ECLI:NL:GHAMS:2023:1791

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
23-002974-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis in een witwaszaak met aanvulling van gronden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 15 december 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1990, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor witwassen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar met een aanvulling van de gronden. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een geldbedrag van € 2.422,00, dat vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 mei 2019 in Amsterdam een geldbedrag had gewisseld en dat er voldoende aanwijzingen waren voor witwassen. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was van vakanties en een huwelijk, maar het hof oordeelde dat deze verklaringen niet voldoende waren om het witwasvermoeden te ontzenuwen. Het hof heeft de bewezenverklaring verbeterd en geconcludeerd dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was van een misdrijf. De beslissing van het hof is dat het vonnis van de politierechter wordt bevestigd, met de correctie van de bewezenverklaring en de aanvulling van de gronden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002974-20
datum uitspraak: 20 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-112191-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1990,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof
– een kennelijke misslag in de bewezenverklaring zal corrigeren;
– in het geval dat beroep in cassatie tegen dit arrest wordt ingesteld, bij aanvulling op dit verkort arrest nader zal aangeven welke passages uit het door de politierechter als bewijsmiddel gebezigde proces-verbaal redengevend voor het bewijs zijn en
– de bewijsoverweging van de politierechter zal vervangen door een eigen bewijsoverweging.
In zoverre worden de gronden van de beslissing aangevuld.

Correctie van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring

De politierechter heeft bewezenverklaard dat de verdachte:
Op 7 mei 2019, te Amsterdam, een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 2.422,–, heeft voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Gelet op de kwalificatie van het bewezenverklaarde zoals die is opgenomen in het vonnis, te weten: “
witwassen”, en gelet op de inhoud van de nadere bewijsoverweging van de politierechter, inhoudend dat voor het bedrag van € 2.422,00 geen aannemelijke verklaring is gekomen, houdt het hof het ervoor dat de politierechter het primair ten laste gelegde opzetwitwassen van dat bedrag bewezen heeft geacht en dat het niet de bedoeling van de politierechter is geweest de passage “
althans redelijkerwijs had moeten vermoeden”in de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde te laten staan. Hier is sprake van een kennelijke misslag en het hof zal daarom de bewezenverklaring verbeterd lezen en wel als volgt:
Op 7 mei 2019, te Amsterdam, een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 2.422,–, heeft voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven geldbedrag geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.

Bewijsoverweging

Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp/geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vast staat dat het voorwerp/geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
Op grond van de in deze zaak beschikbare bewijsmiddelen valt geen rechtstreeks verband te leggen tussen de bij de verdachte aangetroffen en in de tenlastelegging genoemde bedragen/voorwerp en enig bepaald misdrijf. Niettemin kan bewezen worden geacht dat deze geldbedragen/dit voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig zijn/is, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulk een geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen/het voorwerp. Voldoet hij daar niet aan, dan is de conclusie gerechtvaardigd dat het niet anders kan dan dat de geldbedragen/het voorwerp uit misdrijf afkomstig zijn/is.
In het geval dat de verdachte wel aan dit vereiste voldoet en het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve legale herkomst. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben, wil geconcludeerd worden dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Tegen de achtergrond van dit kader wordt het navolgende vastgesteld en overwogen.
Witwasvermoeden
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Blijkens het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen heeft verbalisant [verbalisant01] de verdachte op 7 mei 2019 weg zien lopen bij [bedrijf01] (B.V.) wisselkantoor aan het [adres02] te Amsterdam, waarbij de verdachte een stapel met geld in zijn broekzak stak. Daarna pakte de verdachte zijn telefoon en belde even kort – slechts 5 seconden – om vervolgens met versnelde pas in de richting van de [winkel01] garage te lopen. [verbalisant01] relateert dat het hem ambtshalve bekend is dat er bij dergelijke wisselkantoren op het [adres02] geld wordt witgewassen onder meer door te smurfen (hoppen van geldwisselkantoor naar geldwisselkantoor waarbij men kleinere bedragen wisselt (€¤2.000-€¤4.000) om onder de grens van de melding ongebruikelijke transacties te blijven). Verbalisant [verbalisant01] heeft vervolgens de verdachte staande gehouden en – na het geven van de cautie – gevraagd wat hij zojuist had gedaan en hoeveel geld hij had. De verdachte verklaarde daarop dat hij net wat Deense kronen die hij over had van de vakantie had gewisseld ter waarde van ongeveer € 2.500,00. Daarop liet de verdachte [verbalisant01] een envelop zien waarin 4 biljetten van € 500,00 zaten en biljetten van € 50,00. Het is de verbalisant ambtshalve bekend dat [bedrijf01] geen biljetten van € 500,00 afgeeft. Op de vraag of de verdachte nog meer geld onder zich had, verklaarde de verdachte dat hij nog een geldbedrag in zijn broekzak had.
De verdachte is door [verbalisant01] aangehouden. Bij de insluitingsfouillering werd – voor zover van belang – het volgende onder de verdachte aangetroffen en in beslag genomen:
– een bedrag van € 2.422,00 in de envelop, bestaande uit biljetten van 4 x € 500, 8 x € 50 en 1 x €¤20;
– een bedrag van € 4.445,00 in de broekzak van de verdachte, bestaande uit biljetten van 25 x €¤100, 38 x € 50, 2 x € 20 en 1 x € 5;
– 1 wisselbon van [bedrijf02] BV, gevestigd aan het [adres03] te Amsterdam, waarop is vermeld dat op 7 mei 2019 te 18.25 uur een bedrag van 17.000,00 Deense kronen is gewisseld tegen een bedrag van € 2.176,00; en
– 1 Rolex Submariner horloge.
Na de aanhouding sprak verbalisant [verbalisant01] met de medewerker van [bedrijf01] , die meedeelde dat de verdachte een bedrag van 17.750,00 Deense kronen had gewisseld en dat hij de verdachte geen biljetten van € 500,00 had gegeven. Tevens gaf deze medewerker het volgende aan de verbalisant:
1 wisselbon van [bedrijf01] B.V., gevestigd aan het [adres02] te Amsterdam, waarop is vermeld dat op 7 mei 2019 te 18:33 uur een bedrag van 17.750,00 Deense kronen is gewisseld tegen een bedrag van € 2.273,80.
Het voorgaande, gecombineerd met het feit dat algemeen bekend is dat coupures van € 500,00 nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit worden gebruikt, rechtvaardigt een vermoeden van witwassen, zodat het aan de verdachte is een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven voor de herkomst van de bij hem aangetroffen zaken.
Concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring
De verdachte heeft – kort en zakelijk weergegeven – verklaard dat het bij hem aangetroffen geld gedeeltelijk de tegenwaarde van door hem tijdens verschillende vakanties in Denemarken gespaarde Deense kronen betreft, en gedeeltelijk geld dat hij ter gelegenheid van zijn huwelijk op 30 maart 2019 cadeau heeft gekregen. Het Rolex horloge is betaald met geld dat hij van zijn moeder en grootmoeder in eerdere jaren heeft gekregen.
Wat het Rolex horloge betreft is voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte dit heeft gekocht van geld dat hij van zijn moeder en grootmoeder heeft gekregen. Het openbaar ministerie heeft ter zake gerequireerd tot vrijspraak. Het hof verenigt zich met de door de politierechter ter zake gegeven (deel)vrijspraak.
Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte voor een gedeelte van het geldbedrag een verklaring heeft gegeven die voldoende concreet verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is, inhoudende dat de verdachte van verschillende vakanties in Denemarken Deense kronen heeft overgehouden. Wanneer beide bedragen die op 7 mei 2019 zijn gewisseld bij elkaar worden opgeteld, komt dat op een totaal van € 4.449,80. Dat bedrag relateert het hof aan het nagenoeg gelijke bedrag van €¤4.445,00 dat in de broekzak van de verdachte is aangetroffen. Dit past ook bij de waarneming van verbalisant [verbalisant01] die de verdachte weg ziet lopen bij [bedrijf01] terwijl hij een stapel geld in zijn broekzak stak. Het openbaar ministerie heeft ten aanzien van dit bedrag tot een gedeeltelijke vrijspraak gerequireerd. Het hof neemt gelet op het voorgaande de door de politierechter ter zake gegeven vrijspraak over.
Anders is het ten aanzien van het bedrag van € 2.422,00 in de envelop, onder meer bestaande uit vier briefjes van € 500,00. De eerdere verklaring van de verdachte dat een deel van het geld dat hij bij zich had cadeaugeld van zijn huwelijk betreft, is kennelijk niet van toepassing voor dit geldbedrag. De verdachte heeft immers ter terechtzitting in hoger beroep uiteindelijk en onomwonden verklaard dat hij deze briefjes en het andere deel – en het hof begrijpt daarmee: het andere deel van het bedrag in de envelop – heeft gekregen bij [bedrijf01] , althans dat dit wel het geval moet zijn. Uit de voorgaande alinea volgt evenwel dat het hof heeft vastgesteld dat dit gewisselde geldbedrag niet het geld in de enveloppe, maar dat in de broekzak betreft. Dit wordt ondersteund door de verklaring van de betrokken medewerker van [bedrijf01] aan verbalisant [verbalisant01] dat hij geen briefjes van € 500,00 aan de verdachte heeft gegeven en de omstandigheid dat het verbalisant [verbalisant01] ambtshalve bekend is dat [bedrijf01] niet uitbetaalt in coupures van € 500,00. Het hof concludeert dan ook dat de verdachte ten aanzien van de herkomst van dit bedrag geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven.
Conclusie van het hof
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de verdachte het witwasvermoeden voor het bedrag van €¤2.422,00 niet heeft ontzenuwd, zodat het hof van oordeel is dat dit geld geheel of gedeeltelijk, middellijk of onmiddellijk, afkomstig is van enig misdrijf en dat de verdachte dat moet hebben geweten. Daarmee is het witwassen van dit geldbedrag door de verdachte bewezen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met dien verstande dat
– de bewezenverklaring verbeterd wordt gelezen als in dit arrest opgenomen en
– de gronden worden aangevuld zoals in dit arrest overwogen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, R.D. van Heffen en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juli 2023.
De oudste raadsheer is niet in staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]