ECLI:NL:GHAMS:2023:2188

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
23-003442-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrifte en witwassen in het kader van het onderzoek Pioneer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1959, werd beschuldigd van niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrifte en witwassen. De zaak is voortgekomen uit het opsporingsonderzoek 'Pioneer', waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was bij een complexe constructie om een deel van een provisie van 2% op een transactie tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] te verkrijgen. De verdachte had een afspraak gemaakt met [naam 1], een senior portfolio manager bij [bedrijf 2], om de provisie te delen. Dit leidde tot een situatie waarin [naam 1] in strijd met zijn plicht handelde door vertrouwelijke informatie te delen met de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping, omdat hij redelijkerwijs moest aannemen dat [naam 1] zijn belofte tegenover [bedrijf 2] zou verzwijgen. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan valsheid in geschrifte, omdat hij een valse opgave had laten opnemen in een notariële akte met betrekking tot een woning. Tot slot werd hij schuldig bevonden aan witwassen, omdat hij een Porsche Cayenne had aangeschaft met geld dat afkomstig was van de provisie die voortkwam uit de omkoping. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden op.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003442-21
datum uitspraak: 21 september 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 december 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-845099-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11, 12 en 20 juli 2023 en 21 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte en door het openbaar ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Dit arrest betreft de strafzaak van de verdachte
[verdachte]. Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam ‘Pioneer’. In dit onderzoek is sprake van meer verdachten. Ten aanzien van twee verdachten, onder wie [verdachte] , wordt gelijktijdig arrest gewezen. De verdachte wordt hierna aangeduid als ‘de verdachte’ of als
‘ [verdachte] ’. De medeverdachte wordt hierna aangeduid als [medeverdachte] B.V. ( [medeverdachte] B.V.) .
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 8 oktober 2018 te Amsterdam en/of Valkenburg en/of Meerssen en/of Nieuwegein en/of Haarlem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) aan iemand die, anders dan als ambtenaar werkzaam is in dienstbetrekking en/of optreedt als lasthebber, te weten [naam 1] , in dienst zijnde bij en/of optredend als lasthebber van [bedrijf 1] NV en/of [bedrijf 1] NV en/of [bedrijf 2] NV en/of [bedrijf 2] NV (in de functie van (senior) portfolio manager (DOC-289 en/of DOC-290)), naar aanleiding van hetgeen deze in (dienst)betrekking en/of bij de uitvoering van diens last(en) heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen of nalaten een of meer belofte(s) en/of gift(en) en/of dienst(en), te weten
de toezegging/instemming om de helft van de door [medeverdachte] BV behaalde provisie op de transactie tussen [medeverdachte] BV en [bedrijf 3] , althans een geldbedrag van (na aftrek van belastingen) ongeveer EURO 2.100.000, aan hem, [naam 1] , te betalen en/of anderszins aan hem te doen toekomen en/of
een (op schrift gestelde) schuldbekentenis d.d. 1 november 2016 (DOC-083) waarin hij, verdachte, verklaart een bedrag van EURO 2.100.000 schuldig te zijn aan [naam 1] en/of
een geldbedrag van ongeveer EURO 275.000, welk geldbedrag is verkregen bij/uit de waardesprong met betrekking tot de ABCD-transactie ten aanzien van het pand [adres 2] heeft/hebben gedaan en/of verleend en/of aangeboden van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moest(en) aannemen dat die [naam 1]
(uitsluitend voor zover betrekking op de ten laste gelegde periode tot 1 januari 2015: deze belofte(s) en/of gift(en) en/of dienst(en) in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn werkgever of lastgever)
(uitsluitend voor zover betrekking op de ten laste gelegde periode vanaf 1 januari 2015: handelt in strijd met zijn plicht);
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 28 december 2016 te Amsterdam en/of Haarlem en/of Valkenburg en/of Meerssen en/of Nieuwegein, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een authentieke akte, te weten een “akte tot levering eigendom” van 28 december 2016 met betrekking tot het pand [adres 2] , heeft doen opnemen een valse opgave aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, bestaande die valse opgave hierin dat in de akte - zakelijk weergegeven - is opgenomen dat de verkoper de verplichting op zich heeft genomen om de renovatie/ verbouwing van het verkochte conform het aan het koopcontract aangehechte renovatieplan/bouwplan voor zijn rekening en risico uiterlijk op 31 maart 2017 zal hebben voltooid en/of dat het renovatieplan/ bouwplan dat gehecht is aan het koopcontract ertoe zal leiden dat het verkochte een marktwaarde zal hebben gelijk aan de genoemde koopprijs met het oogmerk om die akte te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken als ware die opgave in overeenstemming met de waarheid;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 8 oktober 2018, te Amsterdam en/of Valkenburg en/of Meerssen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een of meer voorwerp(en), te weten eem geldbedrag van in totaal Euro 46.745,- (de betaalde aankoopprijs van een personenauto van het merk Porsche, type Cayenne, gekentekend [kenteken] ), in elk geval enig geldbedrag, en/of een personenauto van het merk Porsche, type Cayenne, gekentekend [kenteken] , in elk geval enig voorwerp, voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben verworven en/of heeft/hebben omgezet en/of heeft/hebben overgedragen en/of van dat geldbedrag en/of dat voorwerp gebruik heeft/hebben gemaakt en/of van dat geldbedrag en/of dat voorwerp de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of heeft/hebben verhuld wie de rechthebbende op dat geldbedrag en/of dat voorwerp was/waren en/of wie dat geldbedrag en/of dat voorwerp voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders (telkens) wist(en) dat dat geldbedrag en/of dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bewijs

1.Inleiding

Advocatenkantoor Nauta Dutilh heeft op 15 december 2016 namens een verder anoniem gebleven cliënt melding gedaan bij de belastingdienst van mogelijke onregelmatigheden rondom de verkoop van een
private equityportefeuille van [bedrijf 2] . In de melding, die niet was onderbouwd met stukken, staat het volgende:
“Het beursgenoteerde [bedrijf 2] heeft in 2016 een private equity portfolio verkocht voor circa € 400 miljoen aan [bedrijf 3] uit de USA. Als "broker" (makelaar) komt het Limburgse [medeverdachte] B.V. (hierna [medeverdachte] B.V. ) naar voren. De aandelen van deze vennootschap zijn in handen van [verdachte] . [medeverdachte] B.V. is met [bedrijf 3] een provisie overeengekomen van 2%, zijnde circa € 8 miljoen. Deze provisie zou ook in 2016 zijn betaald. Namens [bedrijf 2] zou
[naam 1] , als medewerker van het controleteam, betrokken zijn bij de onderhandelingen over deze transactie. Verder zouden [naam 1] en [verdachte] elkaar kennen. [naam 1] en [verdachte] zouden hebben afgesproken de provisie te delen op basis van 50-50.”
En:
“Eind 2014 wordt [bedrijf 4] BV opgericht door de ex-echtgenote ( [naam 2] ) van [verdachte] .
[naam 1] wordt op 1-11-2016 100% aandeelhouder van deze vennootschap. [bedrijf 4] BV leent begin 2015 € 50.000 uit aan [medeverdachte] BV middels een converteerbare obligatielening. De lening kan binnen
3 jaren geconverteerd worden in 50% van de aandelen van [medeverdachte] BV . Op deze wijze zou [naam 1] door het bedongen conversierecht 50% recht krijgen op de provisie.”
Naar aanleiding van deze melding heeft de belastingdienst (fiscaal) boeken- en derdenonderzoek gedaan. Later heeft de Fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (FIOD) een strafrechtelijk onderzoek (Pioneer) ingesteld naar niet-ambtelijke omkoping. Het strafrechtelijk onderzoek is gaandeweg uitgebreid met onderzoek naar verdenkingen van valsheid in geschrift en witwassen.

2.Standpunten van partijen

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten. Daarbij heeft de advocaat-generaal ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde omkoping het standpunt ingenomen dat de verdachte en [medeverdachte] B.V. handelden als één en dezelfde persoon en derhalve kunnen worden vereenzelvigd, zodat geen sprake is van medeplegen; wel kan ieder als pleger worden aangemerkt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit. Daartoe is allereerst aangevoerd dat de anonieme melding, naar aanleiding waarvan het boekenonderzoek door de belastingdienst heeft plaatsgevonden, reeds een redelijk vermoeden van schuld opleverde en tot een strafrechtelijk onderzoek had moeten leiden waarbij aan de verdachte de cautie had moeten worden gegeven. Nu dat niet is gebeurd en de verdachte in het kader van zijn fiscale inlichtingenplicht gegevens heeft verstrekt die in de strafrechtelijke procedure tegen hem worden gebruikt, is in strijd gehandeld met het nemo tenetur beginsel. Het aldus, via een
u-bocht, door de belastingdienst vergaren van gegevens ten behoeve van de strafrechtelijke procedure levert misbruik van bevoegdheid op. Dientengevolge dienen de aldus verkregen gegevens van het bewijs te worden uitgesloten. Indien en voor zover het hof van oordeel is dat dit standpunt onvoldoende is onderbouwd, heeft de raadsman het voorwaardelijk verzoek gedaan een zevental medewerkers van de belastingdienst als getuigen te horen.
Voorts heeft de raadsman wat betreft de onder
feit 1ten laste gelegde omkoping betoogd dat in de tenlastelegging slechts beloften en/of afspraken zijn opgenomen die tot stand zijn gekomen ná ondertekening van de overeenkomst tussen [bedrijf 3] en [bedrijf 2] , zodat alleen al om die reden geen sprake kan zijn van omkoping. Er is geen belofte gedaan over de verdeling van de provisie door [verdachte] aan [naam 1] . Er is enkel sprake geweest van een (risicovolle) investering van
€ 50.000,- van [naam 1] in [medeverdachte] B.V. in de vorm van een converteerbare lening via [bedrijf 4] B.V. waardoor [medeverdachte] B.V. aan zijn lopende verplichtingen kon voldoen. Deze investering, waarvan de afspraak al in november 2014 was gemaakt en betaling op 9 januari 2015 heeft plaatsgevonden, is gedaan op een moment dat er geen enkele zekerheid was dat de investering enige opbrengst zou opleveren en hield op dat moment dan ook geen belofte of gift in. Voorts is betoogd dat uit het dossier niet volgt dat
[naam 1] heeft gehandeld in strijd met zijn plicht c.q. dat [verdachte] moest aannemen dat
[naam 1] door beloften en/of giften in strijd met zijn plicht zou handelen. De uiteindelijke verkoopprijs van de portefeuille is niet negatief beïnvloed, maar zelfs positief. Er is ook niemand benadeeld en aan het einde van de onderhandelingen hebben [bedrijf 2] en [bedrijf 3] precies het resultaat bereikt dat zij wilden. Ook de provisie die [bedrijf 3] heeft betaald aan [medeverdachte] B.V. is niet ten koste gegaan van het bedrag dat [bedrijf 3] aan [bedrijf 2] heeft geboden voor de portefeuille. Er is derhalve geen sprake van benadeling van [bedrijf 2] .
Ten aanzien van de onder
feit 2ten laste gelegde valsheid in geschrift heeft de raadsman aangevoerd dat de in de akte van levering opgenomen passages omtrent de verbouwing van het pand aan de [adres 2] niet vals zijn, maar de bedoeling van partijen op dat moment hebben weergegeven. [verdachte] was het niet eens met de verbouwingskosten, maar deze zijn door zijn juridisch adviseur [naam 5] en notaris [naam 6] in de akte opgenomen om de waardestijging te kunnen verantwoorden. [verdachte] is daarbij volledig afgegaan op hun adviezen, waarbij [naam 5] alle contacten met de notaris, de makelaar-taxateur en de aannemer heeft onderhouden. De leveringsakte is uiteindelijk bij volmacht, dus niet in persoon, door [verdachte] ondertekend. [verdachte]
(en [medeverdachte] B.V. ) hebben derhalve geen opzet gehad op het doen opnemen van een valse opgave in een authentieke akte, ook niet in voorwaardelijke zin.
Ten aanzien van het onder
feit 3ten laste gelegde witwassen is betoogd dat het geldbedrag, waarmee de Porsche is aangekocht, afkomstig is van een op legale wijze verkregen
success feeen daarmee dus niet van geld dat uit misdrijf is verkregen.

3.Het oordeel van het hof

Het hof verenigt zich in grote mate met de door de rechtbank in het vonnis opgenomen bewijsoverwegingen, zoals naar voren komt in het hiernavolgende.
3.1
Ten aanzien van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De belastingdienst heeft naar aanleiding van de in de inleiding van dit arrest weergegeven anonieme melding boekenonderzoek verricht bij [medeverdachte] B.V. ter zake van de aangifte vennootschapsbelasting over 2015 en 2016 en de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2015 tot en met
31 december 2016. Dit boekenonderzoek is gestart met een inleidend gesprek op 15 augustus 2017 en in maart 2018 afgerond met enkele correcties op de omzetbelasting. De in OPV-001 (pagina 7) vermelde datum van 15 augustus 201
8kan, gelet hierop, niet anders dan als een kennelijke schrijffout worden gezien, zodat het verweer van de verdediging dat deze onjuiste vermelding in het overzichtsproces-verbaal is opgenomen ‘om te verhullen dat het boekenonderzoek voorafgaand aan het formeel onderzoek heeft plaatsgevonden’ als ongegrond dient te worden verworpen. Daarnaast is derdenonderzoek verricht bij financiële instellingen waar [verdachte] , [naam 1] , [naam 2] , [medeverdachte] B.V. en [bedrijf 4] B.V. bankrekeningen aanhielden en bij [bedrijf 2] met betrekking tot de kosten die [bedrijf 2] heeft gemaakt in verband met de verkoop van de
private equityportefeuille. Het onderzoek van de belastingdienst resulteerde op 4 november 2017 in een melding van de belastingdienst bij de FIOD van een mogelijk strafbaar feit van niet-ambtelijke omkoping of enig ander commuun delict (AMB-001).
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de op 15 december 2016 gedane melding niet reeds een redelijk vermoeden van schuld jegens [verdachte] en [medeverdachte] B.V. oplevert. De melding is afkomstig van een anoniem gebleven persoon en is niet met stukken onderbouwd. Op basis van deze enkele melding waren [verdachte] en [medeverdachte] B.V. niet aan te merken als verdachten in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering en bestond geen gehoudenheid tot het geven van de cautie.
De belastingdienst was op basis van de haar toekomende controlebevoegdheden bevoegd boeken- en derdenonderzoek te verrichten. De anonieme melding inzake de ontvangst van een
success feevan
8 miljoen euro kon als een aandachtspunt worden gezien voor dat onderzoek. Het in dat kader door de belastingdienst opvragen van documenten ter controle van de aangiften en het daarop volgende gebruik van die documenten in de strafrechtelijke procedure levert dan ook geen strijd op met het nemo tenetur-beginsel. Het hof memoreert in dit verband dat, ook in het geval wel sprake zou zijn geweest van een strafrechtelijke verdenking, het enkele feit dat de medewerking van de verdachte nodig is om documenten te verkrijgen, niet met zich brengt dat de aldus verkregen documenten of daarin vervatte verklaringen van de verdachte als wilsafhankelijk materiaal moeten worden aangemerkt (Hoge Raad
24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1130).
De verdediging stelt dat uit de door haar ten behoeve van de regiezitting bij dit hof op 23 augustus 2022 overgelegde bijlagen 2 en 3 volgt dat de door de belastingdienst opgevraagde gegevens niet van belang zijn geweest voor de controle op de vennootschapsbelasting of de omzetbelasting, maar rechtstreeks bedoeld waren als informatie in het opsporingsonderzoek. Dit, omdat uit die bijlagen volgt dat de gegevens werden opgevraagd op 6 maart 2017, terwijl de aangifte vennootschapsbelasting over 2016 pas op 22 mei 2017 heeft plaatsgevonden.
Deze stelling berust naar het oordeel van het hof echter op de onjuiste aanname, dat enkel de aangifte vennootschapsbelasting over
2016onderwerp van controle is geweest. Uit hetgeen hiervoor is overwogen (en eveneens uit de door de verdediging bij de regiezitting overgelegde bijlage 1) [1] , volgt dat ook de aangifte vennootschapsbelasting over
2015in het boekenonderzoek is betrokken. Deze aangifte was blijkens de door de verdediging overgelegde bijlage 2 reeds op 26 mei 2016 ingediend.
Dat en waarom uit de door de belastingdienst opgevraagde gegevens ‘overduidelijk zou blijken dat deze niet van belang zijn geweest voor de controle op de vennootschapsbelasting en/of omzetbelasting’ heeft de verdediging niet aannemelijk gemaakt. Zoals hiervoor overwogen kon onderhavige anonieme melding aanleiding zijn voor controle door de belastingdienst en was de belastingdienst bevoegd ter controle van de aangiften onderliggende documenten aangaande de melding op te vragen. Dat bij de uitoefening van die controlebevoegdheid sprake is geweest van misbruik van bevoegdheid is geenszins aannemelijk gemaakt. Ook de verslagen van de gesprekken die op 15 en 30 augustus 2017 hebben plaatsgevonden tussen de belastingdienst enerzijds en [medeverdachte] B.V. en [verdachte] anderzijds getuigen daar niet van. Uit die verslagen volgt veeleer dat nadere gegevens en onderliggende stukken worden (op)gevraagd, die vervolgens door [verdachte] zijn verstrekt, niet dat sprake is geweest van een verhoorsituatie, waarbij aan [medeverdachte] B.V. en [verdachte] vragen zijn gesteld betreffende een strafrechtelijke verdenking.
Het verweer van de verdediging berust enkel op aannames die een begin van aannemelijkheid ontberen. Gelet hierop ontbreekt ook de noodzaak voor het in dat kader door de verdediging gedane verzoek tot het horen van een zevental medewerkers van de belastingdienst. Dit verzoek wordt derhalve afgewezen.
Het verweer wordt verworpen. De uit het door de belastingdienst verrichte controle-onderzoek verkregen gegevens kunnen voor het bewijs worden gebruikt.
3.2
Ten aanzien van feit 1 (niet-ambtelijke omkoping)
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende redengevende feiten en omstandigheden vast. [2]
[medeverdachte] B.V. is op 23 augustus 1991 opgericht. Sinds die datum is [verdachte] bestuurder van [medeverdachte] B.V. en sinds 4 juli 2001 enig aandeelhouder. [medeverdachte] B.V. houdt zich volgens de omschrijving in het register van de Kamer van Koophandel bezig met het bedrijven van, de bemiddeling in en het adviseren omtrent de handel in effecten, opties,
futures, valuta’s en andere waarden; het beheren en beleggen van vermogens en het adviseren en bemiddelen op financieel, economisch en organisatorisch terrein. [3]
[naam 1] is op 28 juni 2004 in dienst getreden bij [bedrijf 2] en was vanaf 1 januari 2005 werkzaam als senior portfoliomanager bij [bedrijf 2] N.V. [4] [naam 1] was onder meer verantwoordelijk voor de
private equityen hedge fondsen van [bedrijf 2] . [5] In de arbeidsovereenkomst van [naam 1] en in het Reglement Voorwetenschap en Privébeleggingen van [bedrijf 2] zijn gedragsregels omtrent de omgang met vertrouwelijke informatie opgenomen, waaronder de verplichting tot geheimhouding van al hetgeen de medewerker bij de uitoefening van zijn functie met betrekking tot de zaken en belangen van [bedrijf 2] en de aan haar gelieerde ondernemingen te weten komt (artikel 9 arbeidsovereenkomst) en de verplichting alle beschikbare bedrijfsinformatie van
[bedrijf 2] gescheiden te houden van de privésfeer van de medewerker (artikel 2.1 van voornoemd reglement). [6]
[verdachte] en [naam 1] hebben elkaar in de zakelijke sfeer ontmoet, in die zin dat [verdachte] regelmatig langs kwam bij [bedrijf 2] om te zien of vanuit [bedrijf 2] interesse bestond om investeringen te doen; later ontstond een soort vriendschapsband. [7]
Op 12 november 2014 concludeerde de Asset and Liability Committee (ALCO) van [bedrijf 2] N.V. dat [bedrijf 2] haar
equity-positie moest terugbrengen met het oog op de vereisten die voortvloeien uit de Solvency II-richtlijn (de-risking). [8] Op 15 december 2014 is door de ALCO besloten om de verkoop van de
private equityportefeuille en hedge fondsen nader te onderzoeken. [9] Aan [bedrijf 2] werd de opdracht gegeven om de mogelijkheden van verkoop van deze portefeuille van [bedrijf 2] van circa 400 miljoen te bekijken. [10] Er werd een projectgroep geformeerd, waaraan [naam 1] deelnam. Dit vormde de start van [naam 3] : de verkoop van
private equityen niet-liquide hedge fondsen belangen. [11] De informatie binnen het [naam 3] moest vertrouwelijk worden behandeld. [12]
[naam 1] heeft [verdachte] gevraagd of hij partijen kende die in deze portefeuille geïnteresseerd zouden zijn. [verdachte] is met [bedrijf 3] gekomen. [13]
[verdachte] dacht als intermediair (van [bedrijf 3] ) bij een geslaagde aankoop van de portefeuille van [bedrijf 2] 2% van de koopprijs van circa 400 miljoen euro, dus circa 8 miljoen euro te kunnen verkrijgen en heeft [naam 1] het voorstel gedaan om die provisie 50/50 te verdelen;
[naam 1] en hij moesten er dan samen voor zorgen dat de deal tussen [bedrijf 3] en
[bedrijf 2] zou slagen. Met dit voorstel heeft [naam 1] ingestemd. [14]
Het hof leidt evenwel uit de volgende feiten en omstandigheden af, dat deze afspraak tussen
[verdachte] en [naam 1] om bij een geslaagde verkoop tot een 50/50-verdeling van de provisie te komen, ook al in een eerder stadium ten aanzien van een mogelijke andere aankopende partij bestond.
[verdachte] heeft op 13 oktober 2014 per e-mailbericht contact gelegd met de onderneming
[bedrijf 5] , waarbij hij aangeeft dat hij “
al sinds lange tijd (..) als intermediair aan de uiteindelijke verkoop van een omvangrijke private equity portefeuille (half miljard euro)’ werkt en dat dit ‘
waarschijnlijk voor [bedrijf 5] zeer interessant kan zijn”. [15] Naar het hof mede gelet op de omvang van de portefeuille begrijpt, doelde hij daarbij op de portefeuille van [bedrijf 2] . [verdachte] deelde het door hem gelegde contact dezelfde dag met [naam 1] . [16] Vervolgens heeft [verdachte] met [naam 7] van [bedrijf 5] een afspraak op 30 oktober 2014 in het [hotel] in Amsterdam. [17]
In de tussentijd stelde [naam 1] voor [bedrijf 2] een interne memo op over de toekomst van de
private equityportefeuille. Deze memo van 4 november 2014 heeft hij op 5 november 2014 gemaild aan zijn collega [naam 4] , die hem had gevraagd aan te geven welke posities in volgorde van belangrijkheid als eerste uit de portefeuille zouden moeten worden verkocht, als de omvang van de portefeuille kleiner moet worden. [naam 1] beantwoordde die vraag onder ‘scenario I’ en introduceerde hierbij ook een ‘scenario II’, welk scenario inhoudt dat de portefeuille ook in zijn geheel kan worden verkocht. Zijn advies was om te kiezen voor scenario II, omdat dit meerdere voordelen voor [bedrijf 2] zou opleveren. [18] [naam 1] heeft daarbij niet vermeld dat hij samen met [verdachte] al actief op zoek was gegaan naar een partij die mogelijk geïnteresseerd was in de aankoop van de gehele portefeuille. [naam 1] heeft op 5 november 2014 aan [verdachte] een WhatsAppbericht gestuurd inhoudende dat hij de memo (intern) heeft toegelicht en dat de “
uitkomst wordt OF doorgaan en dus nieuwe commitments OF verkoop. In elk geval zeer waarschijnlijk niet meer op winkel passen”. [19]
Op 5 november 2014 neemt [bedrijf 5] rechtstreeks, dus zonder tussenkomst van [verdachte] , per e-mailbericht contact op met [naam 1] . Deze e-mail stuur [naam 1] vrijwel direct door naar [verdachte] . [20] Op vrijwel hetzelfde moment is er via WhatsApp contact tussen [naam 1] en
[verdachte] waarin wordt besproken dat [bedrijf 5] rechtstreeks zaken wil doen met [bedrijf 2] en waarin [naam 1] aangeeft dat dit 2% scheelt. [21] Op 7 november 2014 stelt [naam 1] aan
[verdachte] voor een andere kopende partij (‘secondary speler’) te benaderen. Op dat moment heeft [bedrijf 2] nog niet beslist of überhaupt tot verkoop van de portefeuille zal worden overgegaan. [22] Ten aanzien van het door [naam 7] van [bedrijf 5] (door [verdachte] aangeduid als ‘flapdrol’) richting [verdachte] alsnog gedane voorstel bericht [naam 1] aan [verdachte] op
17 november 2014 via WhatsApp “
schiet het voorstel maar af want begrijp dat ik niet ga krijgen wat ik wil hebben. [23] [bedrijf 5] haakt vervolgens op 1 december 2014 als koper af vanwege de hoogte van de door [verdachte] voorgestelde
success en retainer fee; in geval van substantieel andere voorwaarden is [bedrijf 5] evenwel graag bereid verder te praten. [24]
Het hof is van oordeel dat voornoemd berichtenverkeer een bevestiging vormt van de tussen [naam 1] en [verdachte] heimelijk gemaakte afspraak om de door [verdachte] als intermediair gevraagde provisie van 2% (die [bedrijf 5] duidelijk te hoog vindt) onderling te verdelen. [naam 1] geeft immers aan dat hij niets krijgt als [bedrijf 5] rechtstreeks, en dus niet via [verdachte] als intermediair, met [bedrijf 2] onderhandelt en tot een overeenkomst komt; het voorstel moet om die reden worden ‘afgeschoten’.
Op 20 november 2014 stuurt [naam 1] een privé e-mailadres van hem aan [verdachte] en deelt mee dat er geen contact meer moet zijn via mobiele telefoon en andere e-mailaccounts. [25] Vanaf dat moment ontstaan er twee communicatiestromen: een zakelijke en een heimelijke via het privé
e-mailadres van [naam 1] . Medio december 2014 schaft [naam 1] ook een prepaid mobiele telefoon aan, waarmee hij en [verdachte] voortaan communiceren. [26]
Eind november 2014 heeft [verdachte] als managing director van [medeverdachte] B.V. voor het eerst contact met [bedrijf 3] . [27] [verdachte] geeft dat op 26 november 2014 door aan [naam 1] en die informeert op zijn beurt [verdachte] over de ontwikkelingen in het besluitvormingsproces van
[bedrijf 2] en concludeert dat binnen [bedrijf 2] de kans op verkoop van de portefeuille weer is gestegen. [28] Op 4 december 2014 maakt [naam 11] van [bedrijf 3] de interesse van
[bedrijf 3] (voor de portefeuille) aan [verdachte] bekend en er wordt een afspraak gemaakt in Londen op 9 december 2014. [29] [verdachte] stuurt op 4 december 2014 een bestand, genaamd de ‘ [bestand] ’, naar het privé e-mailadres van [naam 1] . [30] Op 10 december 2014 stuurt
[verdachte] aan het zakelijke e-mailadres van [naam 1] een bericht dat hij de dag ervoor zeer constructieve gesprekken heeft gevoerd met de directie van [bedrijf 3] en vraagt hij, om tot een betere indicatie van de waarde van de
private equityportefeuille te komen, om de kwartaalrapportages van de in die e-mail opgesomde fondsen. In de bijlage stuurt [verdachte] een door [bedrijf 3] ondertekende geheimhoudingsverklaring (Non-Disclosure Agreement, hierna: NDA) mee. [31]
[naam 1] stuurt dezelfde dag via zijn zakelijke mail, zonder dat [bedrijf 2] de NDA heeft getekend, al de (kwartaal)rapportages naar [verdachte] op. [32] Die informatie wordt vervolgens op
12 december 2014 doorgestuurd naar [bedrijf 3] . [33]
In e-mailwisselingen tussen [naam 1] (allemaal via zijn privé e-mailadres) en [verdachte] in
december 2014 wordt besproken hoe [naam 1] 50% van de aan [medeverdachte] B.V. te betalen provisie uitbetaald zou kunnen krijgen. [34] Zo stuurt [naam 1] [verdachte] op 10 december 2014 een bericht dat alles goed geregeld moet zijn voordat [bedrijf 3] bij [bedrijf 2] binnenkomt. Hij stelt voor dat [verdachte] contact opneemt met de jurist met wie hij bevriend is (het hof begrijpt: [naam 5] ) om te horen wat de slimste manier is om de helft van de provisie aan [naam 1] uit te keren. [35]
[naam 1] schrijft op 11 december 2014 aan [verdachte] onder meer:

De mogelijkheden die wij hebben bekeken zijn:
- belang in jouw BV;
- verstrekken van converteerbare obligatielening in 50% van de aandelen van jouw BV (op vastgestelde datum in de toekomst en tegen vastgestelde prijs);
- zelf een aparte BV oprichten:
- bestaande BV opkopen (…)
- bankrekening in land met fiscaalvriendelijk klimaat dat geen officiële juridische/fiscale banden heeft met de Nederlandse Staat (…)
- kapitaal onderbrengen in trustmaatschappij (…). [36]
Op 15 december 2014 wordt, zoals hiervoor reeds overwogen, door de ALCO besloten om de verkoop van de
private equityen hedge fondsen nader te onderzoeken. [37]
[verdachte] heeft op 18 december 2014 contact met [bedrijf 3] over de provisie van 2% en andere voorwaarden waaronder hij/ [medeverdachte] B.V. (‘
B.V. ’) in de functie van exclusief makelaar voor [bedrijf 3] kan fungeren in de transactie met [bedrijf 2] . Deze e-mail is ook verstuurd aan [naam 5] en [naam 1] . [38]
Op 19 december 2014 wordt [bedrijf 4] B.V. opgericht door [naam 2] (de ex-partner van [verdachte] ) en [naam 1] koopt 119 van de 120 aandelen voor een prijs van € 1,19. [39] [naam 5] informeert
[naam 1] op 20 december 2014 desgevraagd dat de calloptie op het laatste aandeel niet in de oprichtingsakte staat omdat dit een openbaar stuk is en iedereen dan weet dat [bedrijf 4] B.V. eigenlijk van [naam 1] is. [40] Op 23 december 2014 wordt in een aandeelhoudersovereenkomst vastgelegd dat
[naam 1] een calloptie heeft op het laatste aandeel van [bedrijf 4] B.V. [41]
Hieruit volgt wederom de heimelijkheid van de afspraak; naar buiten toe mag niet kenbaar zijn dat [naam 2] feitelijk geen rol speelt in [bedrijf 4] B.V. en dat deze B.V. enkel is gebruikt als vehikel, dat wil zeggen als constructie om middels na te noemen converteerbare obligatielening, de helft van de provisie ongezien bij [naam 1] terecht te laten komen.
In een e-mail van 5 januari 2015 vanaf zijn privé-account schrijft [naam 1] aan [verdachte] dat hij de projectgroep binnen [bedrijf 2] heeft overtuigd en hen op zijn hand heeft om de
private equityportefeuille te verkopen. [verdachte] moet zorgen voor een goed contract met [bedrijf 3] (het hof begrijpt: [bedrijf 3] ) zodat zij, na formele goedkeuring van [bedrijf 2] om de
private equityportefeuille te verkopen, kunnen worden uitgenodigd. [42]
Op 9 januari 2015 wordt een ‘overeenkomst van converteerbare obligatielening’ gesloten tussen
[bedrijf 4] B.V. en [medeverdachte] B.V. . [bedrijf 4] B.V. leent daarbij € 50.000,- aan [medeverdachte] B.V. , waarbij [bedrijf 4] B.V. gedurende de looptijd van de lening conversie kan verlangen, in die zin dat het bedrag kan worden geconverteerd tot een aandelenbelang van 50% van het geplaatste kapitaal van [medeverdachte] B.V. . [43] Deze overeenkomst geeft aan [bedrijf 4] B.V. (en dus aan [naam 1] ) het recht op 50% van het aandelenkapitaal van [medeverdachte] B.V. en daarmee uiteindelijk ook 50% van de provisie als die in het vermogen van [medeverdachte] B.V. zou vallen. [44]
[bedrijf 4] B.V. betaalt in dat verband op 12 januari 2015 € 50.000,- aan [medeverdachte] B.V. en dat geldbedrag is afkomstig van [naam 1] . [45]
Op 9 januari 2015 vindt er ook een e-mailwisseling plaats tussen [naam 1] (privé e-mailadres) en [verdachte] over de inhoud van de provisieovereenkomst tussen [medeverdachte] B.V. en [bedrijf 3] . Kennelijk moet [bedrijf 3] overtuigd worden om 2% provisie te betalen, want [naam 1] schrijft aan [verdachte] : “
Je kunt ook zeggen dat zij 2% betalen over het bedrag dat zij aan [bedrijf 2] betalen. Dat betekent dat zij sowieso gewoon rekening houden met 2% en als zij betalen (en rekening houden met de 2%) dan weten zij ook dat zij tevreden zijn over de deal.(…) En als zij exclusiviteit willen, zoals zij dat wensen, dan moeten ze niet zeuren (…). [medeverdachte] moet zich niet gek laten maken doordat zij nu de druk opvoeren door te zeggen: het is weekend, het komt wel goed, maar eerst even langs [bedrijf 2] om meneer
[naam 1] te ontmoeten. Dan moet [medeverdachte] /jij gewoon zeggen dat er eerst een goed en helder contract ligt en ondertekend is. (…)”. [46] [verdachte] antwoordt daarop dat hij ondertussen met [bedrijf 3] (‘ [bedrijf 3] ’) heeft gesproken en de belangrijkste problemen met hen heeft doorgenomen; [naam 5] en hij werken aan een document met wijzigingen zodat het naar [bedrijf 3] kan worden gestuurd. [47] [naam 1] schrijft daarover “
als dit waterdicht contract is dan zetten we alles op alles om zoveel en liefst alle PE-belangen te verkopen. Heb er wel vertrouwen in dat [bedrijf 2] en [bedrijf 3] tot deal gaan komen en wij ook vervolgens beloond worden.” en “
blijf goed opletten dat als je mij mail stuurt inzake contract tussen [medeverdachte] en [bedrijf 3] dat je niet per abuis [bedrijf 3] in cc plaatst want dan is alles naar de haaien. Foutje is zo gemaakt. Blijf scherp!!”. [48] [verdachte] reageert daarop met de woorden “
Scherp als een mes”. [49]
Uit deze e-mailwisseling volgt dat ook [bedrijf 3] niet mag weten dat [naam 1] belang heeft bij de totstandkoming van de provisieovereenkomst tussen [medeverdachte] B.V. en [bedrijf 3] ; dan is immers ‘alles naar de haaien’.
Op 13 januari 2015 vindt het eerste gesprek tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] plaats waarbij
[naam 1] en [verdachte] aanwezig zijn. [50] [naam 4] van [bedrijf 2] is ook bij de bijeenkomst aanwezig en hij denkt dat [verdachte] een medewerker van [bedrijf 3] is. [51]
Op 16 januari 2015 besluit [bedrijf 2] om de besprekingen met [bedrijf 3] en een tweede partij te weten [bedrijf 6] aan te gaan. [52] [naam 1] adviseert binnen [bedrijf 2] negatief over [bedrijf 6] en geeft die informatie via zijn privé e-mailadres door aan [verdachte] . [53] Op 16 januari 2015 stuurt
[naam 1] een door [bedrijf 2] getekend exemplaar van de door [bedrijf 3] op
14 januari 2015 verzonden en door hen reeds getekende NDA terug. [54]
Uit het voorgaande volgt dat de rol van [verdachte] niet kenbaar is voor [bedrijf 2] en dat
[naam 1] [bedrijf 2] bewust stuurt richting een contract met [bedrijf 3] door negatief te adviseren over [bedrijf 6] .
Op 17 januari 2015 wordt de provisieovereenkomst (gedateerd op 15 januari 2015) tussen [medeverdachte] B.V. en [bedrijf 3] geformaliseerd. [55] In de provisieovereenkomst is opgenomen dat [medeverdachte] B.V. als makelaar voor [bedrijf 3] bij [bedrijf 2] zorgt voor een contact op het juiste niveau en verder is een (van de
success feeaf te trekken)
retainer feevan € 5.000,- per maand afgesproken en een
success feevan 2% (bij exclusiviteit) van de transactiewaarde. [56]
Op 28 januari 2015 sluiten [bedrijf 2] en [bedrijf 3] een overeenkomst van exclusiviteit. [57]
[bedrijf 2] wil graag een waardering van de portefeuille door een onafhankelijke partij (‘second opinion/fairness opinion’) en mede op basis van advies van [verdachte] adviseert [naam 1] [bedrijf 2] om [naam 10] deze onafhankelijke waardering te laten doen. [58] De door [verdachte] op
26 januari 2015 aan (het privé e-mailadres van) [naam 1] toegezonden argumenten ten gunste van [naam 10] als partij die deze waardering zou kunnen uitvoeren, zijn in hoofdlijnen terug te vinden in de door [naam 1] hierover opgestelde memo aan [bedrijf 2] van 6 februari 2015 (toegezonden op
9 februari 2015). Deze memo, althans een eerdere (nagenoeg) gelijkluidende versie daarvan, heeft
[naam 1] al op 7 februari 2015 vanaf zijn privé e-mailadres aan [verdachte] toegezonden. [59]
[bedrijf 2] kiest ook [naam 10] voor de onafhankelijke waardering. [60]
[naam 1] informeert de CFO en de Raad van Bestuur van [bedrijf 2] over het verkoopproces van de
private equityportefeuille met [bedrijf 3] en krijgt daarvoor desgevraagd op 19 april 2015 input van [verdachte] , die nog eens de voordelen van [bedrijf 3] op een rij zet. [naam 1] mailt daarbij aan [verdachte] “
Als je hier donderdag vertrekt, neem dan gewoon afscheid zoals altijd zonder te smoesen of nog even wat in het Nederlands tegen mij te zeggen en vertrek samen met [bedrijf 3] de deur uit. [61] Ook hieruit volgt weer de heimelijkheid, het verborgen houden van de precieze rol van [verdachte] en zijn positie ten opzichte van [naam 1] .
Als [naam 1] op 13 mei 2015 door zijn collega [naam 8] wordt gemaild dat [bedrijf 5] interesse heeft getoond in de
private equityportefeuille, mailt [naam 1] terug dat [bedrijf 5] geen geschikte partij is. [62] [naam 1] stuurt aldus bewust richting [bedrijf 3] .
Op 22 mei 2015 geeft [naam 1] een presentatie aan de Raad van Bestuur van [bedrijf 2] en informatie daaruit, inclusief strategische en prijsgevoelige informatie, wordt door hem via zijn privé account aan [verdachte] doorgestuurd. [63] [naam 1] en [verdachte] hebben daarbij contact over het aanstaande bod van [bedrijf 3] , de onderhandelingsruimte, kortingspercentages die kunnen leiden tot een overeenkomst en de optie van uitgestelde betaling. [64] [naam 9] , destijds managing director bij [bedrijf 2] , de afdeling die als opdrachtgever aan en op voordracht van [bedrijf 2] de opdracht heeft gegeven de
private equitybelangen te verminderen, verklaart dat dergelijke vertrouwelijke informatie van [bedrijf 2] absoluut niet door [naam 1] gedeeld had mogen worden. [65] [naam 1] heeft dit als getuige ter terechtzitting in hoger beroep beaamd [66] en ook aangegeven dat hij gedurende het traject twee petten op had: “
Als je de belangen van je werkgever behartigt, is het natuurlijk niet de bedoeling dat je met een externe partij, [verdachte] , gaat inspannen om een verkoop te realiseren met een provisie van 2%, waarvan je weet dat 50% daarvan bij jou terechtkomt. [67]
Op 26 mei 2015 brengt [bedrijf 3] haar eerste bod uit aan [bedrijf 2] . [68] Uit interne e-mails van [bedrijf 3] van 30 mei 2015 volgt dat het bedrijf zich bewust is van het feit dat [verdachte] via wat zij noemen een ‘deep throat’ (het hof begrijpt dat daarmee [naam 1] wordt bedoeld) inzicht kan geven in de onderhandelingspositie van [bedrijf 2] waardoor zij weten dat hun bod niet zo teleurstellend was voor [bedrijf 2] als [bedrijf 2] wil doen voorkomen: “
[naam 10] is trying to talk us up saying that their client was disappointed, but we know from our deep throat that this isn’t actually true. Although [bedrijf 2] would like a bid in the single digits, they weren’t too shocked with our bid (…)’’. [69]
Op 15 juni 2015 heeft de directie van [bedrijf 2] goedkeuring gegeven aan de verkoop van de
private equityportefeuille, waarbij richting koper een prijs van 92% is gecommuniceerd. De directie van
[bedrijf 2] heeft
internaangegeven dat zij bereid is een prijs van 91% te accepteren als dat noodzakelijk is om de deal te kunnen sluiten. Deze informatie is door [naam 1] in een document met het opschrift ‘vertrouwelijk’ aan de Raad van Bestuur van [bedrijf 2] verzonden. [70]
Op 19 juni 2015 schrijft [naam 1] vanaf zijn privé account aan [verdachte] dat
[bedrijf 3] 92% moet bieden omdat [bedrijf 2] wel wil meewerken aan een uitgestelde betaling. [71] [bedrijf 3] doet vervolgens op 25 juni 2016 een hernieuwd bod overeenkomstig de suggestie van [naam 1] (prijs 92% en uitgestelde betaling), welk bod door [bedrijf 2] wordt geaccepteerd. [72] Op 18 november 2015 wordt de
Sale and Purchase Agreementondertekend door [bedrijf 3] en [bedrijf 2] . [73] In de periode januari-maart 2016 betaalt [bedrijf 3] de afgesproken
feevan (omgerekend) circa € 7.400.000,- in drie termijnen aan [medeverdachte] B.V. . [74]
[bedrijf 1] N.V. (de rechtsopvolger van [bedrijf 2] ) heeft op 18 oktober 2019 aangifte gedaan van passieve en actieve niet-ambtelijke omkoping. [75]
Nadere bewijsoverwegingen
De hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden leiden naar het oordeel van het hof tot de conclusie dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping van [naam 1] . Daaruit volgt immers dat [verdachte] aan [naam 1] 50% van de provisie van 2% van de koopprijs van circa 400 miljoen euro (dus circa 4 miljoen euro) in het vooruitzicht heeft gesteld (een belofte) in ruil waarvoor [naam 1] het er binnen [bedrijf 2] toe moest leiden (en ook heeft geleid) dat zij over zouden gaan tot de verkoop van hun volledige
private equityportefeuille aan [bedrijf 3] . Die verkoop was nodig om de provisie van 2% te kunnen opstrijken. Of hierbij al dan niet nadeel is toegebracht aan [bedrijf 2] is niet van belang. Evident is dat [verdachte] bij het doen van die belofte redelijkerwijs moest aannemen dat [naam 1] , teneinde de deal te laten slagen, in strijd met zijn plicht zou handelen en de belofte niet aan zijn werkgever kenbaar zou maken. [naam 1] diende zijn werkgever [bedrijf 2] immers naar een overeenkomst met [bedrijf 3] te geleiden, niet omdat [bedrijf 3] de beste keuze voor [bedrijf 2] zou zijn, maar omdat hij daar 4 miljoen euro mee zou verdienen. Dat een dergelijke uitgangspositie niet correspondeert met wat [bedrijf 2] van zijn werknemer mocht verwachten, spreekt voor zich en moet ook, anders dan de verdediging stelt, voor
[verdachte] glashelder zijn geweest. De handelingen van [verdachte] getuigen hier ook van. Uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden (met name ook de tussen [verdachte] en [naam 1] verzonden berichten) volgt immers dat [naam 1] en [verdachte] hun samenwerking met het oog op de totstandkoming van een overeenkomst tussen [bedrijf 3] en [bedrijf 2] steeds verborgen hebben willen houden. Er moest gecorrespondeerd worden vanuit privé accounts, [verdachte] moest bij een bijeenkomst tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] niet blijven ‘smoesen’ met [naam 1] en [verdachte] moest ‘scherp blijven’ dat hij de e-mails niet naar de verkeerde persoon stuurde. Er moest ook vooraf een constructie worden bedacht om het beloofde aandeel van [naam 1] in de provisie zo heimelijk mogelijk bij [naam 1] terecht te laten komen. De ex-partner van [verdachte] is in dat verband ingezet om [bedrijf 4] B.V. op te richten en deze B.V. heeft aan [medeverdachte] B.V. een converteerbare obligatielening van € 50.000,- verstrekt om aldus, door middel van conversie, 50% van de aandelen van [medeverdachte] B.V. en daarmee uiteindelijk ook 50% van de provisie bij [naam 1] terecht te laten komen, zonder dat [naam 1] daarbij direct in het vizier kwam. De stelling van de verdediging dat de lening van € 50.000,- enkel moet worden gezien als een investering van [naam 1] in een periode dat [medeverdachte] B.V. financieel aan de grond zat, voor welke investering, zo begrijpt het hof, [verdachte] hem heeft willen ‘bedanken’ door een belang van 50% in zijn B.V. te geven – een bepaald niet zakelijke transactie gezien de 8 miljoen euro die mogelijk naar [medeverdachte] B.V. zou vloeien – acht het hof in het licht van voornoemde feiten en omstandigheden, in het bijzonder ook de andersluidende verklaring van
[naam 1] zoals deze ook bevestiging vindt in de hiervoor vermelde (e-mail)berichten, volstrekt ongeloofwaardig.
Het hof concludeert dat de afspraak over de verdeling van de provisie een belofte in de zin van artikel 328ter Sr betreft. Dat geldt niet voor de eveneens in de tenlastelegging opgenomen schuldbekentenis van de verdachte van 1 november 2016 en het geldbedrag dat is verkregen uit de waardesprong met betrekking tot de ABCD-transactie ten aanzien van het pand [adres 2] , omdat dat handelingen zijn geweest gericht op inlossing van de belofte. Zij zijn op zichzelf niet als (onderdeel van) een belofte aan te duiden. Voor deze onderdelen volgt om die reden vrijspraak.
Pleegperiode
De raadsman heeft betoogd dat de strafbepaling van artikel 328ter Sr zoals die luidde vóór
1 januari 2015 niet van toepassing is. Uit de bewijsmiddelen volgt evenwel dat er ook voorafgaand aan die datum uitvoeringshandelingen zijn verricht, zodat het verweer van de raadsman wordt verworpen. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat het feit is begaan in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 8 oktober 2018. Het hof komt tot een kortere periode, nu de omkoping is voltooid op 14 maart 2016, op welke datum het laatste deel van de provisie door [bedrijf 3] aan [verdachte] is betaald.
Conclusie
Het hof acht bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan actieve niet-ambtelijke omkoping. [verdachte] heeft [naam 1] , naar aanleiding van hetgeen [naam 1] in dienstbetrekking bij [bedrijf 2] zou doen of nalaten de helft van de provisie beloofd die [verdachte] als broker van [bedrijf 3] bij een geslaagde aankoop van de portefeuille van [bedrijf 2] zou verkrijgen, terwijl hij redelijkerwijs kon aannemen dat [naam 1] deze belofte tegenover
[bedrijf 2] zou verzwijgen en zou handelen in strijd met zijn plicht.
3.3
Ten aanzien van feit 2 (valsheid in geschrifte)
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 17 juli 2016 heeft [naam 5] , de juridisch adviseur van [verdachte] , de woning aan de
[adres 2] gekocht voor € 765.000,-. Door het faillissement van [naam 5] is de woning op 1 december 2016 niet aan [naam 5] , maar aan [naam 12] geleverd. [76]
[naam 12] heeft de woning op 16 november 2016 voor een bedrag van € 800.000,- verkocht aan
[naam 1] en zijn echtgenote, [naam 1] ; de levering aan [naam 1] en zijn echtgenote heeft eveneens plaatsgevonden op 1 december 2016. [77]
Op 21 november 2016 hebben [naam 1] en zijn echtgenote met [medeverdachte] B.V. een koopovereenkomst gesloten, waarbij is afgesproken dat [medeverdachte] B.V. deze woning van hen koopt voor een bedrag van
€ 1.100.000,-. [78]
Op 27 december 2016 is nog een koopovereenkomst gesloten tussen [naam 1] en zijn echtgenote en [medeverdachte] B.V. ten aanzien van dezelfde woning, tegen betaling van dezelfde koopprijs, maar daarin is
– anders dan in de overeenkomst van 21 november 2016 – een verplichting tot verbouwing door de verkoper opgenomen, welke verbouwing uiterlijk 31 maart 2017 moet zijn afgerond (artikel 18 lid 2 van de koopovereenkomst). [79]
De levering van de woning door [naam 1] aan [medeverdachte] B.V. heeft plaatsgevonden op
28 december 2016. In de notariële
akte tot levering eigendom, opgemaakt door notaris [naam 6] , is opgenomen dat verkoper ( [naam 1] en zijn echtgenote) de verplichting op zich heeft genomen om de renovatie/verbouwing van het verkochte conform het aan het koopcontract aangehechte renovatie-/bouwplan voor zijn rekening en risico uiterlijk op 31 maart 2017 te hebben voltooid en dat deze renovatie/verbouwing ertoe zal leiden dat het verkochte een marktwaarde zal hebben gelijk aan de genoemde koopprijs van € 1.100.000,-. [80] Uit het aangehechte bouwplan volgt dat de kosten van de verbouwing zijn begroot op € 97.000,-. [81]
Notaris [naam 6] heeft op 11 januari 2017 een zogenaamde MOT-melding gedaan (melding ongebruikelijke transactie), kort gezegd inhoudende dat hij er twijfels bij had dat een verbouwing van € 97.000 de waarde van het pand van € 800.000,- zou doen stijgen met € 300.000,- naar € 1.100.000,-. [82]
[naam 1] heeft verklaard dat deze constructie is opgezet om een deel van de door [medeverdachte] B.V. opgestreken provisie (zie feit 1) bij hem te krijgen. [83] Hij en [verdachte] hadden om fiscale redenen uiteindelijk afgezien van het converteren van de obligatielening (zie feit 1). [84] Er moest daarom een andere manier worden gevonden om zijn aandeel van de provisie aan hem uit te kunnen keren. Het idee om de woning over te dragen is ontstaan in een gesprek tussen [naam 1] , [naam 5] en [verdachte] . Tijdens een etentje hebben [naam 5] en [verdachte] hem verteld wat het idee was: hij zou de woning kopen en direct doorverkopen aan [medeverdachte] B.V. Dat was de eerste mogelijkheid om een deel van de provisie te krijgen. [85] [naam 1] zou per saldo € 275.000,- aan deze transactie verdienen door de woning voor € 800.000,- te kopen, € 25.000,- aan verbouwingskosten te betalen – de overige 3 termijnen van
€ 25.000,- zou [medeverdachte] B.V. voldoen – en het pand vervolgens voor € 1.100.000,- te verkopen aan [medeverdachte] B.V. . [86] [naam 1] en [verdachte] hebben de ‘vastgoedroute’ ook besproken in een e-mailwisseling van 20 oktober 2016 als constructie om via winsten op transacties een bedrag van “een kleine 3m” of “2,1 mln netto” aan [naam 1] uit te keren. [87]
[naam 5] heeft op 23 januari 2017 de aannemer gemaild dat de verbouwingskosten door [medeverdachte] B.V. overgenomen zouden worden. [88] De facturen van de aannemer betreffende deze verbouwing, gedateerd
14 februari 2017 en 25 april 2017 ten bedrage van € 65.591,35 onderscheidenlijk € 50.000, zijn ook aan [medeverdachte] B.V. gericht. [89]
Bewijsoverweging
Het hof concludeert op basis van voornoemde feiten en omstandigheden dat partijen nooit de bedoeling hebben gehad de woning daadwerkelijk door [naam 1] te laten verbouwen volgens het aan het koopcontract gehechte bouwplan of anderszins. Dat deze ‘verplichting’ wel is opgenomen in de akte van levering (DOC-052) is daarom in strijd met de waarheid en dus vals. Deze constructie is slechts bedacht om een deel van de provisie, afkomstig van de overeenkomst tussen [medeverdachte] B.V. en [bedrijf 3] , bij [naam 1] terecht te doen komen. Het verweer dat [verdachte] geen opzet heeft gehad op het doen opnemen van de valsheid in de akte omdat hij volledig is afgegaan op de adviezen van [naam 5]
(en de notaris) en de akte van levering niet door hem persoonlijk maar bij volmacht is ondertekend, wordt dan ook verworpen. Het hof betrekt daarbij tevens dat zowel de overeenkomst van
21 november 2016 als de bij de notaris opgemaakte overeenkomst van 27 december 2016 door
[verdachte] zelf zijn ondertekend. De pagina waarop de verplichting van de verkoper tot verbouwing staat vermeld is door [verdachte] voorzien van een paraaf. Hij wist dus wel degelijk dat sprake was van een valse opgave in de koopovereenkomst. Dat de akte van levering, waarin diezelfde (valse) verplichting is opgenomen, bij volmacht (en dus buiten zijn aanwezigheid) is gepasseerd, maakt dat niet anders. Uit de feitenvaststelling volgt ook dat partijen steeds het oogmerk hebben gehad om de akte te (doen) gebruiken als ware die opgave in overeenstemming met de waarheid; er moest immers een verklaring worden gegeven voor de forse waardevermeerdering in de korte tijd tussen
1 en 28 december 2016.
Het hof acht, net als de rechtbank, niet bewezen dat in strijd met de waarheid in de akte is opgenomen dat het aan het koopcontract gehechte bouwplan zal leiden tot een waardevermeerdering van circa
€ 300.000,-. Hoewel het er alle schijn van heeft dat ook dit niet juist is, bevat het dossier onvoldoende informatie om dit te kunnen beoordelen. Voor dit onderdeel van de tenlastelegging volgt vrijspraak.
Conclusie
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte] samen met anderen een valse opgave heeft laten opnemen in een notariële, en daarmee authentieke, akte.
3.4
Ten aanzien van feit 3 (witwassen)
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. [90]
Op 14 januari 2016 is een geldbedrag van € 3.355.454,74 door [bedrijf 3] overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte] B.V. [91] [medeverdachte] B.V. heeft op diezelfde datum een bedrag van € 35.000,- en op
8 februari 2016 een bedrag van € 15.000,- overgeboekt naar de bankrekening van [verdachte] .
Op diezelfde data heeft [verdachte] € 34.500,- respectievelijk € 12.245,- aan [bedrijf 7] (wat betreft de overboeking van 14 januari 2016 onder de vermelding van ‘Porsche Cayenne’) betaald. [92] Een Porsche Cayenne met kenteken [kenteken] staat sinds 2 februari 2016 op naam van [verdachte] . [93]
[verdachte] heeft verklaard dat hij de Porsche Cayenne heeft gekocht met een deel van de door [bedrijf 3] betaalde provisie. [94]
Bewijsoverweging
Zoals hiervoor overwogen, heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping van [naam 1] . [verdachte] heeft [naam 1] , naar aanleiding van hetgeen [naam 1] in dienstbetrekking bij [bedrijf 2] zou doen of nalaten de helft van de provisie beloofd die [verdachte] als broker van [bedrijf 3] bij een geslaagde aankoop van de
private equityportefeuille van [bedrijf 2] zou verkrijgen, terwijl hij redelijkerwijs kon aannemen dat [naam 1] deze belofte tegenover [bedrijf 2] zou verzwijgen en zou handelen in strijd met zijn plicht. Mede dankzij de handelingen die [naam 1] door deze niet-ambtelijke omkoping heeft verricht is de verkoop van de
private equityportefeuille door [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] tot stand gekomen. Door deze verkoop kon [medeverdachte] B.V. aanspraak maken op de met [bedrijf 3] overeengekomen provisie, welke provisie ook door [bedrijf 3] is uitbetaald. Deze provisie is daarmee feitelijk het resultaat van de niet-ambtelijke omkoping en daarmee van misdrijf afkomstig. Aangezien met een deel van de provisie de Porsche Cayenne door [verdachte] is aangekocht, is de Porsche daarmee van misdrijf afkomstig.
Conclusie
Het hof acht bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 14 maart 2016 in Nederland aan iemand die, anders dan als ambtenaar werkzaam is in dienstbetrekking, te weten [naam 1] , in dienst zijnde bij [bedrijf 1] N.V. en/of [bedrijf 1] N.V. en/of [bedrijf 2] N.V. en/of [bedrijf 2] N.V. in de functie van senior portfolio manager, naar aanleiding van hetgeen deze in dienstbetrekking zal doen of nalaten een belofte, te weten de toezegging om de helft van de door [medeverdachte] B.V. behaalde provisie op de transactie tussen [medeverdachte] B.V. en [bedrijf 3] , aan hem, [naam 1] , te betalen en anderszins aan hem te doen toekomen, heeft gedaan onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, redelijkerwijs moest aannemen dat die [naam 1]
uitsluitend voor zover betrekking op de ten laste gelegde periode tot 1 januari 2015: deze belofte in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn werkgever
uitsluitend voor zover betrekking op de ten laste gelegde periode vanaf 1 januari 2015: handelt in strijd met zijn plicht;
2.
hij op 28 december 2016 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, in een authentieke akte, te weten een “akte tot levering eigendom” van 28 december 2016 met betrekking tot het pand [adres 2] , heeft doen opnemen een valse opgave aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, bestaande die valse opgave hierin dat in de akte - zakelijk weergegeven - is opgenomen
dat de verkoper de verplichting op zich heeft genomen om de renovatie/verbouwing van het verkochte conform het aan het koopcontract aangehechte renovatieplan/bouwplan voor zijn rekening en risico uiterlijk op 31 maart 2017 te hebben voltooid
met het oogmerk om die akte te gebruiken en door anderen te doen gebruiken als ware die opgave in overeenstemming met de waarheid;
3.
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 8 oktober 2018, in Nederland, voorwerpen, te weten een geldbedrag van in totaal Euro 46.745,- (de betaalde aankoopprijs van een personenauto van het merk Porsche, type Cayenne, gekentekend [kenteken] ), heeft omgezet en heeft overgedragen en een personenauto van het merk Porsche, type Cayenne, gekentekend [kenteken] , voorhanden heeft gehad en heeft verworven en van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag en dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
het, aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, doen van een belofte van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de belofte in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn werkgever;
en
het, aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, doen van een belofte van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht;
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft de Porsche Cayenne met kenteken [kenteken] verbeurdverklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht, bij bewezenverklaring van een of meer feiten, te volstaan met oplegging van een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de strafoplegging dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waaronder zijn blanco strafblad en de omstandigheid dat door de beschuldigingen een toekomstige baan in de financiële sector niet meer mogelijk is. Door zijn leeftijd en zijn slechte gezondheid is er geen uitzicht meer op een betaalde baan. Er is geen sprake van benadeling van één van de partijen betrokken bij de transactie tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Evenmin is wat betreft de valse opgave in een authentieke akte sprake van enige benadeling. Er kan daarom geen aansluiting worden gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor fraude. In vergelijkbare zaken waarin sprake is van niet-ambtelijke omkoping wordt veelal volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf naast een taakstraf. Verder dient rekening te worden gehouden met de door het openbaar ministerie bij schikking met de medeverdachte [naam 5] overeengekomen taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan actieve niet-ambtelijke omkoping. Omkoping is een ernstig misdrijf vanwege het ondermijnende en corrumperende karakter. Het zorgt voor concurrentievervalsing en het vormt een ernstige aantasting van de integriteit van het handelsverkeer.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Voor dit feit geldt dat in het maatschappelijk en economisch verkeer op de juistheid van bepaalde essentiële akten en geschriften moet kunnen worden vertrouwd. Door het laten opmaken van valse stukken is dat vertrouwen geschaad.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Deze strafbare feiten zijn slechts aan het licht gekomen door onderzoek van de FIOD. De verdachte heeft er, ook ter terechtzitting in hoger beroep, geen blijk van gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien.
Net als de rechtbank legt het hof bij de strafoplegging het zwaartepunt bij de niet-ambtelijke omkoping. Na de totstandkoming van de overeenkomst tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] is een miljoenenbedrag aan provisie uitgekeerd aan het bedrijf van de verdachte. Er kan in deze zaak echter geen benadelingsbedrag worden vastgesteld op grond waarvan aansluiting kan worden gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting in fraudezaken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 juni 2023 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht alles afwegend in beginsel een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Nu het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn (enkel) in eerste aanleg is overschreden, en wel met 14 maanden, zal het hof de op te leggen straf in die zin matigen dat in plaats van voornoemde straf een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaren wordt opgelegd.
Beslag
De advocaat-generaal heeft de verbeurdverklaring gevorderd van de Porsche Cayenne en het pand aan de [adres 2] .
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering tot verbeurdverklaring van de Porsche Cayenne moet worden afgewezen en dat het geldbedrag van € 3.350,- overeenkomstig de beslissing van de rechtbank aan de verdachte moeten worden teruggegeven. Wat betreft het pand aan de [adres 2] heeft de raadsman primair aangevoerd dat een verbeurdverklaring niet aan de orde is in verband met de bepleite vrijspraak, subsidiair niet omdat het pand niet van het misdrijf afkomstig is, zelfs niet bij een veroordeling voor feit 2. Verder is een verbeurdverklaring van dat pand ook niet aan de orde omdat niet de verdachte maar [medeverdachte] B.V. de bezitter daarvan is.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat op het pand aan de [adres 2] in de zaak van de verdachte en in de zaak van [medeverdachte] B.V. zowel klassiek als conservatoir beslag is gelegd. Dit pand behoort [medeverdachte] B.V. toe en het hof zal dan ook alleen in die zaak een beslissing over het klassieke beslag nemen. Op de Porsche Cayenne en het contante geld ligt alleen conservatoir beslag; het hof zal dus ook in zoverre geen beslissing over de afdoening van het beslag nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 227, 328ter (oud en nieuw) en 420bis (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. M. Senden en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 september 2023.

Voetnoten

1.Bijlage 1 betreft een brief van de belastingdienst aan (onder meer) [verdachte] van 23 augustus 2017, inhoudende de bevestiging dat het boekenonderzoek bij [medeverdachte] B.V. voor zowel de vennootschapsbelasting als de omzetbelasting betrekking heeft op de periode 1-1-2015 tot en met 31-12-2016.
2.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier, volgens de in dat dossier toegepaste codering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Verwijzingen met de code DOC zijn geschriften. V03-003 betreft een geschrift (schriftelijke verklaring van [naam 1] d.d. 27 februari 2019). De paginanummers zijn steeds de doorgenummerde pagina’s in het dossier.
3.DOC-021, p. 1108-1109.
4.DOC-289, p. 2586; DOC-290, p. 2593 en DOC-168, p. 1990.
5.DOC-168, p. 1990 en V003-3038.
6.DOC-289, p. 2587; DOC-172, p. 2001-2016.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2023, p. 6.
8.DOC-310, p. 2763.
9.DOC-150, p. 1734 en 1738.
10.V03-003, p. 3035, 3040.
11.V03-003, p. 3040.
12.DOC-145, p. 1707.
13.V03-003, p. 3040.
14.V03-003, p. 3040-3041 en proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2023, p. 2 (bevestiging schriftelijke verklaring van 27 februari 2019) .
15.DOC-233, p. 2304.
16.DOC-213, p. 2211.
17.DOC-233, p. 2301.
18.DOC-222, p. 2250-2253.
19.DOC-213, p. 2213.
20.DOC-234, p. 2308.
21.DOC-213, p. 2214.
22.DOC-213, p. 2216.
23.DOC-213, p. 2217.
24.DOC-239, p. 2323-2324.
25.DOC-087, p. 1387.
26.DOC-091, p. 1413 en DOC-179, p. 2043.
27.DOC-008, p. 1045.
28.DOC-235, p. 2311.
29.DOC-008, p. 1040-1042.
30.DOC-286, p. 2560-2561.
31.DOC-176, p. 2027-2032.
32.DOC-177, p. 2034.
33.DOC-183, p. 2066.
34.DOC-091, p. 1413-1418.
35.DOC-091, p. 1417-1418.
36.DOC-091, p. 1414-1415.
37.DOC-150, p. 1734 en 1738.
38.DOC-240, p. 2327.
39.DOC-014, p. 1068-1087; DOC-015, p. 1088-1090; V03-003, p. 3049.
40.DOC-195, p. 2128 en 2129.
41.DOC-279, p. 2495-2500.
42.DOC-178, p. 2040.
43.DOC-017, p. 1094-1099.
44.V03-003, p. 3049.
45.DOC-138, p. 1672; DOC-278, p. 2492-2493.
46.DOC-184, p. 2069-2070.
47.DOC-184, p. 2070.
48.DOC-184, p. 2069.
49.DOC-184, p. 2069.
50.DOC-086, p. 1379.
51.G05-001, p. 2929.
52.DOC-231, p. 2294.
53.DOC-241, p. 2330.
54.DOC-086, p. 1379; DOC-127, p. 1533.
55.DOC-008, p. 978-987.
56.DOC-011, p. 1057-1064.
57.DOC-147, p. 1720-1721.
58.DOC-149, p. 1728-1732; DOC-186, p. 2092-2095 en DOC-246, p. 2343-2344.
59.DOC-090, p. 1405-1409.
60.DOC-156, p. 1783-1792.
61.DOC-271, p. 2467-2468; DOC-123, p. 1524-1525; DOC-129 p. 1643-1647 en DOC-154, p. 1772.
62.DOC-106, p. 1478.
63.DOC-122, p. 1521-1522.
64.DOC-122, p. 1517-1522.
65.G08-001, p. 2961, 2962, 2971.
66.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2023, p. 5.
67.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2023, p. 4.
68.DOC-158, p. 1898-1908.
69.DOC-255, p. 2392 en DOC-256, p. 2394.
70.DOC-162, p. 1932-1938.
71.DOC-088, p. 1392.
72.DOC-163, p. 1940-1954; DOC-165, p. 1964-1980.
73.DOC-128, p. 1541-1642.
74.DOC-012, p. 1065-1066; DOC-013, p. 1067; DOC-133 p. 1662; DOC-134, p. 1664 en DOC-135, p. 1666.
75.DOC-310, p. 2765-2858.
76.DOC-050, p. 1196-1202.
77.DOC-051, p. 1203-1208.
78.DOC-053, p. 1215-1224.
79.DOC-054, p. 1225-1240.
80.DOC-052, p. 1209-1214.
81.DOC-058, p. 1252.
82.AMB-003B, p. 368-371 en DOC-063, p. 1279-1283.
83.V03-003, p. 3051.
84.V03-003, p. 3050.
85.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2023, p. 8.
86.V03-003, p. 3051.
87.DOC-182, p. 2059-2060.
88.DOC-282, p. 2520.
89.DOC-059, p. 1274; DOC-060, p. 1275.
90.Wat betreft dit feit verwijst het hof ook naar de ten aanzien van feit 1 opgenomen bewijsmiddelen, die als hier herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd.
91.DOC-134, p.1664.
92.DOC-291, p. 2606-2608.
93.DOC-294, p. 2616 en DOC-292, p. 2610.
94.De verklaring van [verdachte] afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 13 oktober 2021, p. 12.