ECLI:NL:GHAMS:2023:2261

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
23-001611-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in ontnemingsvordering na vrijspraak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een geldbedrag van € 837.384,23 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene was eerder veroordeeld voor feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift en faillissementsfraude, maar was vrijgesproken van het medeplegen van het gebruikmaken van valse boekingsbevestigingen en facturen van een bedrijf. De rechtbank had de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 837.385,23 en de betrokkene verplicht tot betaling van € 837.000,00.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Tijdens de zittingen op 19 januari 2022 en 11 juli 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsvrouw gehoord. Het hof heeft geconcludeerd dat, nu de betrokkene in de aan de ontnemingszaak ten grondslag liggende strafzaak integraal is vrijgesproken, er geen veroordeling meer is en het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk is in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de vordering van het openbaar ministerie afgewezen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een veroordeling in de onderliggende strafzaak voor de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering. Het hof heeft hiermee een duidelijke lijn getrokken in de beoordeling van ontnemingszaken, waarbij de afwezigheid van een veroordeling leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001611-21
datum uitspraak: 25 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdend te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 november 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 09-997354-11 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 837.384,23.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 november 2017 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift en faillissementsfraude. Van het eveneens ten laste gelegde medeplegen van feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van het gebruikmaken van valse boekingsbevestigingen en facturen van [bedrijf] B.V. aan haar klanten (als feit 3 ten laste gelegd), is de betrokkene door de rechtbank vrijgesproken.
Voorts heeft de rechtbank bij vonnis van 19 november 2019 de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 837.385,23 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 837.000,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is tegen beide vonnissen hoger beroep ingesteld.
De betrokkene is bij arrest van heden (25 juli 2023) van het gerechtshof Den Haag, zitting houdend in Amsterdam, vrijgesproken van het tenlastegelegde, voor zover in hoger beroep nog aan de orde.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2022 en 11 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank ten aanzien van de vraag of er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De betrokkene is in de aan deze ontnemingszaak ten grondslag liggende strafzaak deels in eerste aanleg en voor het overige bij arrest van heden integraal vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Nu een veroordeling wegens een strafbaar feit daarmee is komen te ontbreken, kan het openbaar ministerie niet worden ontvangen in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdend te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. B.E. Dijkers en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juli 2023.
=========================================================================
[…]