ECLI:NL:GHAMS:2023:1894

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
200.324.823/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over wilsbekwaamheid en zorgvuldigheid bij testamentwijzigingen

In deze zaak gaat het om een klacht van klaagster tegen notaris [appellant] over de wijze waarop hij de wilsbekwaamheid van haar moeder heeft beoordeeld bij de wijziging van haar testament. De notaris heeft op 23 juni 2014 het testament van de moeder van klaagster gewijzigd, na ontvangst van een medische verklaring van een arts die bevestigde dat de moeder wilsbekwaam was. Op 24 september 2014 heeft de notaris opnieuw een testament gepasseerd, waarin de inhoud aanzienlijk afweek van het eerdere testament. Klaagster verwijt de notaris dat hij niet met dezelfde zorgvuldigheid heeft gehandeld bij de tweede wijziging van het testament, ondanks de eerdere zorgen over de geestelijke toestand van haar moeder. De notaris heeft in zijn verweer gesteld dat hij voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat hij geen reden had om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van de moeder, vooral gezien de medische verklaring die hij had ontvangen. Het hof heeft de klacht van klaagster ongegrond verklaard, oordelend dat de notaris bij de totstandkoming van het testament van 24 september 2014 voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen aanwijzingen waren voor onpartijdigheid. De beslissing van de kamer is vernietigd en de klacht is ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.324.823/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/409755 / KL RK 22-123
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 augustus 2023
inzake
mr. [appellant] ,
notaris in de gemeente [vestigingsplaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. W. Knoester, advocaat te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna de notaris en klaagster genoemd.

1.De zaak in het kort

De notaris heeft op 23 juni 2014 het testament van de moeder van klaagster gewijzigd. Voorafgaand aan deze wijziging is de notaris in het bezit gesteld van een verklaring van een arts, gedateerd 28 mei 2014, waarin is verklaard dat de moeder van klaagster, gelet op haar geestelijke toestand in algemene zin, voldoende in staat werd geacht haar belangen zelfstandig naar behoren te behartigen. Op 24 september 2014 heeft de notaris het testament van de moeder van klaagster wederom gewijzigd. Klaagster verwijt de notaris dat hij bij de totstandkoming van het laatste testament niet op eenzelfde zorgvuldige wijze heeft gehandeld als bij de totstandkoming van het testament van
23 juni 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De notaris heeft op 27 maart 2023 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 28 februari 2023 (ECLI:NL:TNORARL:2023:13).
2.2.
Klaagster heeft op 20 april 2023 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Op 25 mei 2023 heeft de notaris een “verweerschrift in het incidenteel beroep” ingediend.
2.4.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 juni 2023. De notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, en klaagster zijn verschenen. De gemachtigde van de notaris en klaagster hebben het woord gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.

3.Feiten

Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Mevrouw [naam 1] (hierna: moeder), geboren op [geboortedatum] , was gehuwd met de heer [naam 2] (hierna: vader). Uit dit huwelijk zijn vier kinderen geboren: een zoon en drie dochters, waaronder klaagster. Vader en moeder hebben een familiebedrijf opgericht, welk bedrijf is overgenomen door hun zoon.
3.2.
In 2011 is vader overleden. Na het overlijden van vader is binnen de familie discussie ontstaan over de makingen in het testament van vader en de daarmee samenhangende vermogensverschuivingen. Naar aanleiding van die spanningen binnen de familie zijn moeder en haar vier kinderen in februari 2014 bij de notaris op zijn kantoor geweest. Tijdens dat gesprek is onder meer gesproken over de afwikkeling van de nalatenschap van vader, de situatie rondom het familiebedrijf en de woonsituatie van moeder.
3.3.
Op 11 maart 2014 heeft de notaris een e-mail gestuurd aan de familie. Daarin schrijft de notaris, voor zover van belang:
“Belangrijk uitgangspunt is de wens van moeder om enkele zaken aan te passen. In dat verband is genoemd dat de huisarts van haar wel contact kon opnemen over haar toestand en of zij nog wel een akte kan tekenen. Ik heb de indruk gekregen dat moeder dat wel kan, maar wil wel dat moeder via een verwijzing van de huisarts wordt getoetst door een geriater (…)”.
3.4.
In juni 2014 is er via de mail contact geweest tussen de notaris en mr.
[naam 3] , notaris in [plaats] . In die mailwisseling vond overleg plaats over het concepttestament van moeder. Verder heeft notaris [naam 3] de notaris een medische verklaring van 28 mei 2014 toegestuurd. Die verklaring is afgegeven door een “arts Indicatie & Advies KNMG”. De verklaring betrof een medische beoordeling in verband met het opmaken van een testament. De arts verklaart daarin dat op basis van eigen onderzoek op 19 mei 2014 moeder,
“gelet op haar geestelijke toestand in algemene zin, voldoende in staat wordt geacht haar persoonlijke zaken en belangen zelfstandig naar behoren te behartigen”.
3.5.
Vervolgens heeft moeder ten overstaan van de notaris op 23 juni 2014 haar testament opgemaakt. In dat testament heeft moeder haar drie dochters tot erfgenaam benoemd. Aan haar zoon heeft ze haar woonhuis gelegateerd, zulks tegen inbreng van de waarde in de nalatenschap.
3.6.
Op 24 september 2014 heeft moeder wederom ten overstaan van de notaris een testament opgemaakt. In dat testament heeft zij haar zoon tot enig erfgenaam benoemd en aan haar drie dochters een geldbedrag gelegateerd.
3.7.
Moeder is op 30 januari 2022 overleden.

4.De klacht

Klaagster verwijt de notaris dat hij bij de totstandkoming van het testament van
24 september 2014 niet op eenzelfde zorgvuldige wijze heeft gehandeld als bij de totstandkoming van het testament van 23 juni 2014. Dit terwijl het testament van
24 september 2014 qua inhoud erg afweek van het eerdere testament. Moeder heeft in juni 2014 de uitdrukkelijke wens geuit om de ongelijkheid tussen de kinderen te corrigeren, hetgeen is bewerkstelligd met het testament van 23 juni 2014. Deze wens is door het testament van 24 september 2014 weer volledig teniet gedaan. Door op deze wijze te handelen heeft de notaris zijn onpartijdigheid laten varen.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster over de gestelde onzorgvuldige beoordeling van de wilsbekwaamheid gegrond verklaard. De klacht over de (vermeende) partijdigheid van de notaris is ongegrond verklaard. Aan de notaris is de maatregel van berisping opgelegd en hij is in de kosten veroordeeld.
Geen incidenteel beroep
5.2.
Klaagster heeft in haar verweerschrift incidenteel beroep ingesteld. Dit incidenteel beroep ziet op het door de kamer ongegrond bevonden klachtonderdeel met betrekking tot de partijdigheid van de notaris. Aangezien op de voet van artikel 107
lid 4 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) de zaak opnieuw in volle omvang wordt behandeld, is geen noodzaak of plaats voor het instellen van incidenteel beroep als afzonderlijke rechtsingang. Het hof zal hetgeen klaagster in dit verband heeft aangevoerd betrekken bij de beoordeling van de zaak.
De notaris heeft niet onzorgvuldig gehandeld bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van erflaatster
5.3.
Klaagster voert ter ondersteuning van haar klacht het volgende aan. In 2011 is de vader van klaagster overleden. Na zijn overlijden is er binnen de familie discussie ontstaan over het testament van vader en de daarmee samenhangende ongelijke vermogensverschuivingen tussen de kinderen onderling. De notaris is bij deze zaken betrokken geweest en hij was op de hoogte van de gespannen familieverhoudingen. Omdat moeder, aldus klaagster, de ongelijke vermogensposities tussen de kinderen wenste te corrigeren heeft zij contact opgenomen met notaris [naam 3] . Laatstgenoemde heeft vervolgens, onder overlegging van de onder 3.4. genoemde medische verklaring, de notaris verzocht een concept-testament op te maken waarin moeder haar drie dochters (waaronder klaagster) tot erfgenaam heeft benoemd, waarbij ze aan haar zoon haar woonhuis tegen inbreng van de waarde heeft gelegateerd. Dat destijds een dergelijke verklaring omtrent de geestesgesteldheid van moeder noodzakelijk was werd ondersteund door het feit dat notaris [naam 3] op basis van zijn contact met moeder en het Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid (hierna: het Stappenplan) dit noodzakelijk achtte; moeder was op hoge leeftijd (85 jaar) en in het door klaagster overgelegde zorgplan uit 2014 wordt melding gemaakt van “
beginnende dementie”.
Klaagster brengt in hoger beroep naar voren dat uit het onder 3.3 geciteerde e-mailbericht van de notaris van 11 maart 2014 blijkt dat ook de notaris het kennelijk nodig achtte om de wilsbekwaamheid van moeder nader te onderzoeken. Nadat de notaris op 23 juni 2014 het (eerste) testament heeft gepasseerd wordt er drie maanden later door de notaris op 24 september 2014 opnieuw een testament voor moeder gepasseerd met een volledig andere inhoud. De notaris heeft verzuimd om bij de totstandkoming van dit testament op eenzelfde zorgvuldige wijze te handelen als ten opzichte van het testament van juni 2014. De wens van moeder om de ongelijkheid tussen de kinderen te corrigeren is door het testament van 24 september 2014 volledig teniet gedaan. Door aldus te opereren heeft de notaris zijn onpartijdigheid laten varen hetgeen hem tuchtrechtelijk kan worden aangerekend, aldus klaagster.
5.4.
De notaris brengt naar voren dat hij in juni 2014 vanwege zijn ministerieplicht op basis van de overgelegde medische verklaring zijn medewerking heeft verleend aan het opstellen en het passeren van het (eerste) testament. Toen moeder korte tijd daarna op eigen initiatief telefonisch contact opnam met de notaris om de wijzigingen in haar testament van juni 2014 weer ongedaan te maken verbaasde hem dat niet. De door haar gewenste wijzigingen waren in lijn met hetgeen zij tijdens eerder familie-overleg in februari 2014 (zie rov. 3.2) naar voren had gebracht en stemden overeen met de testamenten die zij en haar overleden man in 2011 hadden opgesteld. De notaris heeft het concepttestament persoonlijk bij haar afgegeven. De notaris heeft ter gelegenheid van het passeren een uur, onder vier ogen, met moeder gesproken over de inhoud en de gevolgen van het testament. Moeder gaf duidelijk blijk van haar wil en antwoordde consistent op vragen van de notaris. De notaris was zich ervan bewust dat na het overlijden van moeder het testament van september 2014 voor onrust binnen de familie zou kunnen gaan zorgen maar dat was voor hem geen reden om zijn ministerie te weigeren. De notaris had, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, geen reden om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van moeder. Drie maanden daarvoor was al een geneeskundige verklaring afgegeven die iedere twijfel daarover wegnam. Nog meer onderzoek naar de wilsbekwaamheid van moeder was volgens de notaris niet geboden, temeer nu hij op basis van zijn eigen waarneming daarvoor geen redenen zag.
5.5.
Het is vaste rechtspraak dat bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van een betrokken cliënt primair moet worden uitgegaan van de eigen waarneming van de notaris, aan wie in dat kader beoordelingsruimte toekomt. Pas bij gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid is verder onderzoek aangewezen (vgl. ECLI:NL:GHAMS:2021:3517). Het hof is van oordeel dat de notaris bij de totstandkoming van het testament van 24 september 2014 voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van de notaris omtrent de totstandkoming van het testament. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de notaris, voorafgaand aan het passeren van het gewijzigde testament, uitvoerig met moeder heeft gesproken. Tijdens de bespreking op kantoor was moeder consistent in haar wensen. Dat de inhoud van het laatste testament van moeder sterk afweek van het voorlaatste testament uit juni 2014 zegt op zichzelf nog niets over haar wilsbekwaamheid. De voorgestane wijzigingen waren voor de notaris bovendien geen verrassing maar verklaarbaar, aangezien deze in lijn waren met de testamenten die zij en haar vooroverleden echtgenoot eerder hadden opgesteld en aansloten bij hetgeen zij tijdens het familie-overleg in februari 2014 naar voren had gebracht. De notaris was ten tijde van het opmaken van het testament niet bekend met een diagnose ‘beginnende dementie’ in het zorgplan van moeder uit 2014. De diagnose dementie op zich leidt bovendien niet tot een algeheel onvermogen de wil te bepalen. Dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder of de betrokken notaris wist of had behoren te weten dat de erflater dementeerde en de ernst van de dementie bij deze. De notaris heeft mogen vertrouwen op de medische verklaring die enkele maanden voor het passeren van het laatste testament, op verzoek van de notaris, door een onafhankelijk arts is afgegeven. Klager heeft verder geen (voldoende) feiten en omstandigheden naar voren gebracht die voor de notaris aanleiding hadden moeten zijn te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van moeder. Het hof merkt daarbij nog op dat (het vermogen van) moeder pas in 2020, zes jaar na het passeren van het laatste testament, onder bewind is gesteld. Anders dan de kamer acht het hof dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
Onpartijdige notaris
5.6.
De stelling van klaagster dat de notaris niet onpartijdig zou hebben gehandeld acht het hof onvoldoende onderbouwd. De kamer heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden. Dit betekent dat ook dit klachtonderdeel tevergeefs is voorgesteld.
5.7.
Nu het hof van oordeel is dat de klacht tegen de notaris ongegrond is, zal het hof de beslissing van de kamer vernietigen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht tegen de notaris ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W.M. Tromp, E. de Greeve en J.T.A. van der Stok en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023 door de rolraadsheer.