ECLI:NL:GHAMS:2023:2261
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in ontnemingsvordering na vrijspraak
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een geldbedrag van € 837.384,23 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene was eerder veroordeeld voor feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift en faillissementsfraude, maar was vrijgesproken van het medeplegen van het gebruikmaken van valse boekingsbevestigingen en facturen van een bedrijf. De rechtbank had de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 837.385,23 en de betrokkene verplicht tot betaling van € 837.000,00.
In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Tijdens de zittingen op 19 januari 2022 en 11 juli 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsvrouw gehoord. Het hof heeft geconcludeerd dat, nu de betrokkene in de aan de ontnemingszaak ten grondslag liggende strafzaak integraal is vrijgesproken, er geen veroordeling meer is en het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk is in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de vordering van het openbaar ministerie afgewezen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een veroordeling in de onderliggende strafzaak voor de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering. Het hof heeft hiermee een duidelijke lijn getrokken in de beoordeling van ontnemingszaken, waarbij de afwezigheid van een veroordeling leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.