ECLI:NL:GHAMS:2023:221
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na intrekking door verdachte
In deze zaak heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 5 januari 2022 is gewezen in de strafzaak met parketnummer 13-001388-22. De verdachte, geboren in 1965, heeft op 11 januari 2022 en 17 januari 2023 het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep ondergaan. Tijdens deze zittingen heeft de advocaat-generaal verzocht om de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep. De raadsman van de verdachte heeft het hof op 13 december 2022 per e-mail geïnformeerd dat de verdachte het hoger beroep wenst in te trekken. Echter, omdat het onderzoek ter terechtzitting al was aangevangen, was intrekking van het hoger beroep niet mogelijk. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet langer het hoger beroep wenst te handhaven, wat betekent dat hij de bezwaren tegen het vonnis intrekt. Gezien het ontbreken van enig rechtens te respecteren belang voor nader onderzoek, heeft het hof besloten om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, overeenkomstig artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij mr. A.P.M. van Rijn, mr. R.P. den Otter en mr. H.A. Stalenhoef zitting hadden. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 januari 2023.