ECLI:NL:GHAMS:2023:1808

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
200.283.944/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte en hoofdverblijf: ontbinding huurovereenkomst niet gerechtvaardigd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.R. Kieffer, en WONINGSTICHTING EIGEN HAARD, vertegenwoordigd door mr. S.M. Faber. De zaak betreft de ontbinding van een huurovereenkomst op basis van de stelling dat [appellant] geen hoofdverblijf in de gehuurde woning had. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 17 mei 2022, waarin Eigen Haard was toegelaten tot het bewijs van haar stelling. In het vervolg van de procedure heeft Eigen Haard getuigen doen horen, maar het hof oordeelt dat de verklaringen onvoldoende bewijs leveren voor de stelling dat [appellant] zijn hoofdverblijf elders had.

Het hof concludeert dat de getuigenverklaringen niet eenduidig zijn en dat er onvoldoende bewijs is dat [appellant] niet in de door hem gehuurde woning verbleef. De verklaringen van de getuigen zijn te vaag en bieden geen concrete aanwijzingen die de eerdere vaststellingen van het hof kunnen aanvullen. Het hof oordeelt dat, zelfs als het bewijs geleverd zou zijn, de tekortkoming niet de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De tekortkoming is te gering, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.

Daarom komt het hof tot de conclusie dat de huurovereenkomst niet beëindigd zal worden. [appellant] had vorderingen ingesteld in verband met de ontruiming van de gehuurde woning, maar het hof oordeelt dat hij een nieuwe procedure moet starten voor zijn overige vorderingen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van Eigen Haard af, terwijl de vorderingen van [appellant] gedeeltelijk worden toegewezen. Eigen Haard wordt veroordeeld tot terugbetaling van de door [appellant] betaalde kosten en in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.283.944/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7930600/CV EXPL 19-16199
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 juli 2023
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. S.R. Kieffer te Amsterdam,
tegen
WONINGSTICHING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.M. Faber te Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [appellant] en Eigen Haard genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 17 mei 2022 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft Eigen Haard op 10 november 2022 twee getuigen doen horen. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal is bij de gedingstukken gevoegd.
[appellant] heeft een memorie na enquête in het geding gebracht.
Eigen Haard heeft eveneens een memorie na enquête in het geding gebracht.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenarrest is Eigen Haard toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat [appellant] in strijd met zijn contractuele verplichtingen geen hoofdverblijf in de woning had en van de periode waarin dat het geval was.
2.2
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft Eigen Haard getuigen doen horen. De getuigen hebben, voor zover van belang, het volgende verklaard.
2.3.
[naam 1] , in de betreffende periode werkzaam bij Eigen Haard, heeft onder meer verklaard:
Ik werkte in de betreffende periode bij Eigen Haard samen met [naam 2] . Samen met haar heb ik verschillende bezoeken afgelegd aan de woning van [appellant] , waarbij wij hem niet aantroffen. Samen met haar heb ik ook bezoeken afgelegd aan de bedrijfsruimte van [appellant] , waarbij wij hem wel aantroffen. Daarnaast heb ik ook het huis bezocht dat de vrouw van [appellant] huurt van Rochdale.
Op vragen van mr. Faber antwoord ik als volgt:
U vertelt mij dat het bezoek aan de bedrijfsruimte van [appellant] heeft plaatsgevonden op 5 maart 2019.
Allereerst merk ik op dat dit alles al ruim drie jaar geleden is, zodat ik niet alles precies weet. Bij het bezoek aan de bedrijfsruime van [appellant] troffen wij de vrouw van [appellant] aan. Zij stond te koken. Wij hebben een gesprek met haar gehad waarin zij heeft bevestigd dat zij daar geregeld verblijft.
[appellant] kwam tijdens dat gesprek binnen. De vrouw van [appellant] zei toen iets in de trant van: ‘’wees nou eens eerlijk’’. [appellant] reageerde daarop met zoiets van: ’’hou je mond’’. Ik kan mij niet herinneren dat ik toen nog met [appellant] heb gesproken. Hij is op enig moment geërgerd weggelopen.
Later heb ik opnieuw met mevrouw [naam 2] met [appellant] gesproken op het kantoor van Eigen Haard. Dit was een verwarrend gesprek. [appellant] zei: ‘’ik kom s ‘avonds laat thuis en ik ga s ‘ochtends vroeg weg’’. Hij vertelde ons ook dat hij vaak samen kon zijn met zijn vrouw, maar soms ook niet. Ook verteld hij dat hij soms in de bedrijfsruimte verbleef, maar dat hij niet in de door zijn vrouw van Rochdale gehuurde woning verbleef. Ik meen mij te herinneren dat hij vertelde dat hij zijn administratie op het kantoor in de bedrijfsruimte deed.
2.4.
[naam 3] , in de betreffende periode werkzaam bij Rochdale, heeft onder meer verklaard:
Ik werkte in de betreffende periode bij Rochsdale. De vriendin van [appellant] , mevrouw [naam 4] , huurde een woning van Rochdale. Bij ons was in onderzoek of zij op dat adres woonde. Bij dat onderzoek heb ik een huisbezoek afgelegd aan de atelierwoning aan [straatnaam] . Mevrouw [naam 4] heeft toen verklaard dat zowel zij als [appellant] daar woonde. Wat mij opviel was dat niet mevrouw [naam 4] , maar [appellant] contact met ons opnam in verband met het onderzoek dat wij deden.
Op vragen van mr. de Jager antwoord ik als volgt:
De aanleiding voor ons onderzoek naar de woonplaats van mevrouw [naam 5] was een melding dat zij elders woonde en dat zij de van Rochdale gehuurde woning aan haar zoon of stiefzoon had overgedragen.
Ik noem de ruimte aan [straatnaam] , een atelierwoning, omdat er achter de voorste ruimte, waar kunst was die mevrouw [naam 4] had gemaakt, een keuken was. Er was ook een slaapkamer die ik niet heb bekeken. Mevrouw [naam 4] vertelde ons dat dat het slaapgedeelte was maar ik heb dat niet zelf gezien. Ik ben met pensioen sinds 1 september 2022.
Ik heb geen verder onderzoek gedaan naar de plaats waar [appellant] verbleef. Het ging ons om de woning van mevrouw [naam 4] . Ik heb niet meer gepost bij de loods. Ik weet heel zeker dat ik in de atelierwoning binnen ben geweest.
2.5.
Het hof acht deze verklaringen onvoldoende om het Eigen Haard opgedragen bewijs geleverd te achten.
2.6.
Uit hetgeen [naam 1] heeft verklaard komt niets naar voren dat er eenduidig op zou wijzen dat [appellant] in de woning van zijn vriendin of in de bedrijfsruimte zijn hoofdverblijf had en niet in de door hem van Eigen Haard gehuurde woning . Daartoe is in ieder geval onvoldoende dat de vriendin van [appellant] tijdens een bezoek van Eigen Haard aan de bedrijfsruimte tegen [appellant] zou hebben gezegd ‘wees nou eens eerlijk’.
2.7.
[naam 1] heeft nog wel verklaard dat hij verschillende bezoeken heeft afgelegd aan de woning van [appellant] , waarbij hij hem niet aantrof. Ook dit draagt onvoldoende bij omdat niet weersproken is dat [appellant] overdag werkt en daarom niet vaak thuis is. De flarden van gesprekken tussen [appellant] en zijn vriendin zoals [naam 1] deze zich herinnert, zijn onvoldoende eenduidig om aan het opgedragen bewijs bij te dragen.
2.8.
[naam 3] heeft weliswaar verklaard dat [naam 4] bij eerder genoemd bezoek verklaarde dat zowel zij als [appellant] in (zo begrijpt het hof) de bedrijfsruimte woonde, maar die enkele, door [naam 3] aangehaalde mededeling acht het hof onvoldoende.
Andere concrete aanwijzingen, die de eerder door het hof vastgestelde feiten in die richting zouden kunnen aanvullen, zijn met de verklaringen van de getuigen niet komen vast te staan.
2.9.
Het hof concludeert uit een en ander dat [appellant] mogelijk vaak met zijn vriendin in de bedrijfsruimte verbleef en dat hij bovendien door zijn werk vaak niet in het gehuurde was. Maar dit is onvoldoende om te concluderen dat hij in zijn eigen woning niet langer zijn hoofdverblijf had. Dat geldt temeer gelet op de door [appellant] overgelegde getuigenverklaringen en zijn gemotiveerde betwisting van de stellingen van Eigen Haard (rov. 3.5 tussenarrest). Het hof overweegt ten overvloede nog het volgende. Ook als het opgedragen bewijs wel geleverd zou zijn, zou het hof in verband met de in het tussenarrest in 3.9. genoemde omstandigheden concluderen dat deze tekortkoming niet de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De tekortkoming is daartoe, rekening houdend met deze omstandigheden, te gering.
2.10.
Uit het bovenstaande volgt dat het hof tot een andere conclusie komt dan de rechtbank en dat de huurovereenkomst niet zal worden beëindigd. [appellant] heeft in hoger beroep vorderingen ingesteld vanwege de ontruiming van gehuurde op 3 augustus 2020. [appellant] vordert – kort weergegeven – primair toegang tot het gehuurde dan wel het ter beschikking stellen van een andere woning, subsidiair vergoeding vanwege gederfd huurgenot en andere schade alsmede terugbetaling van de ten onrechte door hem betaalde proceskostenvergoeding, betaling van juridische kosten en proceskosten. Dit komt neer op een vordering in reconventie die voor het eerst in hoger beroep wordt ingesteld. Dat is gelet op artikel 353 lid 1 Rv niet mogelijk. De vordering tot terugbetaling van betaalde proceskosten is (als vordering tot ongedaanmaking) echter wel toewijsbaar, evenals de gevorderde proceskostenveroordeling.
Voor zijn overige vorderingen zal [appellant] een nieuwe procedure moeten starten.
Gelet op de uitkomst van deze procedure acht het hof het echter voor de hand te liggen dat Eigen Haard zonder dat daar een nieuwe procedure voor nodig is een andere, vergelijkbare sociale huurwoning aan [appellant] ter beschikking zal stellen. Eigen Haard is daartoe immers gehouden omdat de huurovereenkomst niet is beëindigd en zij het gehuurde gelet daarop onrechtmatig heeft doen ontruimen.
2.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De vorderingen van Eigen Haard zullen worden afwezen en de vorderingen van [appellant] zullen gedeeltelijk worden toegewezen. Eigen Haard zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van Eigen Haard af;
veroordeelt Eigen Haard tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Eigen Haard heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door [appellant] tot aan de dag waarop die kosten zijn terugbetaald.
veroordeelt eigen Haard in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 750,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 432,89 aan verschotten en € 2366,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, J.C. Toorman en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023.