ECLI:NL:GHAMS:2023:1891

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
200.308.599/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met betrekking tot curator en aanhoudingsverzoek

Op 7 juni 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de besloten vennootschap [X] B.V. Het verzoek tot wraking was gedaan naar aanleiding van de afwijzing van een aanhoudingsverzoek, omdat de gevolmachtigde van verzoekster, de heer [naam 2], niet aanwezig kon zijn bij de mondelinge behandeling vanwege een ziekenhuisopname. De raadsheren, bestaande uit M.M.M. Tillema (voorzitter), M.A.M. Vaessen en J. van Overeem, hebben het verzoek tot wraking behandeld tijdens de openbare zitting. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. S.R. van der Boom, stelde dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een schijn van partijdigheid creëerde, omdat de heer [naam 2] niet in staat was om zich te verdedigen tegen aantijgingen van de curator.

De raadsheren hebben echter geoordeeld dat er geen gronden voor wraking waren. Ze gaven aan dat het aanhoudingsverzoek kort voor de zitting was ingediend en dat de heer [naam 2] geen bestuurder was van [X] B.V., hoewel hij wel een rol in het dossier speelde. De raadsheren benadrukten dat de voortgang van de procedure belangrijker werd geacht dan het uitstellen van de zitting. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om het aanhoudingsverzoek af te wijzen geen aanwijzingen voor vooringenomenheid opleverde en dat de procedurele beslissing om niet aan te houden geen grond voor wraking kon zijn.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, en de beslissing werd op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door de voorzitter, met de schriftelijke uitwerking die op 12 juni 2023 werd vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer:
200.308.599/02
beslissing van de wrakingskamer van 7 juni 2023.
inzake het op
7 juni 2023gedane verzoek namens
de besloten vennootschap [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
bijgestaan door mr. S.R. van der Boom advocaat te Alkmaar,
hierna: verzoekster.

1.Het geding

1.1
Het verzoek tot wraking is gedaan op 7 juni 2023 tijdens de openbare zitting van het gerechtshof Amsterdam in de civiele zaak met zaaknummer 200.308.599/01 (hierna: de hoofdzaak). Het verzoek strekt tot wraking van mrs. M.M.M. Tillema (voorzitter), M.A.M. Vaessen en J. van Overeem (hierna gezamenlijk: de raadsheren).
1.2
De raadsheren hebben niet berust in het wrakingsverzoek.
1.3
De mondelinge behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek heeft ook plaatsgevonden op 7 juni 2023. Namens verzoekster is daarbij verschenen mr. Van der Boom. De raadsheren zijn eveneens verschenen.
1.4
Aansluitend aan de mondelinge behandeling heeft de wrakingskamer onder beknopte weergave van de motivering mondeling uitspraak gedaan, onder mededeling dat de schriftelijke uitwerking van de motivering op een termijn van een week zal volgen. Deze beslissing is de schriftelijke uitwerking.

2.De feiten en het procesverloop

2.1
De hoofdzaak betreft een hogerberoepsprocedure van verzoekster, appellante, tegen mr. [naam 1] , in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 1] B.V. als geïntimeerde.
2.2
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 7 juni 2023 heeft mr. Van der Boom namens verzoekster bij een op 6 juni 2023 om 11.44 uur verzonden e-mail een verzoek om aanhouding gedaan omdat de gevolmachtigde van verzoekster, de heer [naam 2] , niet in staat is bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn in verband met een ziekenhuisopname voor een cataractoperatie. Bij dit verzoek is een brief van het [bedrijf 2] gevoegd, gericht aan de heer [naam 2] gedateerd op 1 juni 2023 met het bericht dat een opname is ingepland op 7 juni 2023 om 08:15 uur.
2.3
Nadat het standpunt van geïntimeerde was ontvangen, is namens de raadsheren aan partijen medegedeeld dat de zitting op 7 juni 2023 doorgaat.
2.2
Op 7 juni 2023 heeft vervolgens een mondelinge behandeling in de hoofdzaak plaatsgevonden. Van die zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat deel uitmaakt van het dossier in de wrakingszaak. In het proces-verbaal staat, voor zover van belang voor de onderhavige wrakingsprocedure, het volgende:
“De voorzitter licht de beslissing van het hof ter zitting nog kort toe. De zittingsruimte van het hof is beperkt en de heer [naam 2] is geen bestuurder van [X] .
Daarop reageert mr. Van der Boom met de stelling dat de heer [naam 2] gevolmachtigd is door het huidig bestuur, dat hij voormalig bestuurder is en dat hij als enige kennis heeft van de voor deze zaak relevante feiten. Voorts heeft mr. Van der Boom toegelicht dat de heer [naam 2] wegens een spoedoperatie verhinderd is en dat het hof het verzoek om uitstel ongemotiveerd heeft gepasseerd. De heer [naam 2] is pas op 1 juni 2023 voor de operatie opgeroepen en heeft het ziekenhuis tevergeefs om uitstel gevraagd.
Nu het hof het verzoek om uitstel niet honoreert laat mr. Van der Boom weten dat hij in dat geval geïnstrueerd is het hof [te] wraken.”

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Ter zitting van de wrakingskamer heeft mr. Van der Boom de volgende gronden voor het wrakingsverzoek gegeven:
Het wrakingsverzoek richt zich tot de gehele zittingscombinatie en is gedaan naar aanleiding van de afwijzing van het verzoek om aanhouding. De heer [naam 2] wil bij de zitting aanwezig zijn, maar is verhinderd in verband met een operatie. Hem wordt verweten dat hij bepaalde vervalsingen heeft begaan waarop hij zelf ter zitting wil reageren. Doordat het verzoek om aanhouding is afgewezen kan de heer [naam 2] zich niet verdedigen tegen de aantijgingen van de curator. De vragen op zitting kunnen in feitelijke zin niet door mij worden beantwoord. Doordat de mogelijkheid om op zitting aanwezig te kunnen zijn de heer [naam 2] wordt ontnomen, is sprake van een schijn van partijdigheid. Er is hierdoor geen sprake van hoor en wederhoor. Dit zou anders zijn als alsnog akte zou kunnen worden genomen, maar die mogelijkheid is niet geboden. Ook is de afwijzing van het aanhoudingsverzoek onvoldoende gemotiveerd.
2.2
De reactie van de raadsheren houdt het volgende in:
Er zijn geen gronden voor wraking. Het aanhoudingsverzoek is (heel) kort voor de zitting ontvangen. De heer [naam 2] is geen bestuurder van [X] B.V.. Hij speelt wel een rol in het dossier. Bij een aanhouding zou er niet direct volgende week een nieuwe zitting kunnen plaatsvinden en de voortgang van de procedure werd belangrijker geacht. Er is bovendien al een en ander aan standpunten uitgewisseld, waardoor het duidelijk was welke vragen ter zitting aan de orde zouden komen. De heer [naam 2] had voldoende tijd om hierover instructies te geven. Hij is ook niet de enige die iets van het dossier weet. De bestuurder heeft daarnaast een eigen verantwoordelijkheid. Het is niet op voorhand of ter zitting aan de orde gekomen, maar indien bij voorbeeld tijdens de mondelinge behandeling zou blijken dat er toch onvolkomenheden zijn, is er de mogelijkheid een nadere zitting te plannen.

3.Het oordeel van de wrakingskamer

3.1
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) houdt in dat op verzoek
van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, waarbij vermeld dient te worden dat zo’n verzoek op grond van artikel 37 Rv tijdig dient te worden gedaan.
3.2
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een verzoek tot wraking voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
3.3
De beslissing of een geplande mondelinge behandeling al dan niet wordt aangehouden, is een procedurele beslissing. Procedurele beslissingen kunnen als zodanig in beginsel geen grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing op het – overigens opmerkelijk laat ingediende – aanhoudingsverzoek en de motivering van de afwijzing daarvan, tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten en het procesverloop, geen grond oplevert voor het oordeel dat de raadsheren jegens verzoekster vooringenomenheid koesteren, dan wel dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat reden bestaat om van bovengenoemd uitgangspunt, dat een procedurele beslissing geen grond vormt voor wraking, af te wijken dan wel dat de motivering niet anders kan worden verstaan dan als een blijk van vooringenomenheid.
3.5
Het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is op 7 juni 2023 gegeven door mr. L. Alwin, mr. A.V.T. de Bie en mr. H.A. van den Berg, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is op 7 juni 2023 in het openbaar mondeling uitgesproken door de voorzitter.
De schriftelijke uitwerking in de vorm van deze beslissing is op 12 juni 2023 vastgesteld door voornoemde raadsheren en ondertekend door mr. A.V.T. de Bie.