ECLI:NL:GHAMS:2023:2300

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
23-001612-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling en wederspannigheid, bewezenverklaring van belediging van een ambtenaar met oplegging van voorwaardelijke taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en wederspannigheid, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken van deze feiten. De vrijspraak is gebaseerd op de conclusie dat de handhavers met buitenproportioneel geweld hebben gehandeld, waardoor niet kon worden vastgesteld dat zij handelden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De verdachte was op 28 april 2022 betrokken bij een incident in het metrostation Nieuwmarkt te Amsterdam, waar hij door handhavers werd aangesproken op het overtreden van de Wet Personenvervoer 2000. Tijdens de aanhouding heeft de verdachte zich verzet, maar het hof oordeelde dat het toegepaste geweld door de handhavers niet proportioneel was.

Wel heeft het hof de verdachte schuldig bevonden aan belediging van een ambtenaar, omdat hij beledigende woorden heeft geuit en een vulgair gebaar heeft gemaakt richting een handhaver. De verdachte heeft de woorden "Zo heb ik jouw moeder gedaan" gezegd, wat als belediging wordt gekwalificeerd. Het hof heeft een voorwaardelijke taakstraf van 10 uren opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de belediging en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd. De verdachte heeft relevante recidive, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een taakstraf op te leggen in plaats van een geldboete. Het hof heeft de taakstraf voorwaardelijk opgelegd, wat betekent dat deze alleen ten uitvoer zal worden gelegd als de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001612-22
datum uitspraak: 9 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-107310-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, [verbalisant 1], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door voornoemde [verbalisant 1] te slaan/stompen op/tegen zijn gezicht/hoofd;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 1], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door voornoemde [verbalisant 1] te slaan/stompen op/tegen zijn gezicht/hoofd, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten letsel aan het gezicht/hoofd bij die voornoemde [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 28 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 2], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "Zo heb ik jouw moeder gedaan.", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door met zijn handen een gebaar te maken lijkend op anale seksuele pentratie richting voornoemde [verbalisant 2].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak feit 1

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 1 primair en tot bewezenverklaring van feit 1 subsidiair. Zij heeft ten aanzien van feit 1 subsidiair aangevoerd dat de verdachte zich heeft verzet bij zijn aanhouding. Bij dat verzet, zo blijkt uit de beelden, is de aangever tegen zijn gezicht/hoofd geraakt, als gevolg waarvan hij letsel heeft bekomen. Door dat verzet is sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van letsel. De verdachte is hard aangepakt door de handhavers, maar heeft zichzelf in deze situatie gebracht en het geweld is niet dusdanig dat dit gevolgen moet hebben voor de beoordeling van het feit of consequenties moet hebben in de strafmaat.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de handhavers niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening hebben gehandeld. De handhavers hebben de verdachte als eerste fysiek aangevallen, in een nekklem gehouden, met vijf man gefixeerd en naar de grond gebracht en de verdachte heeft driemaal een flinke klap gekregen terwijl hij op de grond lag en zijn armen gefixeerd waren.
Oordeel van het hof
Het hof is – overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman – van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Het hof stelt ten aanzien van feit 1 subsidiair op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 28 april 2022 werd de verdachte in het metrostation Nieuwmarkt te Amsterdam door handhavers bekeurd voor overtreding van artikel 70 van de Wet Personenvervoer 2000. Op enig moment veegde de verdachte met zijn hand de spullen van de balie waar een van de handhavers de bekeuring aan het uitschrijven was, waardoor enkele papieren van de balie vielen. De verdachte werd vervolgens direct door één van de handhavers – de in de tenlastelegging genoemde [verbalisant 1] – van achteren in een nekklem genomen. Daarop draaide de verdachte zich om en greep de handhaver bij zijn middel. Vrijwel direct sloten vijf handhavers aan om de verdachte naar de grond te brengen en te fixeren, drie van de handhavers brachten de verdachte naar de grond en twee van hen fixeerden zijn armen op de grond. Toen de verdachte op de grond lag en zijn armen gefixeerd waren, stootte eén van de handhavers, die zich boven de op zijn rug liggende verdachte bevond, driemaal met zijn vuist richting de verdachte. Dat de verdachte driemaal is geslagen is overigens in geen van de processen-verbaal van de handhavers gerelateerd, maar valt wel af te leiden uit het proces-verbaal uitkijken camerabeelden en uit die beelden zelf, die deel uitmaken van het dossier en die het hof heeft gezien. Daarna werd de verdachte verder onder controle gebracht, wat op de beelden niet zichtbaar is omdat dit zich achter een pilaar afspeelde, en werd hij geboeid.
Bij de vraag of een ambtenaar werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van de bediening als bedoeld in artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht heeft als uitgangspunt te gelden dat de ambtenaar die uitvoeringshandelingen verricht in het kader van de aanhouding van een verdachte als zodanig werkzaam is. Bij de beoordeling of zich omstandigheden voordoen die tot het oordeel leiden dat de uitoefening van de bediening niet rechtmatig is, kan de strafrechter de noodzaak en proportionaliteit van het desbetreffende overheidsoptreden betrekken (HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2919).
Het hof stelt op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden vast dat de aanhouding van de verdachte is begonnen met het aanleggen door [verbalisant 1] van een nekklem waarbij de verdachte naar achteren is getrokken en dat de verdachte vervolgens tijdens die aanhouding drie keer door een handhaver met zijn vuist is geslagen, terwijl zijn armen op dat moment tegen de grond waren gefixeerd. Hoewel het hof er vanuit gaat dat de verdachte zich zeer vervelend en recalcitrant gedroeg, de verdachte heeft dat (deels) ook erkend, ziet het hof het door de handhavers toegepaste geweld, bestaande uit het van achteren aanleggen van de nekklem en het geven van een drietal stoten met de vuist terwijl de verdachte al door meerdere handhavers naar de grond is gewerkt en is gefixeerd, zo daartoe al een noodzaak bestond, als buitenproportioneel. Daarbij speelt naar het oordeel van het hof ook mee dat van handhavers mag worden verwacht dat zij te allen tijde de-escalerend te werk gaan, ook als iemand zich zoals in dit geval zeer vervelend en recalcitrant gedraagt, en slechts in het uiterste geval overgaan tot het toepassen van geweld, waarbij ook de aard van de geconstateerde overtreding, het reizen zonder geldig vervoerbewijs, een rol speelt. Aldus kan niet worden vastgesteld dat de handhavers, onder wie aangever [verbalisant 1], hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, zodat de verdachte van dit bestanddeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 28 april 2022 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 2], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en door een feitelijkheid heeft beledigd
  • door hem de woorden toe te voegen: “Zo heb ik jouw moeder gedaan.” en
  • door met zijn handen een gebaar te maken lijkend op seksuele penetratie richting voornoemde [verbalisant 2].
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen en heeft ter onderbouwing van dit standpunt gewezen op de gevolgen van een kortdurende gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van een handhaver van de gemeente Amsterdam tijdens de uitoefening van diens functie, door krenkende woorden naar hem te uiten en een vulgair gebaar te maken. Door aldus te handelen heeft de verdachte het gezag en de integriteit van de handhaver aangetast en hem respectloos behandeld.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof als vertrekpunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor belediging van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) suggereren voor een dergelijk feit de oplegging van een geldboete. Het hof acht deze strafmodaliteit in dit geval niet passend, nu de verdachte blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 september 2023 relevante recidive heeft.
Het hof zal, alles afwegende, een taakstraf van na te noemen duur opleggen. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de persoon van de verdachte, ten aanzien van wie tot op heden geen duidelijke diagnose van zijn psychische problematiek bekend is. Enige vorm van behandeling lijkt aangewezen, maar is tot op heden niet van de grond gekomen. Dat kan de verdachte niet worden tegengeworpen. Gelet hierop en gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zal het hof de taakstraf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
10 (tien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. R.A.E. van Noort en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Jansen en mr. M.C. de Rade, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 oktober 2023.