ECLI:NL:GHAMS:2023:2068

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
23-003426-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling mishandeling met verwerping noodweer(exces) en gedeeltelijke toewijzing schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van mishandeling van de benadeelde partij op 1 juli 2018 te Zandvoort. De tenlastelegging omvatte diverse vormen van geweld, waaronder het trekken aan de haren, slaan, stompen en schoppen. De verdachte stelde zich op het standpunt dat zij handelde uit noodweer, omdat zij als eerste was aangevallen door de benadeelde partij. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie, aangezien de verdachte zelf de confrontatie zocht en het geweld niet als verdediging kan worden gekwalificeerd. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, met een vervangende hechtenis van 20 dagen. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.461,40, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003426-22
datum uitspraak: 31 augustus 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-201227-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte, haar raadsman en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 1 juli 2018 te Zandvoort, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] :
- een of meermalen aan de haren te trekken en/of
- een of meermalen te slaan/stompen in/op/tegen het gezicht en/of tegen/op het hoofd en/of tegen/op het lichaam en/of
- een of meermalen (een) knietje(s) te geven in/op/tegen het lichaam en/of
- een of meermalen te schoppen/trappen tegen/op het lichaam en/of
- te duwen en/of te trekken aan het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van verweren

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat haar een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces toekomt. Daartoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte de confrontatie niet heeft opgezocht. De aangeefster heeft in de discotheek de verdachte als eerste een klap gegeven, waarna zij zichzelf verdedigde, hetgeen steun vindt in de verklaring van getuige [getuige 1] . De verdachte kon zich niet aan het geweld onttrekken, aldus de raadsman. Volgens getuige [getuige 1] en de verdachte vloog de aangeefster buiten de discotheek de verdachte weer als eerste aan.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt hiertoe als volgt.
Volgens de wet en de rechtspraak van de Hoge Raad is voor een geslaagd beroep op noodweer vereist dat sprake is van noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is niet voldoende. De aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr. Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard als de gedraging van degene de verdachte, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht (vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
De verdachte is in de discotheek naar de aangeefster toe gelopen, omdat de laatste haar vriendin [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) er herhaaldelijk over aansprak dat de verdachte zich ergens niet mee moest bemoeien en omdat de aangeefster haar arrogant zou hebben aangekeken. [getuige 1] had tegen de verdachte gezegd niet naar de aangeefster toe te gaan om gezeur te voorkomen, maar de verdachte is toch naar de aangeefster toe gelopen. De verdachte en [getuige 1] verklaren dat de aangeefster binnen in de discotheek als eerste de verdachte een klap gaf. De verdachte spreekt van een ‘bitchclap’; een klap met de vlakke hand. Voor zover deze klap daadwerkelijk is gegeven – het hof kan dat niet uitsluiten – is daardoor geen sprake geweest van een aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was, omdat volgend op die klap geen verdere dreiging ontstond. Uit de verklaring van de verdachte volgt dat er na deze ‘bitchclap’ bij haar sprake was van een kort moment van bezinning waarin zij dacht ‘dat pik ik niet’, waarna de verdachte tegen de aangeefster heeft gezegd dat zij “dat niet had moeten doen”. Daaropvolgend heeft de verdachte de aangeefster gestompt, aan haar haren getrokken, geslagen en een knietje gegeven. Naar het oordeel van het hof was op het moment van het door verdachte uitgeoefende geweld geen sprake van een noodzaak tot verdediging maar zocht de verdachte juist de verdere confrontatie op, in plaats van gebruik te maken van de voor haar bestaande gelegenheid afstand te houden/nemen en zich desgewenst te wenden tot het (beveiligings-)personeel van de discotheek. Het door de verdachte uitgeoefende geweld was dus naar de kern bezien aanvallend en niet verdedigend van karakter. Een beroep op noodweer komt haar dus niet toe.
Het beroep op noodweerexces stuit er reeds op af dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, terwijl het hof bovendien niet aannemelijk acht dat het gewelddadige handelen van de verdachte in de discotheek voortkwam uit een bij haar door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Het hof acht aannemelijk geworden dat eenmaal buiten de discotheek de aangeefster is begonnen met schreeuwen, maar niet dat zij is begonnen met een fysieke aanval, waardoor van onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte waartegen verdediging geboden was ook daar geen sprake was. Immers, het was volgens getuige [getuige 2] en de aangeefster juist de verdachte die wederom, mogelijk in reactie op de woorden van aangeefster, onnodig de fysieke confrontatie opzocht. Het hof ziet geen aanleiding om aan de juistheid van hun verklaringen op dit punt te twijfelen. Ook in samenhang met hetgeen eerder in de discotheek was gebeurd, acht het hof niet aannemelijk dat buiten wel sprake zou zijn geweest van een door een eerdere aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Het beroep op noodweer(exces) wordt ten aanzien van de situatie buiten dus eveneens verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 1 juli 2018 te Zandvoort [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] :
- aan de haren te trekken en
- meermalen te slaan/stompen tegen het hoofd en het lichaam en
- een knietje te geven tegen het lichaam en
- te duwen en/of te trekken aan het lichaam.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Wat betreft het door de verdachte gedane beroep op noodweerexces verwijst het hof naar hetgeen hiervoor is overwogen.
De verdachte is strafbaar, omdat ook geen andere omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte schuldig moet worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof heeft in hoger beroep bij zijn overwegingen over een al dan niet aan de verdachte op te leggen sanctie gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan alsmede op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door de aangeefster aan de haren te trekken, meermalen te slaan/stompen tegen het hoofd en lichaam, te duwen en/of trekken aan het lichaam en een knietje te geven. De aangever heeft als gevolg hiervan pijn ondervonden en letsel bekomen, waaronder een bult op het achterhoofd en diverse blauwe plekken en bloeduitstortingen. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de aangever aangetast. De verdachte verkeerde onder invloed van alcohol. De mishandeling vond bovendien plaats tijdens het uitgaan, hetgeen bijdraagt aan algemene gevoelens van onveiligheid en angst bij uitgaanspubliek. Het hof acht derhalve ondanks het aanzienlijke tijdsverloop een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, niet passend. Het tijdsverloop maakt wel dat het hof de passend geachte straf slechts in voorwaardelijke vorm zal opleggen, met een kortere proeftijd dan gebruikelijk.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 augustus 2023 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.110,35 en bestaat voor € 910,35 uit materiële schade en voor
€ 1.200 uit immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.461,40, bestaande uit
€ 711,40 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij conform het vonnis waarvan beroep. De advocaat-generaal heeft het hof in overweging gegeven om het door de verdachte reeds betaalde bedrag van € 300,00 van de strafbeschikking in mindering te brengen op de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de hoogte van de vordering tot schadevergoeding het eigen aandeel van aangeefster mee te wegen. Het immateriële schadebedrag is onvoldoende onderbouwd en dient te worden gematigd, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 711,40, bestaande uit het verlies van arbeidsvermogen (á € 433,62), het eigen risico (á € 200,13), medicatie (á € 12,65) alsmede het kapotgaan van een zonnebril (á € 65,00). De raadsman heeft de vordering in zoverre niet betwist en de vordering is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
Voor wat betreft de oorbellen (á € 19,95) en het horloge (á € 179,00) is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks deze schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Immateriële schade
Tevens is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid begroten op een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is in het bijzonder gelet op de ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van benadeelde partij, de aard van de lichamelijke en psychische klachten die deze daarbij heeft opgelopen en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend. Hetgeen de raadsman in hoger beroep naar voren heeft gebracht ten aanzien van de eigen schuld van de benadeelde partij heeft het hof niet tot andere inzichten gebracht.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Totaal toegewezen bedrag
Resumerend is de verdachte gehouden om schade te vergoeden tot een bedrag van € 1.461,40, te vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof gaat ervan uit dat, nu het hof de eerder opgelegde strafbeschikking zal vernietigen, het reeds door de verdachte betaalde bedrag van € 300,00 van de strafbeschikking aan haar wordt teruggegeven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 23 januari 2019 onder CJIB nummer [nummer] .
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.461,40 (duizend vierhonderdeenenzestig euro en veertig cent) bestaande uit € 711,40 (zevenhonderdelf euro en veertig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.461,40 (duizend vierhonderdeenenzestig euro en veertig cent) bestaande uit € 711,40 (zevenhonderdelf euro en veertig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 24 (vierentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 juli 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. M.J.A. Duker en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne en mr. D.A.C. Chaigneau, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 augustus 2023.
=========================================================================
[…]