2.De feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.23 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Grief I is gericht tegen onderdelen van deze feiten. Met de in deze grief geformuleerde bezwaren zal hierna bij de vaststelling van de feiten rekening worden gehouden. Hetzelfde geldt voor de in de memorie van antwoord ter discussie gestelde feiten. Voor zover van belang zal grief I verder hierna onder het kopje ‘De beoordeling’ bij de behandeling van de andere grieven worden betrokken. Voor het overige zijn de door de rechtbank vastgestelde feiten niet in geschil. Waar nodig aangevuld met andere onomstreden feiten luiden de als uitgangspunt dienende feiten als volgt.
a. [appellant] heeft in 2010 een concept ontwikkeld onder de naam ‘Denim’ voor de exploitatie van een
straight friendlyLGBT-hotel. Als locatie van het hotel heeft [appellant] met Stichting Ymere gesproken over een haar toebehorend pand gelegen aan de [A-straat] te [plaats A] , dat tot dan in gebruik was door COC Nederland (hierna: het pand).
b. Voor de uitvoering van het project Denim heeft [appellant] Denim International Holding B.V. opgericht (hierna DIH). [appellant] (door middel van de vennootschap Divino Beheer B.V.), [Y] B.V. (hierna: [Y] ) en later ook Mero Beheer B.V. (hierna: Mero Beheer) werden aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap.
c. Op 28 mei 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats A] (hierna: het college van B&W) als volgt beslist op de beginselaanvraag quotum hotelbeleid 2008-2011 die [appellant] op 15 februari 2012 heeft ingediend.
Conclusie
(…) komt u in aanmerking voor een reservering van 46 hotelkamers in het gebouw [A-straat] [1] en het op te richten gebouw na sloop van het gebouw [A-straat] [2] . (…)
d. In 2014 heeft DIH een koopovereenkomst gesloten met Stichting Ymere waarbij DIH heeft gekocht, kort gezegd, alle appartementsrechten die recht geven op het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimten in het pand voor een koopprijs van € 3.075.000,00. Overeengekomen is verder dat de levering van de appartementsrechten zou plaatsvinden op 5 januari 2015. DIH en Stichting Ymere zijn nadien overeengekomen de levering van de appartementsrechten te laten plaatsvinden op 27 november 2015.
e. Bij besluit van 3 juli 2015 heeft het algemeen bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente [plaats A] een omgevingsvergunning verleend aan [appellant] voor het vernieuwen van de fundering van het pand.
f. Op 3 november 2015 is [appellant] (via Divino Beheer B.V.) door de medeaandeelhouders van DIH ontslagen als (middellijk) bestuurder van DIH.
g. Op enig moment zijn (een dochter van) Du Prie Bouw & Ontwikkeling B.V. (hierna: Du Prie) en [C] B.V. (hierna: [C] ) betrokken geraakt bij de plannen voor de verbouwing van het pand dan wel de ontwikkeling en exploitatie van het hotel.
h. Uit een e-mailbericht van 24 november 2015 van [A] van consultancybureau [A] Consult B.V. (hierna: [A] ), adviseur van [C] , blijkt dat tussen – onder anderen – [appellant] , Du Prie en [C] is gecommuniceerd over de mogelijke rol van [appellant] na “de aanstaande afronding van de transactie tussen Ymere, DIH, Du Prie (aannemer) en vervolgens [C] als belegger en voor het vervolg in de ontwikkeling”. In dit e-mailbericht is onder meer geschreven:
(…) dat wij in overleg zijn gekomen met (…) [appellant][ [appellant] , hof]
(pas vanaf 4 november). Er was toen sprake van een voor [appellant] vrij hopeloze situatie met als worst case dat hij niets zou krijgen, in een juridisch conflict verzeild zou raken en bovendien nog zou zijn opgescheept met te betalen leges. Ik heb de (…) door [C] gehanteerde uitgangspunten geschetst, (…): wij (…) kunnen het onroerend goed overnemen, de ontwikkelkosten tot op heden dragen en bezien of [appellant] een rol in de exploitatie kan krijgen. (…) Via de onderhandelingen van [B] zal naast de vergoeding van de gemaakte kosten (door de relevante partijen) een ontwikkel fee voor de vennoten (dus ook [appellant] ) in DIH worden betaald.
i. Op 26 november 2015 is [X] ingeschreven in het handelsregister, tot 13 januari 2016 onder de naam Denim-Beheer B.V. Indirect bestuurder van [X] is [C] (hierna: [C] ), die ook indirect bestuurder is van [C] . Denim-Beheer B.V. (thans [X] ) is door [C] opgericht ten behoeve van de verwerving van het pand.
j. Op 26 november 2015 zijn de volgende koopovereenkomsten met betrekking tot de appartementsrechten van het pand tot stand gekomen:
- tussen DIH als verkoper en Du Prie als koper voor een koopprijs van € 4.646.000,00 en;
- tussen Du Prie als verkoper en [X] als koper voor een koopprijs van € 5.157.000,00.
k. Op 27 november 2015 zijn de appartementsrechten door Stichting Ymere aan DIH geleverd tegen betaling van de overeengekomen koopprijs. Diezelfde dag zijn de appartementsrechten vervolgens doorgeleverd door DIH aan Du Prie voor de tussen hen overeengekomen koopprijs. Du Prie heeft de appartementsrechten daarop op haar beurt op 27 november 2015 doorgeleverd aan [X] voor de tussen deze partijen overeengekomen koopprijs. Hierna zal het woord ‘pand’ worden gebruikt, ook als strikt gezien deze appartementsrechten worden bedoeld.
l. Du Prie heeft een verantwoording opgesteld van de door haar aan DIH betaalde koopprijs voor het pand. Volgens dit overzicht heeft Du Prie een bedrag van € 1.571.000,00 (exclusief btw) méér betaald voor het pand dan DIH aan Ymere had betaald ter vergoeding van: de individuele inleg van de aandeelhouders van DIH (ieder € 41.000,00), de door DIH gemaakte kosten (€ 210.000,00), de afkoop van DIH (€ 750.000,00), de nog door DIH te maken kosten (€ 134.000,00) en de nog door Du Prie te betalen kosten (€ 354.000,00).
m. Op 23 december 2015 is tussen [X] en de gemeente [plaats A] (stadsdeel Centrum) een anterieure overeenkomst gesloten waarbij de gemeente heeft toegezegd eventuele vergunningsaanvragen voor het project aan de [A-straat] kort na inzending te zullen behandelen. In de overeenkomst is vermeld dat [X] op 26 juli 2014, onder nummer OLO [#1] , een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend.
n. Bij besluit van 22 januari 2016 (met kenmerk [#1] ) heeft het college van B&W beslist:
(…)
• Een omgevingsvergunning te verlenen aan [appellant] , (…) voor het veranderen en vergroten van het gebouw [A-straat] [1] en het uitbreiden van het gebouw met een op te richten gebouw na sloop van het gebouw [A-straat] [2] met bestemming van het geheel tot hotel met 44 hotelkamers, 2 hotelsuites en sociëteit ten behoeve van de LGBTgemeenschap (horeca 2);
• Af te wijken van de bepalingen van het bestemmingsplan Westelijke Binnenstad.
(…)
o. [appellant] heeft de verschuldigde leges voor zijn vergunningaanvragen (in totaal een bedrag van € 129.379,00) voldaan aan de gemeente [plaats A] .
p. Tussen [appellant] en [X] is in april 2016 een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarin is opgenomen:
1. Het voortvarend door [X] BV kunnen realiseren van het hotel aan de [A-straat] met daarbij de ondersteuning van LdD[appellant] , hof]
en intentie dat LdD een rol kan spelen bij de exploitatie van het hotel.
Rollen en taken
2. LdD verricht ondersteuning bij de realisatie van het project door vanuit zijn kennis van de voorgeschiedenis en is behulpzaam bij de communicatie naar de omwonenden en het stadsdeel. Op korte termijn worden (…) de vergunningen (…) overgeschreven naar [X] BV.
5. (…)
6. Na overschrijving van de omgevingsvergunningen voor het hotel zal de verschuldigde leges door [X] BV worden betaald.
(…)
q. [X] heeft de samenwerkingsovereenkomst op 14 april 2017 ontbonden.
r. [X] heeft de verbouwing van het pand tot hotel laten uitvoeren en heeft vervolgens het pand verhuurd aan [X hotel] voor de exploitatie van het hotel.
s. De aandeelhouders van DIH zijn in gerechtelijke procedures geraakt waarbij over en weer vorderingen zijn ingesteld. Bij vonnis van 26 oktober 2016 van de rechtbank Amsterdam is, kort gezegd, beslist dat de vordering van DIH (lees: medeaandeelhouders [Y] en Mero Beheer) tot veroordeling van [appellant] tot betaling van een geldsom is afgewezen. Verder zijn de vorderingen van [appellant] op DIH tot betaling van twee geldsommen ter zake van afspraken tussen de aandeelhouders gesloten daterend van 11 februari 2015, toegewezen. De vordering van [appellant] tot uitkering van zijn deel in de winst van DIH is afgewezen omdat over winst en de bestemming daarvan ten tijde van deze procedure nog niet was beslist in de algemene vergadering van aandeelhouders.
t. Bij besluit van 15 februari 2018 van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum is aan [C] een omgevingsvergunning verleend waarbij toestemming is verleend af te wijken van de aan [appellant] verleende omgevingsvergunning (zie n) die reeds was gewijzigd bij de aan [C] verleende wijzigingsvergunning van 30 december 2016.
u. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 februari 2018. Dit bezwaar is door het college van B&W op advies van de bezwaarschriftencommissie van 16 augustus 2018 in de beslissing op bezwaar van 4 september 2018 ongegrond verklaard. [appellant] heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. In deze op 10 september 2018 verzonden beslissing op bezwaar is overwogen:
3. Bezwaren
De (schriftelijke) gronden van bezwaar komen - kort samengevat- op het volgende neer.
- Bezwaarde heeft vanaf medio 2010 het concept 'Denim Hotel', voor een zogenoemd straight friendly LGBT-hotel ontwikkeld. Het pand aan de [A-straat] [1] bleek hiertoe geschikt.
- Na zakelijke verwikkelingen rond de eigendom van het pand is op 22 januari 2016 aan bezwaarde de omgevingsvergunning met kenmerk [#1] verleend, voor, in essentie, de bouw van het hotel en het gebruik als hotel.
- Thans wordt het hotel ontwikkeld, met gebruik van de aan bezwaarde verleende vergunningen en het aan bezwaarde verleende hotelquotum. Deze vergunningen heeft bezwaarde niet verkocht of overgedragen aan vergunninghouder of een andere partij, noch heeft bezwaarde toestemming gegeven om er gebruik van te maken. De leges zijn door bezwaarde betaald.
- Vergunninghouder maakt dus op kosteloze en onrechtmatige wijze gebruik van de aan bezwaarde verleende vergunningen en het hotelquotum en daarop gebaseerde verzoeken tot aanpassing van de omgevingsvergunning. Dat de omgevingsvergunning daarbij mogelijk zakelijke werking heeft doet aan deze onrechtmatigheid niets af. De juridische en economische rechten van bezwaarde zijn daarmee geenszins teniet gedaan.
- Vanaf juli 2017 was de gemeente op grond van correspondentie van bezwaarde op de hoogte van het onrechtmatige gebruik van de vergunningen. Niettemin is op 15 februari 2018 de omgevingsvergunning met kenmerk [#2] verleend.
- Bezwaarde sluit niet uit dat de gemeente is misleid, omdat, in tegenstelling tot wat in de anterieure overeenkomst tussen de gemeente en Denim Beheer BV is vermeld, Denim Beheer BV onmogelijk voor eigen rekening en risico op 26 juli 2014 een omgevingsvergunning kan hebben aangevraagd.
- Nu bezwaarde rechthebbende is op de oorspronkelijk verleende omgevingsvergunning waarop het bestreden besluit ziet en hij deze niet heeft overgedragen of toestemming heeft gegeven voor het gebruik ervan, [C] , althans een derde op onrechtmatige en kosteloze wijze gebruik maakt van de vergunning en het hotelquotum, is het bestreden besluit ten onrechte genomen.
(…)
6. Overwegingen
(…)
6.3
De bezwaren richten zich (…) niet tegen de inhoud van het bestreden besluit, maar komen er in essentie op neer dat deze (wijzigings)vergunning niet aan [C] mocht worden verleend omdat de vergunningen die erdoor worden gewijzigd, [#1] en [#3] , niet door bezwaarde aan [C] of een andere partij zijn overgedragen en bezwaarde geen toestemming heeft gegeven tot het gebruik ervan. Bezwaarde stelt de rechthebbende op die vergunningen te zijn.
6.4
Deze stellingen van bezwaarmaker doen er voor wat betreft de wijzigingsvergunning – waartegen het bezwaar zich richt – niet aan af dat vast staat dat [X] en [C] thans rechthebbende op het pand zijn en tevens verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het project. Alleen al daarom zijn zij belanghebbende en hebben zij de wijzigingsvergunning kunnen aanvragen. Nu er zich geen weigeringsgronden van artikel 2.10 Wabo voordoen, is de omgevingsvergunning terecht aan [C] verleend.
6.5
Ten overvloede geldt nog het navolgende.
6.6
De Memorie van Toelichting bij de Wabo vermeldt het volgende met betrekking tot de vraag wie vergunninghouder is.
Artikel 2.28
De omgevingsvergunning is een zaaksgebonden vergunning. De «vergunninghouder» is dus niet degene aan wie de vergunning ooit is verleend, maar degene die het project uitvoert waarop de vergunning betrekking heeft. Met degene «die het project uitvoert» is bedoeld degene die voor die uitvoering verantwoordelijk is, dus de eigenaar of opdrachtgever.
(…)
6.7
Gelet op deze toelichting moeten [C] en [X] ook voor wat betreft de initiële vergunningen worden aangemerkt als vergunninghouders, gelet op artikel 2.25 Wabo en de geciteerde toelichting daarop. Al hetgeen bezwaarde naar voren heeft gebracht over de voorgeschiedenis van het project en de betrokkenheid van bezwaarde daarbij doet niet af aan het zaaksgebonden karakter van de omgevingsvergunningen.
(…)
v. [appellant] heeft op 21 september 2018 conservatoir beslag laten leggen ten laste van [X] op de appartementsrechten als beschreven in de onder d genoemde koopovereenkomst.