ECLI:NL:GHAMS:2023:2132

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
23-001291-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het afleveren, verstrekken en vervoeren van ongeveer 197 kilo MDMA met bewijsoverweging vol opzet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1981, was veroordeeld voor het afleveren, verstrekken en vervoeren van ongeveer 197 kilo MDMA. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de straf verminderd tot 30 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, vanwege overschrijding van de redelijke termijn in zowel eerste aanleg als in hoger beroep. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 juni 2017 betrokken was bij een georganiseerde drugstransactie, waarbij hij MDMA vanuit een gehuurde bestelwagen in een andere bestelwagen heeft overgeladen. Ondanks de ontkenning van de verdachte dat hij op de hoogte was van de inhoud van de dozen, heeft het hof geconcludeerd dat zijn gedragingen wijzen op wetenschap van de aanwezigheid van verdovende middelen. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar heeft geoordeeld dat de ernst van het feit en de betrokkenheid bij de drugshandel een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigen. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en het hof heeft rekening gehouden met het feit dat het delict meer dan zes jaar geleden heeft plaatsgevonden. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001291-22
datum uitspraak: 12 september 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 10-960337-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat, (i) het hof de bewijsoverweging en de strafmaatoverweging in het vonnis vervangt door de hieronder onder die kopjes opgenomen tekst, en (ii) het hof de navolgende wijzigingen en aanvullingen aanbrengt in de gebruikte bewijsmiddelen:
Het hof wijzigt de aanhef van bewijsmiddel 2 in:
2. Het proces-verbaal observeren (door chef en observanten): donderdag 1 juni 2017, van 8 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] met als bijlage een activiteiten journaal (doorgenummerde pagina’s 15 tot en met 22):
Het hof voegt toe aan de bewijsmiddelen:
7. Een proces-verbaal van bevindingen van 29 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina 32; zakelijk weergegeven):
Op 1 juni 2017 was ik aanwezig in de meldkamer om een journaal bij te houden van de actiedag van onderzoek [onderzoek]. Ik kreeg de opdracht om naar de loods te gaan waar de witte bestelauto van het merk Renault Kangoo, voorzien van het kenteken [kenteken], naar onderweg was.
Ik kwam aan in een loods alwaar de dozen met (naar later bleek) MDMA reeds waren uitgeladen. Vervolgens zijn de Australische collega’s en de collega van Forensische Opsporing (FO) begonnen met het sporenonderzoek. Alle dozen MDMA werden ingeladen in het voertuig van de collega van FO, waarop zij onder begeleiding van het arrestatieteam vertrok naar Driebergen om de dozen veilig onder te brengen.
8. Een proces-verbaal van sporenonderzoek van 13 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 33 tot en met 37; zakelijk weergegeven):
Onderzoek: [onderzoek]
Op 1 juni 2017 werd door mij als forensisch onderzoeker een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met de overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek was gericht op de inhoud van 20 kartonnen dozen. Na het openen van de eerste doos, werd een van de verpakkingseenheden geopend.
De inhoud donker bruine brokken werd door mij indicatief getest met een MMC test voor het testen van XTC/MDMA. De indicatieve test gaf aan dat het om MDMA ging.
Na opening van alle dozen, constateerde ik dat 17 van de 20 kartonnen dozen waren gevuld met 10 verpakkingseenheden van circa 1 kilogram bruto aan MDMA brokken. Ik zag dat de andere 3 dozen waren gevuld met 5 verpakkingseenheden van circa 2 kilogram bruto aan MDMA brokken.
De 20 kartonnen dozen werden afzonderlijk voorzien van een SIN en overgedragen aan het centraal beslaghuis.

Bewijsmotivering

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van het feit dat zich in de dozen en/of de bestelwagen MDMA bevond.
Het hof gaat in lijn met de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op verzoek van de Australische autoriteiten is op 1 juni 2017 – in het kader van een rechtshulpverzoek betrekking hebbend op mogelijke MDMA-importen in Australië – door de Nederlandse politie een georganiseerde drugstransactie opgezet met als doel om een uitgaand transport naar Australië van 200 tot 250 kilo MDMA af te nemen van tot op dat moment onbekende Nederlandse verdachten. Bij deze transactie is gebruik gemaakt van een informant/pseudokoper van het team Werken Onder Dekmantel (WOD). Bij het WOD was bekend dat een overdracht zou plaatsvinden van een grote hoeveelheid MDMA op het [adres 2], ter hoogte van perceel [adres 2]. Op deze locatie is door een
informant/pseudokoper een lege bestelwagen achtergelaten.
De verdachte is op een kennelijk afgesproken tijdstip naar een bepaalde plaats aan het [adres 2] gegaan. Bij observaties van de politie aldaar is een door hen met NN03 aangeduide man gezien en gefotografeerd (dossier p. 20). De verdachte heeft bevestigd dat hij de persoon op die foto is. Aangekomen op het [adres 2] is de verdachte regelrecht naar de bestelwagen van de informant/pseudokoper gelopen en reed hij direct met deze bestelwagen weg. Hij is vervolgens met deze bestelwagen rechtstreeks naar een door hem gehuurde bestelwagen gereden, die een paar straten verderop op de [adres 3] geparkeerd stond. Hij heeft de bestelwagen dicht naast de door hem gehuurde bestelwagen gezet en op een zodanige wijze dat - naar het hof begrijpt - de twee schuifdeuren van de bussen naar elkaar toe gericht waren. De verdachte is daarop tussen de twee bussen gaan staan en heeft de schuifdeur van de door hem gehuurde bus geopend. Een onbekend gebleven man heeft zich bij hem gevoegd en vervolgens zijn de later door de politie aangetroffen 20 dozen uit de gehuurde bestelwagen overgeladen naar de bestelwagen van de informant/pseudokoper. Daarop vertrok de onbekende man. De verdachte is op de bestuurdersstoel van de bestelbus van de informant/pseudokoper gaan zitten, deze teruggereden naar het [adres 2] en weer geparkeerd ter hoogte van hetzelfde perceel als waar hij de bestelwagen had opgehaald. Daar heeft hij de bestelwagen - tien minuten na het eerdere vertrek - weer geparkeerd. Kort daarna is de bestelwagen opgehaald door de informant/pseudokoper. De in de bestelwagen aangetroffen dozen zijn vervolgens in beslag genomen en uit onderzoek is gebleken dat de dozen gevuld waren met in totaal 197 kilo MDMA.
De verdachte heeft in hoger beroep een beperkte verklaring over de gang van zaken afgelegd. Hij wilde om hem moverende redenen niet concreet worden om anderen niet (onbedoeld) te incrimineren. Die verklaring komt erop neer dat hij zich op 1 juni 2017 met een door hem gehuurde bus voor werk in Rotterdam bevond, door iemand werd aangesproken op straat en zijn bus heeft uitgeleend aan deze persoon of personen zonder hem/hen verder enige vraag te stellen. Voorts dat hij van die persoon of personen ook het verzoek kreeg om een andere bus te verplaatsen, dat hij wederom zonder enige vraag te stellen naar die bus is toegelopen, dat de sleutel zich onder de zonneklep bevond, dat hij deze lege bestelwagen naar een andere locatie heeft gereden waar hij de bestelwagen enige tijd heeft geparkeerd. Aldaar zou hij niet hebben gezien dat er dozen in de door hem gehuurde bestelbus stonden noch dat die in de bestelwagen zijn geladen. Vervolgens zou hij opnieuw de bus hebben verplaatst naar een willekeurige plek in de buurt van het [adres 2].
Deze verklaring van de verdachte acht het hof in het licht van de vastgestelde feiten en omstandigheden volstrekt ongeloofwaardig en het hof schuift de verklaring van de verdachte dan ook terzijde.
De verdachte heeft met de medeverdachte de dozen met MDMA vanuit de door hem gehuurde bus in de bus van de pseudokoper geladen. Gelet op de omstandigheden waaronder dit is gebeurd kunnen de gedragingen van de verdachte in redelijkheid niet anders worden uitgelegd dan dat de verdachte daarbij wetenschap had van de zich in de dozen bevindende verdovende middelen. Het is immers volstrekt onaannemelijk dat de verdachte aan een (mogelijk geheel onbekende) persoon of personen – die hij niet bij naam wenst te noemen of te omschrijven – om niet zijn bestelwagen meegeeft en vervolgens voor die persoon een andere bestelwagen ophaalt, vervoert en inlaadt met voornoemde 20 dozen die plotseling in de door hem gehuurde bus terecht zijn gekomen, terwijl zich in die dozen verdovende middelen met een aanzienlijke straatwaarde bevinden, en de verdachte daarvan onwetend is. Het kan naar het oordeel van het hof in het licht van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders dan dat de verdachte van deze kostbare lading wist en dat die aan hem werden toevertrouwd.
Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het afleveren, verstrekken en vervoeren van ongeveer 197 kilo MDMA. Het hof zal overeenkomstig het vonnis en de vordering van de advocaat-generaal de verdachte vrijspreken van het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de MDMA.

Strafmotivering

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft het verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft met deels dezelfde overwegingen als de rechtbank in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met een of meer anderen ongeveer 197 kilo MDMA overgeladen vanuit een door hem gehuurde bestelwagen in een andere bestelwagen. Vervolgens heeft hij de drugs vervoerd naar een afgesproken plek. Het dossier bevat aanwijzingen dat deze enorme hoeveelheid MDMA bestemd was voor verdere verspreiding en handel. De handel in verdovende middelen gaat vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, niet zelden zware geweldscriminaliteit. Bovendien is MDMA een chemische harddrug, die zowel geestelijk als lichamelijk schadelijk is voor de gebruikers ervan. De productie ervan gaat gepaard met (brand- en ontploffings-) gevaarlijke situaties en is erg belastend voor leefomgeving en milieu. De verdachte is geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan en heeft kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin.
Bij deze hoeveelheden harddrugs is naar het oordeel van het hof slechts een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De oriëntatiepunten voor straftoemeting geven voor het afleveren/verstrekken/vervoeren van meer dan twintig kilo harddrugs, de hoogste categorie, als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minimaal vijftig maanden.
Het hof wijkt hiervan in het voordeel van de verdachte af en houdt daarbij rekening met het feit dat de verdachte een weliswaar cruciale maar ondergeschikte rol lijkt te hebben gehad in het geheel. Met zijn handelen heeft hij het meeste risico gelopen om te worden gepakt en anderen die betrokken moeten zijn geweest bij deze levering zijn buiten schot gebleven. Bij het bepalen van de straf houdt het hof tevens rekening met de omstandigheid dat het feit meer dan 6 jaren geleden is begaan en dat de verdachte sindsdien niet opnieuw vanwege een soortgelijk feit met justitie in aanraking is gekomen. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte zich dieper in het criminele milieu bevindt zodat het een eenmalige misstap kan zijn geweest.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf van 34 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Als uitgangspunt dient te gelden dat de berechting in zowel eerste aanleg als in hoger beroep dient te geschieden binnen twee jaren. Deze termijn is in eerste aanleg overschreden. Immers, de redelijke termijn is met de inverzekeringstelling van de verdachte op 26 juni 2018 aangevangen, terwijl de rechtbank op 11 juni 2021 vonnis heeft gewezen. Deze overschrijding van bijna één jaar dient te leiden tot vermindering van de op te leggen gevangenisstraf.
Het hof constateert eveneens een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De verdachte heeft op 15 juni 2021 hoger beroep ingesteld terwijl het hof op 12 september 2023 arrest wijst. De te lange duur van de berechting in hoger beroep is deels het gevolg geweest van een aanhoudingsverzoek van de verdediging, waardoor de behandeling niet op de terechtzitting van 20 april 2023 kon plaatsvinden. Het hof zal daarom en omdat reeds een strafkorting wordt toegepast volstaan met de constatering van deze overschrijding.
Het hof zal vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg de op te leggen straf verminderen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. D.A.C. Koster en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 september 2023.