In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 juli 2023 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte op 1 februari 2021 was veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, wegens het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De Hoge Raad heeft op 6 december 2022 het eerdere arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak terugverwezen voor herbehandeling.
Tijdens de zitting op 20 juni 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw gehoord. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren of verstrekken van cocaïne op 7 juni 2019 in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte 38 bolletjes cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad, wat bewezen is verklaard. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.
Wat betreft de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De verdachte heeft sindsdien geen nieuwe strafbare feiten gepleegd en het hof heeft geoordeeld dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van 30 uren passend is. Tevens is besloten dat de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte worden teruggegeven, omdat deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. De beslissing is gegrond op de relevante artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.