ECLI:NL:GHAMS:2023:1833

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
23-000638-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1953, was aangeklaagd voor mishandeling van zijn buurman op 30 augustus 2019 in Hoek van Holland. De tenlastelegging omvatte meerdere geweldsdelicten, waaronder het trappen en slaan van de aangever. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit zelfverdediging, omdat de aangever hem aanviel met een voorwerp. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte de enige was die aanviel en dat het beroep op noodweer niet kon slagen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van enkele beschuldigingen, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 15 dagen. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000638-22
datum uitspraak: 26 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 10-293332-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1953,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2019 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam [benadeelde partij01] heeft mishandeld door
- een voordeur tegen het hoofd althans tegen het lichaam van die [benadeelde partij01] aan te trappen en/of te duwen (vervolgens),
- die [benadeelde partij01] hardhandig beet te pakken en tegen de muur te duwen (vervolgens),
- die [benadeelde partij01] met een vuist in het gezicht althans tegen het lichaam te slaan (vervolgens),
- die [benadeelde partij01] meermalen met vuisten in zijn buik althans tegen zijn lichaam te slaan en/of (vervolgens),
- die [benadeelde partij01] meermalen met vuisten op zijn ribben te slaan
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten hoofdwond ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig haar pleitnotities, op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling, nu hem een beroep op (putatief) noodweer toekomt. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte weliswaar een stomp tegen de borst van de aangever heeft gegeven, maar dit heeft gedaan om zichzelf te verdedigen nadat hij door de aangever werd aangevallen. De aangever pakte een donker voorwerp, hief dit boven zijn hoofd en begon met het maken van een slaande beweging richting de verdachte. Toen de aangever aldus dreigend naar voren kwam lopen heeft de verdachte deze aanval met het voorwerp uit angst voor zijn eigen veiligheid afgeweerd. Vervolgens heeft de verdachte – na het geven van de stomp op de borst - zich omgedraaid en is hij weggegaan. Het letsel van de aangever is pas hierna ontstaan, toen de aangever de voordeur van zijn woning zo hard dichtgooide dat die deur, waarschijnlijk doordat er een voorwerp voor de drempel lag, uit de scharnieren is gekomen en op hem viel. Ter terechtzitting in hoger beroep is dit door de verdachte gedemonstreerd met behulp van een door hem gemaakt model van de deur.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte en de aangever zijn directe buren. Aan hun gezamenlijke schoorsteen moesten herstelwerkzaamheden worden verricht. De verdachte had hiervoor een offerte gevraagd bij een zakenrelatie. De aangever heeft die zakenrelatie laten weten niet akkoord te gaan met de offerte, zonder dat de verdachte hiervan kennelijk op de hoogte was. Op 30 augustus 2019 is de verdachte hierover erg boos geworden en is hij naar de woning van de aangever gegaan om te verhaal halen.
In zijn aangifte verklaart de aangever dat hij zag dat de verdachte meermalen tegen de voordeur van zijn woning trapte. Toen de aangever de deur wilde openen, werd deze tegen hem aan getrapt. De verdachte pakte hem vervolgens met beide handen hardhandig beet, duwde hem tegen de muur en sloeg hem met een vuist in het gezicht, meermalen in zijn buik en op zijn ribben, aldus de aangever.
Uit informatie van een SEH-arts volgt dat bij de aangever onder meer een hoofdwond en stomp thoraxletsel is geconstateerd. Uit foto’s in het dossier en informatie van de huisarts kan verder worden afgeleid dat de aangever na de mishandeling forse hematomen aan de beide bovenarmen, buik en schouder heeft.
Na de aanvaring tussen de verdachte en de aangever is een slotenmaker ter plaatse gekomen om de voordeur te repareren. Op dat moment lag de voordeur uit de scharnieren. De slotenmaker heeft de deur teruggeplaatst in het kozijn.
De verklaringen van de verdachte en de aangever over de oorzaak van de losgeschoten scharnieren staan lijnrecht tegenover elkaar. Het hof heeft op basis van de stukken in het dossier, waaronder de tegenover de raadsheer-commissaris in hoger beroep afgelegde verklaring van de slotenmaker, en het onderzoek ter terechtzitting, niet kunnen vaststellen wat er precies is gebeurd met de voordeur en hoe die deur uit de scharnieren is gekomen. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het trappen van de voordeur tegen het hoofd althans het lichaam van de aangever.
Het hof is echter verder van oordeel dat het geconstateerde letsel van aangever niet goed past bij de lezing van de verdachte dat hij de aangever slechts een stomp uit zelfverdediging heeft gegeven. Het is evident dat dit letsel veel beter past bij de lezing van de aangever dat hij door de verdachte is beetgepakt en in zijn buik is geslagen. Het hof acht, mede gelet op die medische informatie, bewezen dat de verdachte de aangever hardhandig heeft beetgepakt, tegen de muur heeft geduwd en tegen zijn lichaam heeft geslagen. Naar het oordeel van het hof is hiermee voorts niet aannemelijk geworden dat de verdachte de bewezenverklaarde handelingen heeft verricht ter noodzakelijke verdediging tegen een (veronderstelde) aanval van de aangever met een donker voorwerp. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het slechts de verdachte was die heeft aangevallen. Het beroep op noodweer kan dan ook niet slagen.
Van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 300 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht is geen sprake gelet op het aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
De verdachte zal dan ook hiervan worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 augustus 2019 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, [benadeelde partij01] heeft mishandeld door:
- die [benadeelde partij01] hardhandig beet te pakken en tegen de muur te duwen,
- die [benadeelde partij01] met een vuist tegen het lichaam te slaan,
- die [benadeelde partij01] meermalen met vuisten in zijn buik althans tegen zijn lichaam te slaan,
- die [benadeelde partij01] meermalen met vuisten op zijn ribben te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn buurman, naar aanleiding van een conflict over de bekostiging van de reparatie van een gezamenlijke schoorsteen. Door aldus te handelen heeft de verdachte een flinke inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij hem pijn en letsel veroorzaakt. Een dergelijk conflict mag nimmer aanleiding vormen om over deze grens te gaan. Het geweld vond bovendien plaats in de hal van de woning van het slachtoffer, terwijl de eigen woning een plek is waar hij zich veilig dient te voelen.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in hoger beroep is geschonden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld. De verdachte heeft op 26 maart 2021 hoger beroep ingesteld en vandaag wordt eindarrest gewezen. Dit betekent dat de redelijke termijn is overschreden met vier maanden. Het hof is van oordeel dat dit matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.392,34 en is opgebouwd uit de navolgende schadeposten:
-
Materiële schade € 892,34
a. Kosten herstel beschadigde deur € 689,96
b. Reiskosten € 202,38
-
Immateriële schade € 500,00
De benadeelde partij heeft verzocht om de schadebedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 702,38, bestaande uit
€ 202,38 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het eigen aandeel van de benadeelde partij dient te worden meegewogen en de gevorderde vergoeding voor de schade die is ontstaan door het terugkaatsen van de deur dient te worden afgewezen.
Oordeel van het hof
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 202,38, te weten reiskosten. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij zal in het deel van de vordering dat betrekking heeft op de beschadigde deur niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte van dat deel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Betreffende de immateriële schade overweegt het hof dat een flinke inbreuk is gepleegd op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijk integriteit van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de feiten en omstandigheden waaronder de mishandeling is begaan en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van
€ 500,00. Het hof zal de vordering voor immateriële schade daarom toewijzen tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2019, zijnde het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is veroorzaakt.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij02] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 702,34 (zevenhonderdtwee euro en vierendertig cent) bestaande uit € 202,34 (tweehonderdtwee euro en vierendertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij02] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 702,34 (zevenhonderdtwee euro en vierendertig cent) bestaande uit € 202,34 (tweehonderdtwee euro en vierendertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 augustus 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. N. van der Wijngaart en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mrs. D. de Jong en Z. el Wali, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 juli 2023.
mr. N. van der Wijngaart is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]