ECLI:NL:GHAMS:2023:2071

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
23-003490-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging na disproportionele reactie overheid bij vreedzame demonstratie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. Vier verdachten waren aangeklaagd voor lokaalvredebreuk na een vreedzame demonstratie in een kledingwinkel op 29 november 2020. De verdachten, die zich hadden verzameld om te protesteren tegen 'greenwashing', werden door de politie aangehouden nadat zij weigerden de winkel te verlaten na herhaalde verzoeken van een medewerker. Het hof oordeelde dat de demonstratie vreedzaam was en dat de overheid disproportioneel had gereageerd door de verdachten bijna vijf uur op het politiebureau vast te houden. Dit leidde tot de conclusie dat de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) waren geschonden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en ontsloeg de verdachten van alle rechtsvervolging, omdat het bewezenverklaarde feit niet als strafbaar kon worden aangemerkt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige afweging tussen het recht op demonstratie en de bescherming van de rechten van anderen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003490-21
datum uitspraak: 7 september 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 december 2021 in de strafzaak onder parketnummer
13-097116-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
24 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 29 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, aan de [adres 2] bij de [winkel] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, en/of haar mededader(s), in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met haar mededader(s), althans alleen, niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter, nu de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 29 november 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in het besloten lokaal aan de [adres 2] bij de [winkel] in gebruik, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met haar mededaders niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Nu de verdachte het tenlastegelegde feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
een proces-verbaal van verhoor aangever van 29 november 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde ambtenaar, doorgenummerde pagina’s 9-10;
een proces-verbaal van bevindingen van 29 november 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde pagina’s 12-13;
de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van
21 december 2021.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte en de medeverdachten in de [winkel] op vreedzame wijze hebben gedemonstreerd en, door hen vanwege hun aanhouding en het ophouden voor verhoor van hun vrijheid te beroven en strafrechtelijk te vervolgen, jegens hen een ontoelaatbare inbreuk is gemaakt op de artikelen 19 en 21 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het hof merkt op dat hierna kortheidshalve enkel de artikelen 10 en 11 EVRM worden genoemd.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat de aanhouding, het ophouden voor verhoor en de strafvervolging van de verdachte en haar medeverdachten niet in strijd zijn met de artikelen 10 en 11 van het EVRM. Er is sprake van een noodzakelijke en legitieme beperking van de rechten die worden genoemd in de artikelen 10 en 11 EVRM. De verdachte en de medeverdachten hebben met hun handelen een inbreuk gemaakt op het recht van de [winkel] om in vrijheid haar bedrijf te kunnen uitoefenen, waardoor economische schade is ontstaan. Daarmee is geen sprake van een ontoelaatbare beperking van het demonstratierecht en de verdachte dient aldus niet te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Overwegingen van het hof
Relevante feiten en omstandigheden
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is samen met drie medeverdachten op zondag 29 november 2020 naar kledingwinkel [winkel] in de [adres 2] te Amsterdam gegaan, om daar namens de actiegroep [actiegroep] te demonstreren tegen zogeheten ‘greenwashing’, waaraan [winkel] zich volgens de verdachten schuldig zou maken. De verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn met een ontbloot bovenlijf in de etalage van de [winkel] gaan staan, terwijl medeverdachte [medeverdachte 3] buiten bleef staan en als zaakwaarnemer ofwel woordvoerder optrad voor de verdachten in de etalage. Een medewerker van de [winkel] heeft – in aanwezigheid van de politie – driemaal tegen de verdachten gezegd dat zij moesten vertrekken, maar dat weigerden zij. Daarop zijn de vier verdachten ieder om 12.14 uur aangehouden en meegenomen naar het politiebureau, alwaar zij op tijdstippen tussen 13.30 uur en 13.47 uur zijn voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en vervolgens zijn opgehouden voor verhoor. De verdachten zijn, na te zijn verhoord, op tijdstippen tussen 18.53 uur en 19.05 uur heengezonden.
Juridisch kader
In de artikelen 10 en 11 EVRM zijn respectievelijk het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging gewaarborgd. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) blijkt dat de uit die artikelen voortvloeiende demonstratievrijheid een essentieel recht vormt binnen een democratische samenleving, waarin ruimte moet bestaan voor de ontwikkeling en verandering van maatschappelijke opvattingen. Om onder de bescherming van de artikelen 10 en 11 EVRM te vallen dient een demonstratie te voldoen aan het ‘vreedzaamheidsvereiste’. Dat een demonstratie ergerlijk is of aanstoot geeft, doet aan de vreedzaamheid niet af. Ook doet daaraan niet af dat een derde door de demonstratie tijdelijk hinder ondervindt. De essentiële betekenis van het demonstratierecht voor de democratische rechtsstaat vraagt van de politie en overheidsambtenaren in het algemeen een bijzondere waakzaamheid om voor de uitoefening van dat recht zoveel als mogelijk ruimte te bieden.
Dit betekent niet dat de rechten (vrijheden) genoemd in de artikelen 10 en 11 EVRM absoluut zijn; zij kunnen worden beperkt: uit jurisprudentie van het EHRM valt af te leiden dat deze verdragsartikelen niet aan een strafrechtelijke veroordeling in de weg staan als sprake is van een op grond van artikel 10 lid 2 en artikel 11 lid 2 EVRM gerechtvaardigd doel dat bij de wet is voorzien en dat een in een democratische samenleving noodzakelijke beperking van die vrijheden vormt. Een gerechtvaardigd doel kan onder andere het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten zijn, of de bescherming van de rechten van een ander.
Toepassing op onderhavige zaak
Het hof is van oordeel dat – gelet op de beperkte mate van overlast en de beperkte ontstane schade – niet kan worden gesteld dat de door de verdachte en de medeverdachten georganiseerde demonstratie géén vreedzame demonstratie was, waardoor het hof er vanuit gaat dat de demonstratie een vreedzaam karakter had en onder de bescherming van de artikelen 10 en 11 EVRM valt.
In de onderhavige zaak is sprake van een wettelijke beperking van het demonstratierecht, die haar grondslag vindt in de strafbaarstelling van – kort gezegd – lokaalvredebreuk als genoemd in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht. Deze beperking van het demonstratierecht is in dit geval van belang voor de bescherming van de rechten van anderen, te weten het recht van de [winkel] om vrijelijk gebruik te kunnen maken van het winkelpand en vrijelijk te kunnen ondernemen, oftewel het huisrecht. Aangezien de verdachten na herhaaldelijke vorderingen van een medewerker van [winkel] hebben geweigerd om de [winkel] te verlaten, is het duidelijk dat sprake was van lokaalvredebreuk. De politie mocht op dat moment ingrijpen door de verdachten aan te houden en hen uit de [winkel] te verwijderen – in zoverre is naar het oordeel van het hof geen ontoelaatbare inbreuk gemaakt op hun demonstratierechten. Hetzelfde geldt voor het overbrengen naar het politiebureau ter voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie, nu dit na een aanhouding een wettelijk vereiste is op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering.
Dit is echter anders als het gaat om het – na de voorgeleiding – gedurende bijna vijf uren ophouden voor verhoor (alvorens de verdachten werden heengezonden) en de strafrechtelijke vervolging. Hiermee is, in het licht van de uitspraken van het EHRM, mede in aanmerking genomen dat de verdachten zich niet schuldig hebben gemaakt aan enig laakbaar (
reprehensible) gedrag, achteraf bezien sprake van een disproportionele reactie van de overheid. Bij de beoordeling van de duur van ophouden voor verhoor op het politiebureau heeft het hof meegewogen dat de verdachten, nadat zij eenmaal uit de [winkel] waren verwijderd, hun medewerking aan het politieoptreden hebben verleend en ook hun identiteit meteen kenbaar hebben gemaakt.
Alhoewel de politie een redelijk vermoeden van schuld had van het plegen van een strafbaar feit en vervolgens conform de wettelijke voorschriften heeft gehandeld, stelt het hof op grond van de nu bekende gegevens vast dat de genomen maatregelen niet proportioneel waren en dat daarvan een dusdanig ‘chilling effect’ kan uitgaan, dat sprake is van een schending van de artikelen 10 en 11 EVRM, nu er geen sprake is geweest van een beperking van het demonstratierecht die noodzakelijk was in een democratische samenleving. Gelet op deze schending is het hof van oordeel dat – gelet op artikel 94 van de Grondwet – de tenlastegelegde strafbepaling in het onderhavige geval buiten toepassing dient te blijven.
Gelet op het bovenstaande levert het bewezenverklaarde geen strafbaar feit op en dient de verdachte derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. W.S. Ludwig en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 september 2023.
=========================================================================
[…]