ECLI:NL:GHAMS:2023:1990

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
23-002866-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor openlijke geweldpleging en poging tot doodslag met een auto

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf maanden wegens openlijke geweldpleging en poging tot doodslag. De feiten vonden plaats op 27 oktober 2018 in Zaandam, waar de verdachte met een auto op de aangever is ingereden, nadat er een fysieke confrontatie had plaatsgevonden. De aangever heeft verklaard dat hij door de verdachte en een medeverdachte is aangevallen en vervolgens door de auto van de verdachte is geraakt, wat resulteerde in een kniebreuk. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als geloofwaardig beoordeeld, terwijl de verklaring van de verdachte niet aannemelijk werd geacht. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure meegewogen bij de strafoplegging, wat leidde tot een lagere gevangenisstraf dan eerder door de rechtbank was opgelegd. De verdachte is vrijgesproken van een poging tot zware mishandeling, omdat het bewijs daarvoor ontbrak. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de aangever, evenals de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002866-19
datum uitspraak: 29 augustus 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-243030-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 27 oktober 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een personenauto tegen die [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 27 oktober 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gecompliceerde beenbreuk, heeft toegebracht, door met een personenauto tegen die [slachtoffer] aan te rijden;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 27 oktober 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een personenauto tegen die [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] een of meer ke(e)r(en) heeft geslagen en/of ten val heeft gebracht en/of (vervolgens) een of meer ke(e)r(en) (met geschoeide voet) op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 27 oktober 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad openlijk, te weten, op de openbare weg, de Bergummermeer, in elk geval op of aan de openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer] ten val te brengen en/of te schoppen en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert, mede gelet op de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd over het tenlastegelegde.

Bewijsoverwegingen

Feitelijke toedracht
De verdachte heeft zich bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen ten aanzien van de vraag naar zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde. Pas ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij inhoudelijk willen verklaren, naar eigen zeggen om open kaart te spelen en schoon schip te maken. Hij heeft verklaard dat op 27 oktober 2018 een fysieke confrontatie heeft plaatsgevonden tussen hem en [betrokkene] (verder: [betrokkene] ) enerzijds en de aangever [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) anderzijds. [slachtoffer] zou hem hebben aangevallen nadat ze elkaar tegen het lijf waren gelopen in de buurt van de toenmalige partner van verdachte. Tegen die aanval heeft de verdachte zich verdedigd en daarbij werd hij geholpen door [betrokkene] . [betrokkene] heeft [slachtoffer] en de verdachte uit elkaar gehaald. De verdachte en [betrokkene] zijn toen weer in de auto gestapt om weg te gaan. Bij het wegrijden heeft de verdachte, die de auto bestuurde, [slachtoffer] geraakt. De verdachte verklaart daarover dat hij [slachtoffer] niet (meer) kon ontwijken, omdat [slachtoffer] plotseling achter een geparkeerde bus vandaan sprong. [slachtoffer] gleed over de motorkap van de auto, waarna hij aan de rechterkant van de weg in de bosjes is beland. De verdachte is toen doorgereden. De verdachte betwist dat de getuigen [getuige 1] (verder: [getuige 1] ) en [getuige 2] (verder: [getuige 2] ) de aanrijding (goed) hebben kunnen zien, gelet op de plek waar zij stonden en de aanwezigheid van het busje, waardoor hun zicht werd beperkt.
De verklaring van de verdachte staat wat betreft de feitelijke toedracht van de confrontatie op hoofdpunten haaks op de aangifte zoals die destijds door [slachtoffer] bij de politie is gedaan en op de verklaring die [slachtoffer] als getuige ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 17 februari 2021 heeft afgelegd.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij juist door de verdachte en [betrokkene] is aangevallen, ten val is gebracht en – terwijl hij op de grond lag – meermalen is geschopt. De verdachte en [betrokkene] liepen na deze geweldshandelingen terug naar de auto waarmee zij eerder ter plaatse waren gekomen. De auto is vervolgens met een hoge snelheid op [slachtoffer] , die op dat moment nog op de grond lag en zich vanwege het geweld moeilijk kon bewegen, afgereden. [slachtoffer] is toch opgestaan en te nauwer nood opzij gesprongen om de auto te ontwijken. Tijdens de sprong is zijn rechterbeen door de auto geraakt, ten gevolge waarvan [slachtoffer] een kniebreuk heeft opgelopen.
Het hof constateert dat de toedracht zoals door [slachtoffer] geschetst, anders dan de lezing van de verdachte, steun vindt in de eigen waarnemingen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] waarover zij na het incident bij de politie hebben verklaard. [getuige 1] heeft gezien dat twee personen tegen een ‘bult’ – die later een man, te weten de aangever, bleek te zijn – schopten. Nadat [getuige 1] iets naar de personen riep, zijn de twee personen een auto ingestapt en daarmee behoorlijk hard in de richting van de geschopte man en [getuige 1] gereden. De geschopte man lag op dat moment in het midden van de rijbaan en bewoog zich in de richting van de bosjes aan de zijkant van de rijbaan. [getuige 2] heeft verklaard dat zij een vechtpartij op straat heeft opgemerkt. Zij zag [getuige 1] vlakbij een jongeman op straat staan. Een auto reed vervolgens op de jongeman in en raakte hem met de rechter voorkant, waardoor de jongeman in de bosjes viel. [getuige 1] verklaart dat niet [slachtoffer] , maar de beide andere personen de agressor waren, zowel bij de vechtpartij als bij het aanrijden van [slachtoffer] . Ten aanzien van het aanrijden van [slachtoffer] verklaart ook [getuige 2] dit. Geen van beiden noemen de aanwezigheid van een geparkeerd busje op de plek van de aanrijding en ook [slachtoffer] noemt dat niet. Beide getuigen hebben kort na het voorval verklaard, op een moment dat er van uit mocht worden gegaan dat hun herinnering daaraan nog vers was. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om aan hun waarnemingen te twijfelen.
Het hiervoor overwogene in combinatie met het gegeven dat de verdachte zijn verklaring voor het eerst in een laat stadium van het onderzoek en na kennisneming van de gehele inhoud van het dossier en de overwegingen van de rechtbank heeft afgelegd, leidt ertoe dat het hof de feitelijke toedracht zoals die door de verdachte is geschetst als niet aannemelijk geworden terzijde schuift. Het hof gaat daarom voor het bewijs uit van de toedracht zoals door [slachtoffer] is geschetst.
Medeplegen feit 1 primair
Overeenkomstig het standpunt van de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging oordeelt het hof dat geen bewijs aanwezig is voor een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van dit feit met de medeverdachte [betrokkene] . Het hof spreekt de verdachte vrij van het tezamen en in vereniging met een ander plegen van de poging tot doodslag. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte als bestuurder van de auto alleen heeft gehandeld.
Opzet ten aanzien van feit 1 primair
Het hof is overeenkomstig het vonnis van de rechtbank en in afwijking van het standpunt van de advocaat-generaal van oordeel dat uit het dossier niet (voldoende) blijkt van “vol” opzet op de dood van [slachtoffer] aan de zijde van de verdachte.
Voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer kan wel worden vastgesteld. Door onder de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden met vaart op [slachtoffer] af te rijden heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg hiervan zou komen te overlijden. [slachtoffer] lag op straat en was extra kwetsbaar door het kort daarvoor op hem (mede) door de verdachte toegepaste geweld. De verdachte is bovendien na de aanrijding doorgereden. Hij heeft zich niet bekommerd over de (mogelijke) gevolgen van zijn handelen. De uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen rechtvaardigt de conclusie dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair
Het hof is met de rechtbank, en in navolging van de standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Kort gezegd kan op basis van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat de verdachte met het (mede) door hem toegepaste geweld een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen.
Voorwaardelijk verzoek
Het hof komt niet toe aan de bespreking van het voorwaardelijk verzoek van de verdediging, inhoudende het horen van de twee anonieme getuigen, nu de verklaringen van deze getuigen niet tot het bewijs zullen worden gebezigd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primair
hij op 27 oktober 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een personenauto tegen die [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.subsidiair
hij op 27 oktober 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad openlijk, te weten, op de openbare weg, de Bergumermeer, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] ten val te brengen en te schoppen.
Hetgeen onder 1 primair en 2 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft gesteld dat de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
Het beroep op noodweer wordt verworpen, omdat de – hiervoor beschreven – feiten en omstandigheden die aan dat beroep ten grondslag zijn gelegd, niet aannemelijk zijn geworden. De door de verdachte gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de hiervoor aan wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden. De verdachte heeft de hem verweten handelingen niet verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding verricht door [slachtoffer] .
Geen (andere) omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en onder 2 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van achttien maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en onder 2 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan drie voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van achttien maanden.
De raadsman heeft in het kader van de strafoplegging verzocht om een gevangenisstraf waarvan het nog ten uitvoer te leggen onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zoals bijvoorbeeld een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk. Daarnaast kan een taakstraf voor de duur van 240 uren worden opgelegd. Een ontzegging van de rijbevoegdheid treft naar de mening van de verdediging geen doel meer.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en een poging tot doodslag jegens de aangever. De verdachte heeft tezamen met een vriend de confrontatie met de aangever opgezocht, hoogstwaarschijnlijk tegen de achtergrond van stalking door de aangever van de vriendin van de verdachte. De verdachte en diens vriend hebben de aangever eerst ten val gebracht en meermalen geschopt. Vervolgens is de verdachte als bestuurder van een auto op de aangever ingereden, terwijl laatstgenoemde op dat moment nog op de grond lag. Door zo te handelen heeft de verdachte een zeer gevaarlijke en voor de aangever angstige situatie gecreëerd, waarbij de aangever ook een kniebreuk heeft opgelopen. Het is geenszins aan de verdachte te danken dat het niet veel erger is afgelopen. Bovendien waren omstanders getuige van dit heftige en intimiderende incident, hetgeen (ook) bij hen een onveilig gevoel kan hebben veroorzaakt. Het hof rekent de verdachte dit handelen uit pure eigenrichting zwaar aan.
Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Een andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf acht het hof gezien de ernst van de feiten en de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd, niet passend. Bovendien is er geen aanleiding voor het daarnaast nog opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, gelet op het positieve verloop van de schorsing van de voorlopige hechtenis in combinatie met de justitiële documentatie van de verdachte zoals die blijkt uit een op zijn naam staand uittreksel Justitiële Documentatie van 7 augustus 2023.
Gelet op het tijdsverloop vanaf de aanvang van deze strafzaak tot de huidige behandeling in hoger beroep dient bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf wel rekening te worden gehouden met het recht op berechting binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar het oordeel van het hof is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn, terwijl die overschrijding niet (geheel) aan de verdachte kan worden toegerekend. Het betreft een overschrijding van meer dan twee jaar in hoger beroep. Om die reden zal het hof de op te leggen gevangenisstraf matigen tot de duur van elf maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof ziet – mede gelet op het tijdsverloop, de positieve ontwikkelingen gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis in het leven van de verdachte en de context van het verkeersgedrag van de verdachte – geen noodzaak om naast de hiervoor genoemde onvoorwaardelijke gevangenisstraf nog de door de advocaat-generaal gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 63, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. J.L. Bruinsma en mr. M.R. Paardekooper, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 augustus 2023.
mr. J.L. Bruinsma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]