ECLI:NL:GHAMS:2023:1954

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
22/00196 en 22/00197
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen afvalstoffenheffing, onroerendezaakbelasting en rioolheffing met betrekking tot studentenhuizen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen afvalstoffenheffing, onroerendezaakbelasting en rioolheffing die zijn opgelegd aan belanghebbende, [X], wonende te [Z]. De heffingsambtenaar van de gemeente [Z] had op 30 september 2019 en 30 april 2020 aanslagen opgelegd voor de jaren 2019 en 2020, respectievelijk voor de onroerende zaak [A-straat] en de onroerende zaak [B-straat]. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, waarop de heffingsambtenaar de bezwaren gegrond verklaarde en de aanslagen vernietigde, omdat deze ten onrechte op naam van belanghebbende waren gesteld. Belanghebbende ging echter in beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die de beroepen ongegrond verklaarde. Het Hof heeft vastgesteld dat de bezwaren van belanghebbende uitsluitend betrekking hadden op de aanslagen afvalstoffenheffing voor de studentenhuizen en niet op de aanslagen voor het pand [B-straat]. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht had afgezien van een hoorzitting, omdat volledig aan het bezwaar was tegemoetgekomen. De proceskostenvergoeding in bezwaar werd niet te laag bevonden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde de hoger beroepen ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 22/00196 en 22/00197
25 juli 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
tegen de uitspraak van 29 september 2021 in de zaak met kenmerken AMS 20/5535 en AMS 20/5536 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar
(gemachtigde: mr. P.E.H.A. Ingenhou).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 30 september 2019 aan belanghebbende voor het kalenderjaar 2019 een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd voor de onroerende zaak [A-straat] (STUD.HUIS [00] t/m [01] + [03] t/m [04] ) te [Z] .
In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 bekendgemaakt en een aanslag rioolheffing opgelegd voor de onroerende zaak
[B-straat] te [Z] .
1.2.
De heffingsambtenaar heeft op 30 april 2020 aan belanghebbende voor het kalenderjaar 2020 een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd voor de onroerende zaak [A-straat] (STUD.HUIS [00] t/m [01] + [03] t/m [04] ).
1.3.
Belanghebbende heeft tegen beide beschikkingen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 20 en 21 oktober 2020 de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen afvalstoffenheffing voor de kalenderjaren 2019 en 2020 gegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld. Bij uitspraak van 29 september 2021 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij de griffie van het Hof ingekomen op 17 maart 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Van de zijde van belanghebbende is op 7 juni 2023 een nader stuk ingekomen. Een kopie hiervan is aan de heffingsambtenaar gezonden.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

Het Hof stelt de navolgende feiten vast, als tussen partijen niet in geschil dan wel gesteld en niet of onvoldoende weersproken.
het jaar 2019
2.1.
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2019 een gecombineerde aanslag opgelegd (hierna: de gecombineerde aanslag 2019) waarop vermeld staan de aanslagen afvalstoffenheffing opgelegd voor de onroerende zaak [A-straat] (STUD.HUIS [00] t/m [01] + [03] t/m [04] ) te [Z] (hierna: de studentenhuizen). De drie aanslagen bedragen (in totaal) € 329,67.
2.2.
In dezelfde gecombineerde aanslag is opgenomen de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 en de aanslag rioolheffing opgelegd voor de onroerende zaak [B-straat] te [Z] (hierna: pand [B-straat] ). Beide aanslagen bedragen in totaal € 474,40.
2.3.
De gecombineerde aanslag omvat derhalve vijf aanslagen voor een totaal bedrag van
(€ 329,67 plus € 474,40 is) € 804,07.
2.4.
Bij e-mail van 3 oktober 2019 maakt belanghebbende als volgt bezwaar: ‘Onlangs ontvingen wij van u bijgevoegde aanslag [Hof: bijgevoegd is de gecombineerde aanslag 2019]. Het hierop vermelde pand [A-straat] is niet in bezit van [belanghebbende]. Wij maken dan ook bezwaar tegen de aanslag.’
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar gedateerd 20 oktober 2020, deelt de heffingsambtenaar aan belanghebbende mede dat de aanslag afvalstoffenheffing 2019 ter zake van de studentenhuizen zal worden vernietigd (onder toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase).
De heffingsambtenaar erkent in de bestreden uitspraak, dat de aanslag niet op naam van belanghebbende had moeten worden gesteld (maar op naam van de eigenaresse, een woonstichting), en deelt verder mede dat wordt afgezien van een hoorzitting omdat geheel aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen.
Nu het bezwaar ter zake van de aanslagen voor de studentenhuizen gegrond wordt verklaard, vermindert de heffingsambtenaar het totaalbedrag van de gecombineerde aanslag ad € 804,07 met € 329,67 (zie 2.1) tot € 474,40 (zie 2.2).
2.6.
Gemachtigde komt namens belanghebbende in beroep tegen deze uitspraak (in een ongedateerd stuk, ontvangen door de rechtbank op 22 oktober 2020). In het beroepschrift volstaat gemachtigde met opmerkingen over onder meer de notulen van de [Hof: niet gehouden] hoorzitting, vergelijkingspanden, een eerder ingediend WOB- annex informatieverzoek, grondstaffels en de coronacrisis. Ten aanzien van de onderhavige (op dat moment reeds vernietigde) aanslag afvalstoffenheffing 2019 wordt niets inhoudelijks ingebracht.
het jaar 2020
2.7.
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2020 een gecombineerde aanslag opgelegd (hierna: de gecombineerde aanslag 2020) waarop vermeld de aanslagen afvalstoffenheffing opgelegd voor (alleen) de studentenhuizen van (in totaal) € 276.
2.8.
Bij e-mail van 29 april 2020 merkt belanghebbende allereerst op dat de aanslag afvalstoffenheffing opgelegd voor de studentenhuizen voor het jaar 2018 ook al ten onrechte was opgelegd aan belanghebbende en dat de heffingsambtenaar, na bezwaar, deze aanslagen heeft vernietigd. Belanghebbende maakt vervolgens voor het jaar 2020 als volgt bezwaar: ‘[Wie] schetst dan ook mijn verbazing dat wij van u een aanslag 2020 [Hof: bijgevoegd is de gecombineerde aanslag 2020] mochten ontvangen. Is de wijziging omtrent de juiste eigenaar nog niet doorgevoerd in uw administratie ? Hierbij maak ik bezwaar tegen [de aanslag 2020]. Ik ga ervan uit dat deze ook weer wordt ingetrokken’.
2.9.
Bij uitspraak op bezwaar gedateerd 21 oktober 2020, deelt de heffingsambtenaar aan belanghebbende mede dat de aanslag afvalstoffenheffing 2020 (opgelegd voor – alleen - de studentenhuizen) (geheel) zal worden vernietigd (onder toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase).
De heffingsambtenaar erkent in de bestreden uitspraak, dat de aanslag niet op naam van belanghebbende had moeten worden gesteld (maar op naam van de eigenaresse, een woonstichting), en deelt verder mede dat wordt afgezien van een hoorzitting omdat geheel aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen.
2.10.
Gemachtigde komt namens belanghebbende in beroep tegen deze uitspraak (in een ongedateerd stuk, ontvangen door de rechtbank op 22 oktober 2020). In het beroepschrift volstaat gemachtigde met opmerkingen over onder meer de notulen van de [Hof: niet gehouden] hoorzitting, vergelijkingspanden, een eerder ingediend WOB- annex informatieverzoek, grondstaffels en de coronacrisis. Ten aanzien van de onderhavige (op dat moment reeds vernietigde) aanslag afvalstoffenheffing 2020 wordt niets inhoudelijks ingebracht.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep (naar het Hof begrijpt) in geschil of het bezwaar en daarmee het beroep en hoger beroep betreffende het jaar 2019 mede ziet op de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 en de aanslag rioolheffing inzake het pand
[B-straat] .
Ter zitting van het Hof heeft gemachtigde aanvullend betoogd dat de (door de heffingsambtenaar toegekende) proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase in beide zaken tot een te laag bedrag is toegekend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
Overwegingen
1. De heffingsambtenaar heeft voor de kalenderjaren 2019 en 2020 een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd voor de onroerende zaak [A-straat] (STUD.HUIS [00] t/m [01] + [03] t/m [04] ).
2. Bij de bestreden uitspraken heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van [X] tegen de aanslagen afvalstoffenheffing voor de kalenderjaren 2019 en 2020 gegrond verklaard en de aanslagen vernietigd, omdat [X] ten onrechte in de afvalstoffenheffing is betrokken.
3. De rechtbank stelt vast dat de (bezwaar- en) beroepsgronden van [X] uitsluitend zijn gericht tegen de onroerende zaak [A-straat] (STUD.HUIS [00] t/m [01] + [03] t/m [04] ) en niet tegen andere onderdelen van de aanslag. De rechtbank volgt [X] dan ook niet in zijn stelling dat het (bezwaar en) beroep ook is gericht tegen de onroerende zaak [B-straat] .
Verder stelt de rechtbank vast dat [X] tegen de vernietiging van de aanslagen afvalstoffenheffing geen specifieke beroepsgronden heeft aangevoerd.
4. [X] stelt dat er in bezwaar ten onrechte geen mondelinge hoorzitting heeft plaatsgevonden terwijl hij daar wel om had gevraagd en dat de proceskostenvergoeding daarom te laag is vastgesteld.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat horen niet noodzakelijk was nu volledig aan het bezwaar tegemoet werd gekomen.
5. Op grond artikel 7:3, onderdeel e, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbende daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad. In de onderhavige zaak is de heffingsambtenaar in de bestreden besluiten volledig tegemoet gekomen aan de bezwaren van [X] . Er was voor de heffingsambtenaar dus geen aanleiding om [X] te horen.
De proceskostenvergoeding in de bezwaarfase is niet te laag vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De rechtbank zal het beroep van [X] daarom ongegrond verklaren. Bij deze uitkomst ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
Het Hof neemt dit oordeel, en de overwegingen waarop het berust, over en maakt ze tot de zijne.
4.2.
Het Hof stelt vast, net als de rechtbank, dat in de bezwaren voor beide jaren alleen wordt gerefereerd aan aanslagen (afvalstoffenheffing) betreffende de studentenhuizen. Niet valt in te zien, dan wel af te leiden uit de bewoordingen van de bezwaren (al dan niet in hun context bezien), dat de bezwaren
medezien op aanslagen inzake het pand [B-straat] . Het pand [B-straat] wordt in de bezwaren in het geheel niet genoemd (voor 2020 kan dat niet eens, omdat in de aanslag het pand [B-straat] niet voorkomt). De stelling van gemachtigde dat de bezwaren mede zien op aanslagen ten laste van [B-straat] , faalt dan ook.
4.3.
Het Hof gaat er vanuit dat gemachtigde in beroep alleen maar zijn ‘standaard-WOZ-brieven’ heeft gestuurd zonder zich te realiseren dat de heffingsambtenaar al geheel tegemoet was gekomen aan het (door belanghebbende ingediende) bezwaar. Deze standaardbrieven zijn het Hof ambtshalve bekend, de heffingsambtenaar wijst daar in zijn verweerschrift terecht op. Voor het onderhavige geschil zijn de in deze brieven opgenomen opmerkingen en verwijzingen irrelevant.
4.4.
Ten aanzien van hetgeen in hoger beroep door belanghebbende nog (aanvullend) is aangevoerd, overweegt het Hof als volgt.
4.5.
Desgevraagd heeft gemachtigde ter zitting verklaard dat zijn ‘standaard’ hogerberoepschriften geen verdere bespreking behoeven (zoals hij dat bij andere rechtbanken en hoven in de regel ook verklaart), en dat het Hof zich kan beperken tot hetgeen hij ter zitting van het Hof opmerkt.
4.6.
Ten aanzien van de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2019 kan gemachtigde worden gevolgd in zijn constatering dat bij ‘Conclusie’ staat: ‘Naar aanleiding van het bovenstaande wordt de aanslag vernietigd’. Dat die uitspraak ook zou zien op de aanslagen genoemd onder 2.2., volgt het Hof niet. Uit de context en het nadrukkelijk vermelden in de uitspraak van (alleen) de studentenhuizen blijkt naar het Hof voldoende dat de vernietiging alleen ziet op de drie aanslagen in de gecombineerde aanslag die zien op de studentenhuizen. Dat blijkt vervolgens ook uit de vermindering van de totale gecombineerde aanslag ad (in totaal)
€ 804,07 met € 329,67 (de drie aanslagen die betrekking hebben op de studentenhuizen) tot € 474,40 (de twee resterende aanslagen die zien op het pand [B-straat] ). Dat ligt ook in lijn met het bezwaar dat, zoals hiervóór al overwogen, alleen ziet op de studentenhuizen. De andersluidende lezing door gemachtigde (nog daargelaten tot welk gevolg dit zou moeten leiden, want gemachtigde is daar niet duidelijk over) is in het licht van bovenstaande onbegrijpelijk.
4.7.
De stelling van gemachtigde dat in bezwaar door de heffingsambtenaar een te lage vergoeding voor proceskosten is toegekend, faalt eveneens.
Zoals de rechtbank terecht overweegt (in haar overweging 5) was er geen noodzaak om belanghebbende te horen, nu aan de bezwaren volledig tegemoet was gekomen. De niet onderbouwde stelling van gemachtigde dat een verkeerde wegingsfactor voor de zwaarte is toegepast – die door de heffingsambtenaar gemotiveerd is weersproken - kan het Hof evenmin volgen. Voor een eenvoudige en overzichtelijke zaak als de onderhavige (waarbij alleen de tenaamstelling van de aanslagen in het geding was, en dit in de door belanghebbende zelf opgestelde bezwaarschriften ook al helder uiteen is gezet) is de voor de (resterende) werkzaamheden van gemachtigde toegekende factor van 0,5 eerder te hoog dan te laag.
4.8.
Het (zonder onderbouwing, in algemene termen omschreven) verzoek om toekenning van een vergoeding voor geleden immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn, treft geen doel nu bedoelde termijn niet is overschreden. De bezwaarschriften zijn ontvangen op 3 oktober 2019 (het jaar 2019) en 29 april 2020 (het jaar 2020), de uitspraak van de rechtbank is van 29 september 2021 en heden doet het Hof uitspraak.
4.9.
Het (zonder onderbouwing, in algemene termen omschreven) verzoek om toekenning van een vergoeding voor de kosten voor een ‘reeds ingebracht of na te leveren’ deskundigenrapport, treft reeds daarom geen doel nu een dergelijke rapportage niet is ingebracht.
4.10.
Hetgeen overigens nog door belanghebbende dan wel zijn gemachtigde naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Slotsom
4.11.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de hoger beroepen van belanghebbende ongegrond zijn. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A.M. van Amsterdam, voorzitter, C.J. Hummel en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 25 juli 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.