ECLI:NL:GHAMS:2023:2087

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
23-002917-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met hamer in Haarlem

Op 12 september 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een poging tot doodslag waarbij de verdachte, onder invloed van alcohol, op 20 april 2022 in Haarlem met een hamer op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. De verdachte had een langlopend burenconflict met het slachtoffer en heeft haar zonder directe aanleiding aangevallen in een supermarkt. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot bewezenverklaring van de poging tot doodslag, terwijl de raadsvrouw van de verdachte pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. Het hof heeft de camerabeelden en getuigenverklaringen in overweging genomen en concludeerde dat de verdachte opzettelijk met de hamer heeft geslagen, wat resulteerde in een huidbeschadiging bij het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een alcoholverbod. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 2.849,08, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002917-22
datum uitspraak: 12 september 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 27 oktober 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-099944-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1951,
adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 april 2022 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) (met kracht) met een hamer op/tegen en/of in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 april 2022 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet (meermalen) (met kracht) met een hamer op/tegen en/of in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot (enigszins) een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – kort samengevat – gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort samengevat – betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring. Op de beelden is niet te zien dat de verdachte aangeefster daadwerkelijk met de hamer raakt. Weliswaar is sprake van oppervlakkig letsel, maar uit het forensisch rapport blijkt niet of het letsel is veroorzaakt door de hamer of een ander voorwerp. Verder kan het letsel ook worden verklaard door een val tegen een sigarettenautomaat of kassa van de supermarkt waar het ten laste gelegde incident zich heeft voorgedaan. Tot slot zijn geen bloedsporen aangetroffen op de hamer.
Het hof overweegt als volgt.
Vaststelling feiten
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 20 april 2022 is de aangeefster naar de [winkel] aan de [adres 2] te Haarlem gegaan. Nadat zij heeft afgerekend ziet zij in een flits dat de verdachte met een lichtblauwe [tas] voor haar staat. Hij had een hamer in zijn hand. Getuige [getuige 1] verklaart dat de verdachte naar het slachtoffer riep: “en nu ben je van mij”. De aangeefster ziet de hamer op haar afkomen en voelt dat de hamer haar aan de rechterkant hard tegen haar slaap raakt. In de beschrijving van de camerabeelden van het incident door de politie staat dat de verdachte bovenhands drie zwaaiende bewegingen maakt met de hamer, een zogenaamde klauwhamer van ruim 600 gram, richting het hoofd van aangeefster en haar daarbij meermalen raakt. Ook is te zien dat aangeefster de hamer probeert af te weren met haar beide armen. Het hof heeft ter terechtzitting kennis genomen van de camerabeelden en verenigt zich met deze beschrijving van de camerabeelden. Na het incident is blijkens het letselonderzoek aan de rechterzijde van het hoofd een huidbeschadiging in de vorm van een scheurwond geconstateerd. Getuige [getuige 2] verklaart dat hij de verdachte buiten de supermarkt hoorde zeggen: “Ik wacht op haar en sla dan haar hersenen in”.
Slaan tegen het hoofd
Het hof ziet geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de aangeefster, inhoudende dat zij voelt dat de hamer haar aan de rechterkant hard tegen de rechterkant van haar slaap raakt. Deze verklaring vindt namelijk steun in de camerabeelden, het letselonderzoek en de eigen waarneming van het hof, zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage. Vaststaat dat de hamer de eerste keer met kracht wordt gezwaaid richting de rechterzijde van het hoofd van aangeefster en (in ieder geval) heel dichtbij langs de rechterzijde van het hoofd van de aangeefster gaat. Na de derde zwaai met de hamer werd de verdachte overmeesterd, waarna de aangeefster direct aan de rechterzijde van haar hoofd naar haar rechterslaap grijpt, de plek waar een huidbeschadiging in de vorm van een scheurwond is geconstateerd.
Al het voorgaande in samenhang beschouwd concludeert het hof dat de verdachte het hoofd van de aangeefster met de hamer heeft geraakt. Ten overvloede overweegt het hof dat voorafgaande aan het incident op de beelden in ieder geval geen sprake was van een waarneembare verwonding bij de aangeefster aan de rechterzijde van haar hoofd en dat zij tijdens en na het incident nergens tegenaan is gevallen met haar hoofd.
(Vol) opzet op de dood
Reeds uit de wijze waarop gehandeld is, het meermalen bovenhands op korte afstand met een hamer van ruim 600 gram in de richting van en tegen het hoofd slaan, kan niet anders geconcludeerd worden dan dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is geweest van opzet op de dood van een ander. Daarbij riep de verdachte naar het slachtoffer: “en nu ben je van mij” en na het slaan terwijl de verdachte voor de deur van de [winkel] stond: “ik wacht op haar en sla haar hersens in”. Op grond van het bovenstaande stelt het hof vast dat de verdachte welbewust en doelgericht met de hamer heeft geslagen tegen en in de richting van het hoofd van het slachtoffer. Dat het slachtoffer niet daadwerkelijk dodelijk gewond is geraakt is niet aan de verdachte te danken, maar aan het verweer van het slachtoffer en het snelle ingrijpen van omstanders.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 april 2022 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met kracht met een hamer tegen en in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bijgevoegde bewijsmiddelenbijlage zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Tevens zijn als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een alcoholverbod, met een proeftijd van drie jaren opgelegd. Ook is een contactverbod in de vorm van een maatregel stekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) met dadelijke uitvoerbaarheid opgelegd. De verdachte mag op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] (echtgenoot van [slachtoffer 1] ).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Aan het door de verdachte gepleegd feit ligt een langlopend burenconflict ten grondslag. Toen de verdachte zijn buurvrouw tegenkwam in de supermarkt, heeft hij haar, terwijl hij onder invloed van alcohol was, zonder directe aanleiding aangevallen en met een klauwhamer op het hoofd geslagen. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf. Dat het slachtoffer niet daadwerkelijk dodelijk gewond is geraakt, is een omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken. Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, temeer nu het feit is gepleegd door haar buurman. Daarnaast zijn ook omstanders getuige geweest van deze grove geweldpleging in de openbare ruimte, hetgeen naar valt te verwachten ook bij hen gevoelens van onveiligheid heeft teweeggebracht.
Het hof heeft kennis genomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 16 augustus 2023 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
Het hof heeft verder kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 28 september 2022. Blijkens het rapport is bij de verdachte sprake van een cognitieve beperking, alcoholgebruik en een gebrek aan probleemoplossend vermogen. De verdachte is gemotiveerd om zich te conformeren aan afspraken met de reclassering van Fivoor en om een behandeling aan te gaan bij de Waag. Er wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen in de vorm van een meldplicht, ambulante behandeling, alcoholverbod, contactverbod en straatverbod.
Ook heeft het hof kennis genomen van het Pro Justitia rapport van de psycholoog mr drs [naam] over de verdachte van 5 augustus 2022.
Dat rapport houdt onder meer het volgende in:
Het tekortschietende vermogen om met de tegenslagen om te gaan hangt samen met zijn
intellectuele beperkingen en zijn geringe emotionele draagkracht. Hij overziet zaken slecht, kan zaken bijvoorbeeld niet relativeren en hij raakt dan snel emotioneel van slag. Hij is vervolgens deze verhoogde innerlijke onrust gaan dempen met alcohol, met als gevolg dat er sprake is geweest van een gedragsontremming, ten gevolge van alcoholgebruik, waarbij hij zijn gevoelens van boosheid heeft uit geageerd.
Onderzoeker acht sprake van een doorwerking van de geconstateerde psychische problematiek en beperkingen op zijn gedrag ten tijde van het tenlastegelegde. Betrokkene moet verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien. Hij kan echter als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig voornoemd inzicht geheel in vrijheid te kunnen bepalen. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde - indien bewezen - betrokkene in verminderde mate toe te rekenen.
Gelet op hetgeen in dit psychologisch rapport naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Gelet op al het voorgaande is het hof – evenals de advocaat-generaal – van oordeel dat enkel een gevangenisstraf op zijn plaats is. Het hof zal de verdachte veroordelen tot dezelfde straf als door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.116,58 en bestaat uit een bedrag van € 1.616,58 ter compensatie van materiële schade en een bedrag van € 2.500,00 ter compensatie van immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.849,08. Tevens is een bedrag van € 436,00 toegewezen aan proceskosten. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van € 2.849,08 vermeerderd met de wettelijke rente en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard c.q. dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op het verweer van de verdediging. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat ten aanzien van de rechtsbijstandskosten geen sprake is van kosten voor vaststelling van de schade. Verder zijn de rechtsbijstandskosten niet redelijk en billijk en had het slachtoffer ook op basis van gefinancierde rechtsbijstand toegang tot een (zelfgekozen) advocaat. Ten slotte stelt de raadsvrouw dat het de rechtbank niet vrij stond ambtshalve een ander tarief toe te wijzen.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag ter hoogte van € 349,08. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
  • Ziektekosten van € 317,72.
  • Kilometervergoeding van € 31,36.
De opgevoerde kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en het bijwonen van de zittingen ter hoogte van € 1.267,50 zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid Sv, maar dienen onder proceskosten in de zin van artikel 532 Sv te worden geschaard. Voor zover deze kosten zijn opgevoerd als materiële schade wordt de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Het hof begrijpt de vordering aldus dat de benadeelde partij de kosten (ook) heeft willen opvoeren als proceskosten en de toewijzing zal plaatsvinden op de wijze als hieronder weergegeven.
Immateriële schade
Tevens is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Vergoeding van de verzochte immateriële schade komt het hof billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Totaal toegewezen bedrag aan schadevergoeding
De verdachte is tot vergoeding van de hierboven weergegeven schade ter hoogte van (in totaal)
€ 2.849,08 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Als aanvangsdatum voor de wettelijke rente zal het hof steeds het moment nemen waarop de schade is ingetreden. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze
.
Proceskosten
Ten aanzien van de proceskosten overweegt het hof dat redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij een vordering als hier aan de orde doorgaans het ‘Liquidatietarief kanton’ gehanteerd. Het hof ziet geen aanleiding daar in deze zaak van af te wijken. Hetgeen de advocaat van de benadeelde partij in dit verband naar voren heeft gebracht is daartoe, indachtig de inmiddels vaste lijn in de rechtspraak, onvoldoende.
Uitgaande van het ‘Liquidatietarief kanton’ zoals geldend per 1 januari 2021, begroot het hof de kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg als volgt: 2 punten (1 punt voor het indienen van de vordering, 1 punt voor het verschijnen ter terechtzitting in eerste aanleg) x € 218,00 = € 436,00.
Uitgaande van het ‘Liquidatietarief kanton’ zoals geldend per 1 februari 2023, begroot het hof de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep als volgt: 1 punt (voor het verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep) = € 232,00.
Het hof zal de verdachte dan ook voor een bedrag van € 668,00 veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij reclassering Fivoor, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte verboden is gedurende de volledige proeftijd alcohol te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel ingevolge artikel 38v (Sr) strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.849,08 (tweeduizend achthonderdnegenenveertig euro en acht cent) bestaande uit € 349,08 (driehonderdnegenenveertig euro en acht cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken proceskosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 668,00 (zeshonderdachtenzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.849,08 (tweeduizend achthonderdnegenenveertig euro en acht cent) bestaande uit € 349,08 (driehonderdnegenenveertig euro en acht cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 38 (achtendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 april 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. M.M.H.P. Houben en mr. F.A. Hartsuiker, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten en mr. Z. el Wali, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 september 2023.
Mr. Van Noort is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.