Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
eerste, tweede en derde grief in principaal appelgericht tegen deze feitenvaststelling. Met het aangevoerde in de eerste en derde grief heeft het hof hieronder rekening gehouden bij de weergave van feit m en feit o. De tweede grief richt zich tegen het hieronder onder n weergegeven feit. Met deze grief wordt het weergegevene niet betwist, maar wordt betoogd dat de feitenweergave onvolledig is. Aangezien de juistheid van feit n op zich niet in geschil is en het de rechtbank vrij staat alleen die feiten onder de vaststaande feiten te vermelden waarvan de vaststelling geen bijzondere motivering vergt en die dragend zijn voor haar oordeel, faalt deze grief in zoverre. Het hof zal de inhoud van deze grief overigens wel in de beoordeling van dit hoger beroep betrekken. De overige feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve, samen met de aangepaste feiten, ook het hof als uitgangspunt. Zij komen neer op het volgende.
3.De beoordeling
b. € 14.851,80 voor terugbetaling van niet uitgevoerde werkzaamheden
c. € 195.181,00 voor terugbetaling van niet geleverd natuursteen en/of niet uitgevoerde werkzaamheden;
vierde grief in principaal appelis De Bijenkorf opgekomen tegen de vaststelling door de rechtbank dat niet van verzuim van Kolen kan worden gesproken. Volgens De Bijenkorf was Kolen al op 15 juli 2016 in verzuim geraakt, dan wel op 8 november 2016 dan wel ten gevolge van de brief van 8 augustus 2017. Het primaire standpunt van De Bijenkorf is gestoeld op de stelling dat de overeengekomen opleverdatum van 15 juli 2016 niet is gehaald. Uit het opgemaakte proces-verbaal van vervroegde ingebruikname van 25 juli 2016 blijkt welke werkzaamheden Kolen niet tijdig of gebrekkig heeft opgeleverd. Kolen verbeurt sindsdien de overeengekomen boete, aldus De Bijenkorf.
eerste grief in incidenteel appelziet op de toewijzing van het onder I b gevorderde bedrag van € 14.851,80 ter zake van terugbetaling van niet uitgevoerde werkzaamheden, het reinigen en impregneren van de vloer. De Bijenkorf heeft voor deze werkzaamheden dit bedrag aan Kolen betaald. Kolen heeft aangevoerd dat zij deze werkzaamheden door toedoen van De Bijenkorf niet kon uitvoeren, terwijl zij daartoe wel bereid en in staat was. De rechtbank heeft geoordeeld dat Kolen dit verweer niet heeft onderbouwd. Met haar eerste grief heeft Kolen naar voren gebracht dat deze post op gelijke wijze als de post van € 146.917,50 (I a vergoeding kosten derden) dient te worden beslist, namelijk dat deze post bij gebrek aan verzuim van Kolen evenmin voor toewijzing in aanmerking komt. Kolen heeft daartoe betoogd dat uit niets blijkt dat Kolen betreffende deze werkzaamheden in verzuim is komen te verkeren en dat het De Bijenkorf is geweest die op ondeugdelijke gronden heeft besloten werkzaamheden door derden te laten uitvoeren maar dat de kosten daarvan vanwege het ontbreken van verzuim van Kolen niet aan Kolen kunnen worden doorbelast.
tweede grief in incidenteel appelheeft Kolen zich gekeerd tegen de toewijzing van het door De Bijenkorf gevorderde bedrag van € 195.181,00, de betaling voor niet geleverd natuursteen, uit hoofde van onverschuldigde betaling. Tussen partijen is niet in geschil dat aan deze betaling een koopovereenkomst ten grondslag ligt. Kolen heeft in dit verband echter aangevoerd dat de koop van het natuursteen is inbegrepen in de aannemingsovereenkomst en dat het natuursteen daarom daarvan onderdeel uitmaakt. Het beroep van De Bijenkorf op ontbinding van de eigendomsverklaring (het hof begrijpt dit als een beroep op ontbinding van de koopovereenkomst) strandt volgens Kolen op het hierboven weergegeven oordeel van de rechtbank dat Kolen niet in verzuim is komen te verkeren.
derde grief in incidenteel appelbestrijdt de toewijzing van het onder IV gevorderde bedrag van € 112.440,00 wegens onverschuldigde betaling. Dit bedrag is, zoals hierboven onder 2.f vermeld, door De Bijenkorf betaald met het oog op een cessie van een vordering van Kolen op BAM die vervolgens niet heeft plaatsgevonden. Volgens Kolen is miskend dat BAM alsnog toestemming heeft verleend voor de cessie. Het stond De Bijenkorf, die zich heeft gecommitteerd aan de uitvoering van de cessie, niet vrij te kennen te geven geen prijs meer te stellen op de cessie, aldus Kolen. Ter zitting in hoger beroep is van de zijde van Kolen verklaard dat de cessie een vordering van Kolen op BAM betrof die voor Kolen niet inbaar bij BAM was gebleken. Onder deze omstandigheid had Kolen nader moeten toelichten waarom De Bijenkorf desalniettemin was gehouden tot het verlenen van medewerking aan het plaatsvinden van de cessie. Een dergelijke afdoende toelichting ontbreekt. De door Kolen gestelde omstandigheid dat op de achtergrond speelde dat BAM meende niet afdoende door De Bijenkorf te zijn betaald, is daartoe onvoldoende. De grief faalt daarom in zoverre.
vierde grief in incidenteel appelis gericht tegen de veroordeling van Kolen in de kosten van de procedure bij de rechtbank. Gelet op de uitkomst van de zaak bestaat echter voor veroordeling van De Bijenkorf in deze kosten, zoals door Kolen primair bepleit, geen aanleiding. Het hof volgt Kolen wel in haar subsidiaire standpunt dat de uitkomst van de zaak een kostencompensatie rechtvaardigt. De grief slaagt in zo verre.