onrust in de samenleving met zich mee en leidt veelal – direct en indirect – tot diverse vormen van criminaliteit. Met zijn handelen heef de verdachte hieraan een bijdrage geleverd.
De verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten twintig jaar oud en dus meerderjarig. Ten aanzien van een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het begaan van strafbare feit meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, kan het adolescentenstrafrecht worden toegepast indien omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven. Uit de reclasseringsrapportage van 24 november 2022 volgt dat de reclasseringswerker adviseert om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht, omdat pedagogische beïnvloeding nog mogelijk én wenselijk wordt geacht.
Gelet hierop is het hof, met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte, van oordeel dat toepassing van het jeugdstrafrecht op zijn plaats is.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging zijn neerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) Jeugd. Hierin wordt voor het aanwezig hebben van 5 tot 25 gram harddrugs (voor een first-offender een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 tot 120 uren als uitgangspunt genoemd.
Het hof heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten veroordeeld.
Het hof stelt vast dat het laatste Reclasseringsadvies dateert van 24 november 2022 en dat gebleken is dat de reclassering sindsdien niet meer betrokken is geweest bij de verdachte. Mede gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, ziet het hof thans geen noodzaak om een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen. Ook ziet het hof in het vorenstaande geen aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van voornoemd oriëntatiepunt.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het beslag
Teruggave aan de verdachte
Nu enkel het vervoer en aanwezig hebben van verdovende middelen bewezen is verklaard, kan niet worden vastgesteld dat de onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedragen geheel of grotendeels zijn verkregen door middel van of uit de baten van de bewezenverklaarde strafbare feiten, noch dat de bewezenverklaarde strafbare feiten zijn begaan met betrekking tot de geldbedragen. Derhalve zijn de geldbedragen niet vatbaar voor verbeurdverklaring [1] en is het hof van oordeel dat de navolgende onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen aan hem dienen te worden teruggeven:
  • 13-245239-22: 480 EUR IBG d.d. 25-09-2022 (Omschrijving: PL1300-2022203090-G6233940);
  • 13-245239-22: 400 EUR IBG d.d. 25-09-2022 (Omschrijving: PL1300-2022203090-G6239939);
  • 13-245239-22: 150 EUR IBG d.d. 25-09-2022 (Omschrijving: PL1300-2022203090-G6239941);
  • 13-245239-22: 35 EUR IBG d.d. 25-09-2022 (Omschrijving: PL1300-2022203090-G6239942);
  • 13-245239-22: 3,30 EUR IBG d.d. 25-09-2022 (Omschrijving: PL1300-2022203090-G6239943).
Conservatoir beslag
Gevorderd en bepleit is teruggave van een tweetal geldbedragen waar conservatoir beslag op ligt, te weten:
  • 13-060341-22: 4350 EUR; IBGN 10-3-2022 (Omschrijving: PL1300-2022046376-G6160365);
  • 13-060341-22: 320,30 EUR; IBGN 9-3-2022 (Omschrijving: PL1300/2022046376-G6160360).
Ingevolge artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering neemt, in het geval van oplegging van straf, het hof een beslissing over de met toepassing van artikel 94 inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. [2] Dit uitgangspunt lijdt uitzondering in het geval dat conservatoir beslag is gelegd in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek.
Ten aanzien van het/de onderhavige conservatoire beslag(en)dat/die in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek is/zijn gelegd, zal het hof derhalve geen beslissing nemen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 27, 55, 63, 77c 77g, 77h, 77m en 77n van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-060341-22 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-245239-22 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-060341-22 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-245239-22 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag, te weten: een geldbedrag ter hoogte van € 1.068,30 (duizendachtenzestig euro en dertig cent).
Onthoudt zichvan een beslissing over de gelden (in totaal € 4.670,30) voor zover daarop conservatoir beslag is gelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. A.W.T. Klappe en mr. D. Greven, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C. Chaigneau, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 oktober 2023.
De oudste- en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1607.
2.Hoge Raad 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3202