ECLI:NL:GHAMS:2023:1790

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
23-003356-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen door bankrekening ter beschikking stellen aan derden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993, was beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van € 48.689,78, dat op zijn bankrekening was overgemaakt. De verdachte had zijn bankrekening, inclusief pinpas en pincode, ter beschikking gesteld aan een derde, die zich voordeed als iemand van een bedrijf. Dit leidde tot de overboeking van het bedrag, dat afkomstig was uit een frauduleuze handeling. De verdachte stelde dat hij misbruikt was en niet op de hoogte was van de criminele activiteiten. Het hof oordeelde echter dat de verdachte zich bewust had blootgesteld aan de kans dat zijn rekening voor criminele doeleinden gebruikt zou worden. Het hof achtte het opzet op witwassen bewezen en verwierp het verweer van de verdachte. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd, en de verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003356-22
datum uitspraak: 20 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-347243-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2023.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 januari 2019 tot en met 1 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
- van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 48.689,78 euro, althans 34.242,14 euro, in ieder geval een hoeveelheid geld, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een geldbedrag van 48.689,78 euro, althans 34.242,14 euro, in ieder geval een hoeveelheid geld, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten een geldbedrag van 48.689,78 euro, althans 34.242,14 euro, in ieder geval een hoeveelheid geld, voorhanden heeft gehad en/of
- een voorwerp, te weten een geldbedrag van 48.689,78 euro, althans 34.242,14 euro, in ieder geval een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of
van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 48.689,78 euro, althans 34.242,14 euro, in ieder geval een hoeveelheid geld, gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking verweren en nadere bewijsoverweging

Het hof stelt vast dat in de periode van 11 januari 2019 tot en met 1 februari 2019 ten onrechte in totaal een bedrag van € 48.689,78 naar de bankrekening van de verdachte is overgeboekt nadat iemand die zich voordeed als iemand van het bedrijf [bedrijf 1] de aangever mailde dat het rekeningnummer waar betalingen op werden gedaan gewijzigd diende te worden naar - wat later bleek - het rekeningnummer van de verdachte. Elk overgeboekt bedrag, exclusief het door de bank na vermoeden van fraude bevroren gedeelte, is direct na ontvangst op de rekening contant opgenomen.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat het niet de verdachte is geweest die dit geld heeft opgenomen, maar iemand aan wie hij zijn rekening met bijbehorende pinpas en -code ter beschikking heeft gesteld. Diegene heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin de verdachte zich bevond, aangezien hij dakloos was en geld nodig had. Dit door de verdachte geschetste alternatieve scenario vindt geen weerlegging in het dossier en derhalve is sprake van een Meer en Vaart situatie. Voorts heeft de verdachte zich voldoende kritisch opgesteld toen hem het verzoek werd gedaan zijn bankrekening aan een derde ter beschikking te stellen. Het is niet zo dat de verdachte had moeten weten dat het foute boel was. Het betrof iemand die hem na stond en die hij vertrouwde en die hij wilde helpen. Diegene gunde hem € 1.200,00. Dan hoeven niet alle alarmbellen af te gaan. Er is dan ook geen aanvaarding geweest van een aanmerkelijke kans dat zijn rekening gebruikt zou worden voor criminele doeleinden. Van opzet op witwassen is dan ook geen sprake. Evenmin kan schuldwitwassen worden bewezen. De verdachte kan geen enkel verwijt worden gemaakt, hij is misbruikt, daarom ontbreekt alle schuld.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld – kort en zakelijk weergegeven – dat witwassen in de opzetvariant en tezamen en in vereniging gepleegd bewezen kan worden, op zijn minst in de vorm van voorwaardelijk opzet.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk witwassen van het op zijn bankrekening ontvangen bedrag van in totaal € 48.689,78.
De verdachte heeft op verzoek van een derde zijn bankrekening met bijbehorende bankpas en pincode ter beschikking gesteld, zonder dat hij voldoende heeft doorgevraagd naar de reden waarom deze persoon – wiens naam de verdachte niet wil noemen – over zijn bankrekening wilde beschikken. De verdachte zegt weliswaar kritisch doorgevraagd te hebben, maar toen deze persoon daarop alleen nog reageerde met de vraag “je wilt toch geld verdienen?” heeft hij het daarbij gelaten. De verdachte heeft verder verklaard dat hij nog wel via zijn telefoon heeft kunnen zien wat er op zijn bankrekening gebeurde. Hij heeft dus kunnen zien dat er op zijn rekening bij herhaling aanzienlijke bedragen door aangever werden gestort, tot het hiervoor genoemde forse bedrag. Daarbij komt dat degene die hij zijn rekening ter beschikking had gesteld, daar ook het aanzienlijke bedrag van € 1.200,00 voor in het vooruitzicht had gesteld.
Op grond van het vorenstaande oordeelt het hof dat de verdachte zich als geldezel heeft laten gebruiken om crimineel geld wit te wassen. Met zijn handelswijze heeft de verdachte zich minst genomen bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn rekening gebruikt zou worden voor criminele doeleinden en dit ook aanvaard. Het hof acht daarmee de aanwezigheid van voorwaardelijk opzet op witwassen aan de kant van de verdachte bewezen. Voor een beroep op de afwezigheid van alle schuld, zoals namens de verdachte nog is aangevoerd, is dan ook geen plaats.
Het hof volgt de advocaat-generaal niet in diens opvatting dat er sprake is van medeplegen. Niet uit te sluiten valt immers dat de op de bankrekening ontvangen bedragen afkomstig zijn uit een eigen misdrijf van één andere persoon en dat deze zich heeft schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen, wat een ander strafbaar feit is dan witwassen.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van witwassen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij in de periode van 11 januari 2019 tot en met 1 februari 2019 in Nederland een voorwerp, te weten een geldbedrag van 48.689,78 euro, voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Bewijsmiddelen

De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat het ten laste gelegde en bewezen geachte feit door de verdachte is begaan.
1. De
verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof van 6 juli 2023, voor zover inhoudend – zakelijk weergegeven –:
Iemand heeft mij aangeboden geld te verdienen. Hij had een bankrekening nodig. Ik heb hem alles van mijn bankrekening gegeven, mijn bankpas, het rekeningnummer en de pincode. Ik kon daarna nog wel op mijn rekening kijken via mijn telefoon. Ik zou er € 1.200,00 voor krijgen. Hij zei: “je wilt toch geld verdienen?” Toen heb ik niet meer gevraagd. Ik heb er verder niet over nagedacht.
2. Een
proces-verbaal van bevindingenmet nummer PL1300–2019025066–10 van 17 december 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], hoofdagent bij de politie Eenheid Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van verbalisant voornoemd:
Op 5 februari 2019 deed [naam 1] namens [slachtoffer] , aangifte ter zake diefstal dan wel oplichting. Iemand die zich voordeed als een medewerker van een klant van het Hotel, linnengoed leverancier [bedrijf 1] , heeft per e-mail het rekeningnummer laten wijzigen.
Na deze wijziging van het bankrekeningnummer van [bedrijf 1] is er tussen 11 januari 2019 en 1 februari 2019 een bedrag van 48.689,78 euro overgemaakt naar het "nieuwe" bankrekeningnummer [rekeningnummer] . Dit was verdeeld over 19 transacties op 4 dagen. Van dit bedrag heeft de fraudeafdeling van de ING bank 14.443,18 euro bevroren.
Uit onderzoek bleek dat het geld direct van de frauduleuze bankrekening werd gepind.
Onderzoek tegenrekening
Uit gevorderde gegevens blijkt dat bankrekeningnummer [rekeningnummer] op naam staat van: [verdachte] geboren op [geboortedag] 1993.
3. Een
proces-verbaal van aangiftemet nummer PL1300–2019025066–1 van 5 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [ verbalisant 2], brigadier van politie Eenheid Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde
verklaring van [naam 1]:
Ik ben namens [slachtoffer] te Amsterdam gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik wil aangifte doen van diefstal dan wel oplichting dan wel verduistering in dienstbetrekking, gepleegd tussen vrijdag 4 januari 2019 te 11:53 uur en vrijdag 1 februari 2019 te 16:30 uur.
Op laatstgenoemde dag werd ik gebeld door de afdeling fraude van de ING Bank. Er werd mij meegedeeld dat er zojuist een transactie zichtbaar was geworden, welke als frauduleus werd aangemerkt. De bank wilde controleren of deze transactie juist was. Het tegenrekening nummer ten name van een particulier die ons niet bekend is, betrof [rekeningnummer] . Als omschrijving werd [bedrijf 1] genoemd. Dat is een leverancier van linnengoed voor ons bedrijf.
Ik heb mijn collega [naam 2] in kennis gesteld. Hij heeft een aantal controle acties uitgevoerd. [bedrijf 1] bleek op 24 december 2018 de laatste betaling van ons te hebben ontvangen. Wij kwamen tot de conclusie dat het rekeningnummer van [bedrijf 1] binnen onze bankomgeving was aangepast. Dit is gebeurd naar aanleiding van een binnengekomen e-mail. In totaal is er voor een bedrag van € 48.689,78 van twee rekeningen van [slachtoffer] overgemaakt naar het gewijzigde rekeningnummer.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken, waarvan 5 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen door zijn bankrekening aan een ander ter beschikking te stellen en daarmee criminele activiteiten op die rekening mogelijk gemaakt. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Daarnaast werkt het faciliterend voor ander strafbaar handelen, zoals in dit geval fraude. De verdachte heeft bij het plegen van het delict alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en heeft op geen enkel moment spijt betuigd en dat rekent het hof hem aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van vermogensfeiten.
Het vorenstaande rechtvaardigt op zich de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft echter ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken, en met de omstandigheid dat het erop lijkt dat de verdachte uiteindelijk zelf geen voordeel van het feit heeft genoten. Het hof zal daarom volstaan met de oplegging van een taakstraf met daarnaast – als stok achter de deur – een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. J.L. Bruinsma en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juli 2023.
De voorzitter is buiten staat dit arrest te tekenen.
=========================================================================
[…]