ECLI:NL:GHAMS:2023:1691
Gerechtshof Amsterdam
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Tussenarrest inzake ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juni 2023 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 24 november 2020, waarin zij was veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking. Tijdens de zitting op 23 mei 2023 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Hij voerde aan dat het opsporingsonderzoek niet voldeed aan de waarborgen van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering en dat de redelijke termijn was overschreden, waardoor de waarheidsvinding in het gedrang was gekomen.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan worden uitgesproken. Het hof concludeert dat er geen sprake is van een ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijk proces. Het hof heeft vastgesteld dat het opsporingsonderzoek voldoende waarborgen heeft gekend en dat de aangifte van de stichting voldoende grond gaf voor het instellen van een opsporingsonderzoek. De raadsman heeft ook betoogd dat de redelijke termijn was overschreden, maar het hof oordeelt dat de termijn pas is aangevangen op 17 augustus 2017, toen de verdachte op de hoogte werd gesteld van de vervolging.
Het hof heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen, met de opdracht om het onderzoek op een nader te bepalen datum te hervatten. De beslissing van het hof bevestigt dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, en dat het proces als geheel voldoet aan de eisen van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.