ECLI:NL:GHAMS:2023:1597

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
20/00584
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de uitreiking van een uitnodiging tot betaling van antidumpingrechten en de bevoegdheid van de vertegenwoordiger

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van [X] B.V. ongegrond verklaarde. De zaak betreft de uitreiking van een uitnodiging tot betaling (utb) door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane aan [X] B.V. voor een bedrag van € 1.757.665,22 aan definitieve antidumpingrechten. Het geschil spitst zich toe op de vraag of [X] B.V. bevoegd was om op te treden als direct vertegenwoordiger van [A] SRL bij het indienen van de aangiften voor de invoer van zonnepanelen. De rechtbank oordeelde dat [X] B.V. niet als direct vertegenwoordiger kon worden aangemerkt, omdat de benodigde specifieke inklaringsopdrachten niet direct door [A] aan [X] B.V. waren verstrekt. In hoger beroep heeft het Hof Amsterdam de zaak opnieuw beoordeeld. Het Hof concludeert dat [X] B.V. wel degelijk bevoegd was om als vertegenwoordiger op te treden, omdat zij de rechtsopvolger is van de onderneming die de volmacht had ontvangen. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond. De inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van [X] B.V. en moet het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 20/00584
23 februari 2022
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. R. Andringa)
tegen de uitspraak van 17 september 2020 in de zaak met kenmerk HAA 18/2088 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft op 30 september 2016 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling met nummer (…) [# 1] (hierna: utb) uitgereikt voor een bedrag van € 1.757.665,22 aan definitieve antidumpingrechten.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de bovenstaande utb. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de utb gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 17 september 2020 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 oktober 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft op 11 november 2020 en op 21 september 2021 nadere stukken ontvangen van belanghebbende.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.6.
Na zitting heeft belanghebbende bij brieven van 10 oktober 2022 en 4 november 2022 op verzoek van het Hof nadere informatie verstrekt. De inspecteur heeft hierop gereageerd bij brief van 23 november 2022. Op 13 januari 2023 hebben beide partijen kenbaar gemaakt geen prijs te stellen op een nadere zitting, waarna het Hof het onderzoek heeft gesloten en partijen heeft bericht dat binnen zes weken schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten
1. In de periode van 2 september 2013 tot en met 4 december 2013 heeft eiseres
22 aangiften ingediend voor het plaatsen van 56.296 zonnepanelen onder de regeling in het vrije
verkeer brengen. De oorsprong van deze zonnepanelen is China. In de aangiften wordt [A] SRL te [B] , Roemenië (hierna: [A] ) vermeld als aangever en wordt een douanewaarde van de zonnepanelen vermeld van omgerekend € 0,22 per watt.
2. [A] heeft (de rechtsvoorgangster van) eiseres op 2[0] augustus 2013 een volmacht verleend om als haar direct vertegenwoordiger op te treden. Voor zover van belang luidt deze volmacht als volgt: “Diese Vollmacht und dieser Auftrag beziehen sich auf die vom Auftraggeber oder für ihn gestellte Warensendungen und für Sendung(en), für die der Auftraggeber die Unterlagen/Informationen dem Speditionsunternehmen zur Verfügung gestellt hat.”
3. Op 22 mei 2014 is bij eiseres een controle na invoer op de voet van artikel 78, tweede lid, van het Communautair Douanewetboek (CDW) uitgevoerd. Naar aanleiding van deze controle heeft
verweerder een verzoek om wederzijdse bijstand ingediend in Roemenië. Op 27 mei 2015 is bij
eiseres wederom een controle na invoer uitgevoerd. Beide controles hadden betrekking op de
onderhavige 22 aangiften, waarmee in totaal 56.296 zonnepanelen in het vrije verkeer zijn gebracht. Tijdens deze controle zijn in de administratie van eiseres twee facturen van 13 juli 2013 aangetroffen, allebei met hetzelfde kenmerk, allebei voor 1512 zonnepanelen, vervoerd van [C] naar [D] . Eén factuur was van [F] Co Ltd te China ( [E] China) aan [A] voor een prijs [D] van € 29.937,60 en één factuur was van [F] Co Ltd China aan [G] GmbH te Duitsland ( [E] Duitsland) voor een prijs [D] van € 81.648,00. Deze zonnepanelen zijn door eiseres op 4 december 2013 voor het vrije verkeer aangegeven, tegen de waarde uit de factuur aan [A] .
4. Op grond van stukken die zijn ontvangen van de Roemeense autoriteiten is vast komen te staan, dat op 11.622 van de 56.296 zonnepanelen een op 18 juli 2013 door [A] en [E] China gesloten koopovereenkomst en een bij deze overeenkomst behorend addendum van 15 augustus 2013 zien. In het addendum is “the unit price” van de 11.622 zonnepanelen vastgesteld op € 0,58 per watt. De “unit price” is in het addendum opgesplitst in een CIF prijs van € 0,22 per watt, een vergoeding van € 0,11 per watt voor verwachte antidumpingheffingen, een vergoeding van € 0,12 per watt voor reeds verleende en in de EU uitgevoerde diensten, een bonus van € 0,05 per watt voor de hoge kwaliteit van de zonnepanelen, een vergoeding van € 0,02 per watt voor het vervoer van de zonnepanelen van Antwerpen naar Roemenië en een vergoeding van € 0,06 per watt voor snelle afhandeling van de aangiften bij de Nederlandse en Roemeense douane. Voor deze 11.622 zonnepanelen heeft verweerder een utb met een aanslagbeschikkingsnummer (...)9571 A aan eiseres uitgereikt, gebaseerd op een douanewaarde van € 0,58 per watt. In bezwaar heeft verweerder deze utb verminderd tot nihil, omdat eiseres als direct vertegenwoordiger ten onrechte was aangesproken voor de douaneschuld. Deze utb is tussen partijen niet meer in geschil.
5. Uit informatie van de Roemeense autoriteiten blijkt dat van de 44.674 overige zonnepanelen 19.167 zonnepanelen intracommunautair aan [A] zijn geleverd door [E] Duitsland en dat met betrekking tot 25.507 zonnepanelen geen koopovereenkomst is aangetroffen. Eiseres heeft
de inklaringsopdrachten voor de 44.674 zonnepanelen ontvangen van [N] GmbH te Duitsland (hierna: [N] ), waarbij [N] steeds inklaringsfacturen (commercial invoices) en packing lists heeft meegestuurd. [N] heeft op haar beurt de inklaringsopdrachten ontvangen van [E] Duitsland. [E] Duitsland is een dochtermaatschappij van [E] China. Eiseres heeft de inklarings- en vervoerskosten alsmede de betaalde antidumpingrechten gefactureerd aan [N] . [N] heeft vervolgens de antidumpingrechten doorgefactureerd aan [A] , de inklaringskosten, de kosten voor het vervoer van Antwerpen naar [D] en de kosten van het vervoer van [D] naar Duitsland dan wel Roemenië aan [E] Duitsland, [H] , KG (hierna: [H] ) respectievelijk [I] GmbH. De facturen zijn betaald door [H] .
6. Volgens de Roemeense douane blijkt uit de administratie van [A] niet dat zij de facturen heeft betaald. [A] ontkent opdracht voor de invoer van de 44.674 zonnepanelen te hebben gegeven. In de administratie van [A] zijn facturen ter zake van de levering van een aantal van de onderhavige zonnepanelen aangetroffen en afschriften van een aantal van de onderhavige aangiften voor het vrije verkeer. In de loop van de onderhavige beroepsprocedure heeft eiseres van een nieuwe medewerker van [A] afschriften ontvangen van zowel de facturen als de creditfacturen voor de onderhavige 44.674 zonnepanelen, waaruit blijkt dat [E] China haar facturen aan [A] steeds een paar dagen nadat de zonnepanelen waren ingeklaard heeft gecrediteerd. Tevens heeft eiseres van [A] afschriften ontvangen van een aantal van de onderhavige aangiften voor het vrije verkeer.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof de volgende feiten vast.
2.3.
De door de rechtbank onder punt 2 genoemde volmacht vermeldt onder meer het volgende:
“Vertrag/Vollmacht um als direkter Vertreter auftreten zu können (…)
(…)
Die Parteien erklären, Folgendes vereinbart zu haben:
Der Auftraggeber erteilt dem Speditionsunternehmen Vollmacht und Auftrag, gemäß Artikel 5 Absatz 2, erster Gedankenstrich de Zollkodex der Gemeinschaften (Verordnung Nr. 2913/92/EG), gegen die vereinbarte Vergütung, die in der Zollgesetzgebung – und sofern möglich auch in anderer Gesetzgebung – vorgeschriebenen Anmeldungen im Namen und für Rechnung des Auftraggebers zu verrichten. Diese Vollmacht und dieser Auftrag beziehen sich auf die vom Auftraggeber oder für Ihn gestellte Warensendungen und für Sendung(en), für die der Auftraggeber die Unterlagen/Informationen dem Speditionsunternehmen zur Verfügung gestellt hat. (…)
(…)
Der Auftraggeber, rechtsgültig vertreten von:
Vollständiger Name: [J]
Funktion: Direktor
Datum und Ort: 20/08/2013
Unterschrift (und Stempel) < handtekening [J] + bedrijfsstempel [A] >
Speditionsunternehmen, vertreten von:
Vollständiger Name: [K]
Funktion: Direktor
Datum und Ort: 1 März 2012
Unterschrift (und Stempel) < handtekening (onleesbaar) >
[L] B.V.
[A-straat]
[postcode] [Z] ”
2.4.
Tot de gedingstukken behoort een “power of attorney”, ondertekend door de Roemeense onderneming [A] SRL (hierna: [A] ) op 20 augustus 2013, waarin – voor zover hier van belang – onder punt 4 is vermeld:
“5. We authorize the companies [M] GmbH and [N] GmbH to handle all relevant customs affairs (including applications and modifications of admissions) in connection with our company”
De overige bepalingen van de “power of attorney” hebben, blijkens de bewoordingen ervan, geen betrekking op douanevertegenwoordiging, maar op fiscale vertegenwoordiging voor toepassing van de BTW, op grond van het bepaalde in § 22a (Fiskalvertretung) van het Duitse Umsatzsteuergesetz (UStG).
2.5.
Tot de gedingstukken behoort een brief van de Roemeense autoriteiten van 26 maart 2015, waarin verslag wordt gedaan van resultaten van een onderzoek in de administratie van [A] . In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“From the comparative analysis of the documents sent by you for verifications and those provided by the audited company follows that, from 22 existing import documents in the database of customs administration in the Netherlands, to the company verified (in Romania) were received partial goods afferent to 5 import declarations submitted by the representative of the [A] SRL company, as follows:
Customs declaration
Pieces
Container number
Value
External Invoice
External Invoice date
Observation
[# 2]
676
[0]
32718.4
213GX874034
20.06.2013
Received 5 containers from 8 invoiced
676
[1]
34205.6
676
[2]
34205.6
676
[3]
34205.6
676
[4]
34949.2
[# 3]
676
[5]
34205.6
213HY800034
30.05.2013
Received 4 containers from 5 invoiced
676
[6]
34205.6
546
[7]
28228.2
260
[8]
13442
[# 4]
676
[9]
34205.6
213HY800035
30.05.2013
Received 1 containers from 5 invoiced
[# 5]
676
[10]
34205.6
213HY800046
17.06.2013
Received 5 containers from 7 invoiced
676
[11]
34205.6
676
[12]
34205.6
676
[13]
34205.6
676
[14]
34205.6
[# 6]
676
[15]
34949.2
213HY800036
30.05.2013
Received 3 containers from 4 invoiced
676
[16]
34949.2
676
[17]
34949.2

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de bestreden utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende bevoegd was om bij het doen van de onderwerpelijke aangiften op te treden als direct vertegenwoordiger van [A] . De berekening van het in de utb vermelde belastingbedrag is in hoger beroep tussen partijen niet meer in geschil.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:

Beoordeling van het geschil
Vertegenwoordiging
11. Eiseres en [A] hebben bij het verlenen van de volmacht gebruik gemaakt van de Duitse versie van de door Evofenedex en Fenex (belangenvereniging van expediteurs) ontwikkelde modelovereenkomst “machtiging directe vertegenwoordiging”. Partijen verschillen van mening over de uitleg van de hiervoor bij 2 weergegeven passage uit de overeenkomst. Naar de mening van eiseres worden in deze passage drie soorten goederenzendingen geschetst die onder de reikwijdte van de verleende volmacht vallen, te weten:
1) de door de opdrachtgever aangebrachte zendingen;
2) de ten behoeve van de opdrachtgever aangebrachte zendingen;
3) de zendingen waarvan de opdrachtgever direct of indirect de documentatie heeft
verstrekt, die nodig is voor inklaring.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze door de eiseres gegeven interpretatie van de
passage uit de overeenkomst onjuist is. Er zijn niet drie, maar twee soorten goederenzendingen die
onder de reikwijdte van de volmacht vallen en dat zijn de bij 1) en 2) genoemde. Bij 3) wordt de
voorwaarde gegeven, waaraan toepassing moet worden gegeven om in een specifiek geval gebruik te
kunnen maken van de volmacht om aangiften ten invoer op naam en voor rekening van de opdrachtgever te mogen indienen. Er is pas sprake van een toereikende en complete volmacht voor
de invoer van een bepaalde zending als daartoe ook een specifieke inklaringsopdracht is gegeven. Bij
dit oordeel heeft de rechtbank ook de Nederlandse tekst van de passage uit de modelovereenkomst
in aanmerking genomen, die luidt:
“Deze machtiging en de opdracht geldt voor de door/ten behoeve van de Opdrachtgever aangebrachte goederenzendingen en voor welke zending(en) de Opdrachtgever de bescheiden/informatie aan de Expeditieonderneming heeft verstrekt.”
12. Voor een bevoegde vertegenwoordiging door eiseres dienen dus specifieke inklaringsopdrachten
en de daarbij behorende bescheiden door of namens [A] te zijn verstrekt.
Vaststaat dat de benodigde specifieke inklaringsopdrachten niet direct door [A] aan eiseres zijn verstrekt. Alle overgelegde specifieke inklaringsopdrachten aan eiseres zijn immers afkomstig van [N] . Dit wordt ook niet ontkend door eiseres. Eiseres heeft echter gesteld dat [N] als (direct) vertegenwoordiger van [A] zou hebben opgetreden, maar deze stelling is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Zo heeft [N] de specifieke inklaringsopdrachten niet ontvangen van [A] , maar van [E] Duitsland en blijkt uit de overgelegde stukken niet dat [A] [N] heeft gemachtigd om namens haar te mogen optreden. Dat [E] Duitsland een inklaringsopdracht van [A] zou hebben ontvangen blijkt
ook nergens uit. Tot slot heeft [A] ontkend dat zij eiseres indirect een inklaringsopdracht voor de in geschil zijnde zonnepanelen heeft gegeven.
13. Voor het geval dat [N] [A] onbevoegd zou hebben vertegenwoordigd heeft eiseres een beroep gedaan op het door [A] bij eiseres gewekte vertrouwen dat [N] bevoegd was [A] te vertegenwoordigen. Volgens eiseres is [A] daardoor gebonden aan de rechtshandelingen die [N] voor haar heeft verricht. [A] heeft immers zelf door alle correspondentie met eiseres via [N] te laten lopen de indruk gewekt dat zij [N] heeft aangesteld om haar te vertegenwoordigen. Daarbij waren ten tijde van de invoer de zonnepanelen overduidelijk bestemd voor [A] . Naar het oordeel van de rechtbank kan dit beroep niet slagen. Niet verweerder maar [A] wordt verweten dat zij het vertrouwen van eiseres heeft gewekt. Dit betreft de (civiele) verhouding tussen [A] en eiseres. Nu [A] geen partij is bij de onderhavige procedure kan dit punt niet in deze procedure worden beslecht. Dit komt voor rekening en risico van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is overigens ook niet komen vast te staan dat alle in geschil zijnde zonnepanelen voor [A] bestemd waren.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet heeft
opgetreden als direct vertegenwoordiger van [A] . Hieruit volgt dat eiseres geacht wordt in eigen naam en voor eigen rekening te hebben gehandeld en dus aangever is in de zin van artikel 4, onder 18, van het CDW en schuldenaar is in de zin van artikel 201, derde lid, eerste volzin, van het CDW.
(…)
18. Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Partijen houdt ook in hoger beroep verdeeld of belanghebbende ten aanzien van de in de utb begrepen zonnepanelen (hierna: panelen) bevoegdelijk is opgetreden als direct vertegenwoordiger van [A] . Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.2.
[A] heeft op 20 augustus 2013 (zie 2.3) een overeenkomst/volmacht voor ‘directe vertegenwoordiging’ verleend aan “ [L] BV” in plaats van aan [X] B.V. [belanghebbende]. Belanghebbende is evenwel, na twee juridische fusies en een splitsing, de rechtsopvolger onder algemene titel van [L] BV. Partijen hebben zich eenparig op het standpunt gesteld dat belanghebbende aan deze volmacht de bevoegdheid kan ontlenen om in naam en voor rekening van [A] aangiften te doen. Het Hof zal partijen hier in volgen.
5.3.
Blijkens de stukken van het geding heeft [A] , eveneens op 20 augustus 2013, een volmacht verstrekt aan de Duitse logistieke dienstverlener [N] GmbH (hierna: [N] ). In deze (zeer summiere) volmacht wordt [N] door [A] gemachtigd om “alle relevante douanezaken in verband met ons bedrijf af te handelen”, zonder verdere clausulering (zie 2.4).
5.4.
In de periode van 2 september 2013 tot en met 9 december 2013 heeft belanghebbende, met gebruikmaking van de onder punt 5.2 genoemde volmacht, 22 aangiften ten invoer gedaan op naam en voor rekening van [A] , voor in totaal 56.296 panelen. Belanghebbende heeft over deze zendingen panelen nimmer direct contact met [A] gehad: de opdracht tot het doen van de aangiften op naam en voor rekening van [A] is voor alle 56.296 panelen aan belanghebbende verstrekt door [N] , waarbij [N] in alle gevallen facturen en paklijsten van [E] China, gericht aan [A] , aan belanghebbende heeft doen toekomen voor van het opstellen van de aangiften.
5.5.
Bij een onderzoek door de Roemeense autoriteiten in de administratie van [A] heeft [A] verklaard dat slechts 11.622 (van de in totaal 56.296) panelen door haar zijn aangekocht en betaald en dat de overige 44.674 panelen niet door haar zijn ingekocht en dus niet voor haar bestemd waren.
De inspecteur heeft voor 11.622 panelen, welke onderdeel uitmaken van zendingen die zijn aangegeven met vijf van de onder 5.4 genoemde 22 aangiften (zie 2.5), een utb uitgereikt aan zowel [A] als belanghebbende. De aan belanghebbende uitgereikte utb is door de inspecteur bij uitspraak op bezwaar vernietigd, omdat zij voor de desbetreffende 11.622 panelen volgens de inspecteur bevoegd was om op te treden als direct vertegenwoordiger van [A] en daarom niet als aangever – en daarom ook niet als douaneschuldenaar – kan worden aangemerkt.
5.6.
Voor de overige 44.674 panelen heeft de inspecteur de thans in geding zijnde utb uitgereikt, omdat belanghebbende volgens de inspecteur voor die panelen niet bevoegd was om op te treden als direct vertegenwoordiger van [A] en daarom op grond van artikel 5, lid 4, van het CDW moet worden geacht deze panelen op eigen naam en voor eigen rekening te hebben aangegeven. Het Hof volgt de inspecteur hierin niet. Zoals reeds vastgesteld onder 5.4 is de opdracht om de panelen aan te geven op naam en voor rekening van [A] in alle gevallen (dus voor alle 56.296 panelen) aan belanghebbende verstrekt door [N] . [N] was op basis van de onder 5.3 genoemde machtiging bevoegd om deze opdrachten aan belanghebbende te verstrekken.
5.7.
Anders dan de inspecteur betoogt vormt de omstandigheid dat [A] betwist dat de overige 44.674 panelen voor haar bestemd waren, geen grond om van belanghebbende te verlangen dat zij voor deze 44.674 panelen bewijsstukken overlegt waaruit blijkt dat [A] aan [N] heeft verzocht om een inklaringsopdracht aan belanghebbende te verstrekken. In de eerste plaats kunnen goederen ten invoer worden aangegeven door een ieder die deze goederen bij de douane kan aanbrengen en de voor de aangifte vereiste bescheiden kan overleggen; het is niet noodzakelijk dat de aangever de eigenaar of de koper van de goederen is. In de tweede plaats is belanghebbende geen partij in de civielrechtelijke verhoudingen tussen [N] en [A] . [N] was op grond van de onder 5.3 genoemde volmacht bevoegd om namens [A] aan belanghebbende opdrachten te geven tot het doen van aangiften ten invoer en heeft van die bevoegdheid gebruik gemaakt.
Echter, ook als er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat [N] gebruik heeft gemaakt van de aan haar verstrekte volmacht op een wijze die niet overeenstemt met de wil van [A] , kan dit niet aan belanghebbende worden tegengeworpen: dit betreft een civielrechtelijke kwestie tussen [A] en [N] .
5.8.
Nu belanghebbende over een geldige volmacht van [A] beschikte (zie 5.2) en [N] bevoegd was om aan belanghebbende opdracht te geven om (met gebruikmaking van die volmacht) goederen aan te geven voor het vrije verkeer op naam en voor rekening van [A] , doet zich geen situatie voor als bedoeld in artikel 5, lid 4, tweede alinea van het CDW. Belanghebbende is daarom ten onrechte als aangever en douaneschuldenaar aangemerkt. Het hoger beroep slaagt derhalve.
5.8.
Ten overvloede zij nog opgemerkt dat het geenszins vast staat dat [N] gebruik heeft gemaakt van de aan haar verleende volmacht op een wijze die niet overeenstemt met de wil van [A] .
In de eerste plaats zijn 21 van de (in totaal 22) door belanghebbende ingediende aangiften (en bijbehorende facturen) door de Roemeense autoriteiten aangetroffen in de administratie van [A] , dus niet enkel de vijf aangiften waarop (mede) de 11.622 panelen zijn aangegeven waarvan [A] wel erkent dat zij die heeft doen invoeren. Zij was er dus van op de hoogte dat belanghebbende ook 16 andere aangiften op haar naam en voor haar rekening heeft gedaan.
In de tweede plaats maakten de 11.622 panelen waarvan [A] erkent dat die wel voor haar bestemd waren, deel uit van zendingen die zijn aangegeven met vijf van de 22 aangiften, maar waren die vijf zendingen – volgens [A] – in geen van die vijf gevallen volledig voor haar bestemd (zie de tabel opgenomen onder 2.5, laatste kolom). Desondanks werden op die vijf aangiften álle containers aangegeven op haar naam en voor haar rekening, onder overlegging van facturen (gericht aan [A] ) waarop álle containers vermeld waren.
Slotsom
5.9.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

6.Kosten

Het Hof vindt aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op:
2 [ bezwaarschrift + hoorgesprek] x € 296 x 1 (wegingsfactor) = € 592;
4 [ beroepschrift + hogerberoepschrift + zitting rechtbank en Hof x € 837 x 1 = € 3.348,
in totaal € 3.940.

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de uitnodiging tot betaling;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.940;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 338 (beroep bij de rechtbank) en € 532 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 870 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, H.E. Kostense en
C.J. Hummel, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van
S.M.P. Harinandansingh als griffier. De beslissing is op 23 februari 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene
die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.