ECLI:NL:GHAMS:2023:2296

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
22/00234
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de toepassing van de Invorderingswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde [A], had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de Invorderingswet (IW) geen belastingwet is en dat er geen beroep bij de bestuursrechter openstaat tegen verrekeningsbeslissingen van de ontvanger van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een mededeling van de ontvanger waarin een teruggave van € 7,00 was verrekend met een openstaand bedrag van een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting uit 2015. Het Hof bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank zich terecht onbevoegd had verklaard. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de toepassing van de IW en de beperkingen van de rechtsbescherming in dit soort belastingzaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/00234
15 augustus 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [A] )
tegen de uitspraak van 23 februari 2022 in de zaak met kenmerk HAA 20/1935 van de rechtbank Noord-Holland (de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 april 2022 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, gedaan op een beroep betreffende een verrekening van een teruggaaf van € 7 met het openstaande bedrag op de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting 2015 met aanslagnummer [# 1] .
1.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
  • een aanvulling van de gronden van het hoger beroep van belanghebbende;
  • een verweerschrift van de ontvanger, en
  • een nader stuk van belanghebbende, in het stuk aangeduid als ‘conclusie van repliek/antwoord’.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Met dagtekening 2 november 2019 heeft de ontvanger belanghebbende een ‘mededeling verrekening of terugbetaling’ gestuurd. Daarop is vermeld dat “de teruggave kosten/interest motorrijtuigenbelasting 2019 nummer [# 2] ten bedrage van € 7,00 (…) is verrekend met aanslagnummer [# 3] motorrijtuigenbelasting 2015”.
2.2.
Belanghebbende heeft de ontvanger bij brief van 16 december 2019 laten weten dat de verrekening haars inziens onterecht is en heeft daarom (primair) verzocht de verrekening te corrigeren.
2.3.
Bij brief van 20 januari 2020 heeft de ontvanger belanghebbende laten weten dat geen bezwaar en beroep openstaat tegen een verrekeningsbeschikking.
2.4.
Op 2 maart 2020 heeft belanghebbende beroep bij de bestuursrechter ingesteld tegen de in 2.3 bedoelde brief van de ontvanger.

3.Uitspraak van de rechtbank

In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard.

4.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of (i) de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard, (ii) of de rechtbank terecht het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van belanghebbende heeft afgewezen en (iii) of de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien voor een proceskostenveroordeling.

5.Beoordeling

5.1.
De rechtbank heeft over het geschil als volgt overwogen:

Beoordeling van het geschil
3. Een beslissing over het verrekenen van uit te betalen en te innen bedragen wordt genomen door de ontvanger van de Belastingdienst op grond van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW). De IW is geen belastingwet, zodat artikel 26, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelasting niet op de beslissing tot verrekening van de ontvanger van toepassing is (zie artikel 2, eerste lid, onderdeel a, Awr). Artikel 1, tweede lid, IW bepaalt voorts dat onder andere hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet op de IW van toepassing zijn. Ter zake van beslissingen tot verrekening van de ontvanger betekent dit dat op grond van de Awb daartegen geen beroep bij de bestuursrechter mogelijk is. Dit volgt ook uit artikel 8:5, eerste lid, Awb, dat bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage die bij de Awb behoort. In bijlage 2 bij de Awb inzake de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (de zogenoemde negatieve lijst) is onder meer de IW, met uitzondering van de artikelen 30, 49 en 62a, vermeld. Het genoemde artikel 24 IW is niet uitgezonderd van de negatieve lijst en ter zake van de onderhavige verrekening op grond van dat artikel 24 IW is de bestuursrechter, gelet op het voorgaande, dan ook niet bevoegd. De rechtbank concludeert derhalve dat met betrekking tot de door de ontvanger gedane verrekening slechts een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld en dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren (vgl. Gerechtshof Amsterdam, 2 november 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3640).
4. Voor zover eiseres erover klaagt dat het bezwaar en beroep ook betrekking hebben op in rekening gebrachte kosten ten bedrage van € 15 mist deze klacht feitelijke grondslag nu bij de onderhavige beschikking waartegen bezwaar en beroep is ingesteld geen kosten in rekening zijn gebracht.
5. Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren.
Immateriële schadevergoeding
6. Eiseres heeft een verzoek tot toekenning van een immateriële schadevergoeding gedaan vanwege de lange duur van de procedure.
7. Nu geen bezwaar en beroep bij de belastingrechter openstaat tegen een verrekeningsbeschikking van de ontvanger is er ook geen aanleiding om een immateriële schadevergoeding toe te kennen in deze procedure.
Proceskosten
8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.”
5.2.
Het Hof onderschrijft de hiervoor geciteerde overwegingen van de rechtbank. De daarin opgenomen oordelen zijn juist. Met haar klachten in hoger beroep miskent belanghebbende vooral dat het bepaalde in de Awb over de bezwaarschiftprocedure in dit geval toepassing mist op grond van artikel 1, tweede lid, van de IW. Verder heeft het Hof niets toe te voegen naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd.
5.3.
Het hoger beroep is daarom ongegrond.

6.Kosten

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, A.M. van Amsterdam en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van S.K. Grando, als griffier. De beslissing is op 15 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: