ECLI:NL:GHAMS:2023:157

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
200.293.265/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over levering van aandelen onder dwang

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een notaris. De klacht betreft de levering van aandelen in een besloten vennootschap, waarbij klaagster stelt dat zij onder dwang heeft gehandeld bij het ondertekenen van de akte. De notaris heeft een akte gepasseerd waarbij alle aandelen in de besloten vennootschap, waarvan klaagster al de helft van de aandelen bezat, zijn geleverd aan een andere vennootschap van klaagster. Klaagster heeft de notaris verweten dat hij tekort is geschoten in zijn zorgplicht en haar heeft gemanipuleerd en misleid. De kamer heeft de klacht echter niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 99 lid 21 van de Wet op het notarisambt, omdat de klacht te laat is ingediend. De termijn voor het indienen van een klacht bedraagt drie jaar na kennisname van het klachtwaardig handelen van de notaris. Het hof heeft de overwegingen van de kamer overgenomen en bevestigd dat de klacht van klaagster na het verstrijken van deze termijn is ingediend. Klaagster heeft niet aangetoond dat zij ten tijde van het ondertekenen van de akte handelingsonbekwaam was, en de gestelde dwang was niet zichtbaar voor de notaris. De beslissing van de kamer is dan ook bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.293.265/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/373599/ KL RK 20-96
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 31 januari 2023
inzake
[appellante] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
gemachtigde: mr. R.W. Lagerwaard, advocaat te Hilversum,
tegen
mr. [geïntimeerde] ,
notaris te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.J. de Jong Schouwenburg, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna klaagster en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

De notaris heeft een akte gepasseerd waarbij alle aandelen in een besloten vennootschap – waarvan klaagster al via haar persoonlijke vennootschap de helft van de aandelen hield – zijn geleverd aan een andere besloten vennootschap van klaagster. Klaagster stelt dat zij onder dwang stond toen zij deze akte ondertekende.

2.Het verdere geding in hoger beroep

2.1.
Op 29 maart 2022 heeft het hof een tussenbeslissing gegeven in deze zaak (ECLI:NL:GHAMS:2022:967, hierna: de tussenbeslissing). Voor het verloop van het geding en de standpunten van partijen tot aan die beslissing verwijst het hof naar die beslissing.
2.2.
Klaagster heeft op 31 oktober 2022 nadere stukken bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft de mondelinge behandeling van de zaak hervat ter openbare terechtzitting van 10 november 2022. Klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, en de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Klaagster heeft ter zitting een nader stuk overgelegd. De notaris heeft desgevraagd verklaard daartegen geen bezwaar te hebben. Het hof heeft het stuk vervolgens geaccepteerd.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
De feiten komen neer op het volgende.
3.1.
Klaagster en haar toenmalige partner [naam] (hierna: [naam] ) hebben op
25 januari 2015 middels hun respectieve holdingvennootschappen [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. de besloten vennootschap [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] ) opgericht, waarin zij (destijds) beiden voor 50% aandeelhouder waren.
3.2.
Op 23 maart 2015 is door [naam] ten overstaan van de notaris middels [bedrijf 3] de besloten vennootschap [bedrijf 4] B.V. opgericht. Door de besloten vennootschap [bedrijf 4] B.V. is op 6 mei 2015 de villa [bedrijf 4] aan [bedrijf 3] als koper geleverd.
3.3.
In 2016 hebben klaagster en [naam] mondeling een koopovereenkomst gesloten waarbij [bedrijf 3] haar volledige belang in de besloten vennootschap [bedrijf 4] B.V. voor € 1,00 verkoopt aan een andere vennootschap waarvan klaagster bestuurder en enig aandeelhouder was, te weten [bedrijf 5] B.V. [naam] heeft de notaris benaderd voor het opstellen van de daartoe benodigde leveringsakte.
3.4.
Op 14 juni 2016 heeft de notaris [naam] de gevraagde leveringsakte in concept toegestuurd. Deze concept-akte heeft [naam] diezelfde dag, iets voor middernacht, doorgestuurd aan klaagster.
3.5.
Op 15 juni 2016 is de akte, na voorafgaand e-mail contact tussen [naam] en de notaris waarvan klaagster middels de cc-functie op de hoogte is gehouden, op enkele punten aangepast en gepasseerd.
3.6.
In de definitieve akte van 15 juni 2016 is onder het kopje “
OVERIG” onder meer de bepaling opgenomen:
“(…) – dat koper bekend is met een negatieve vermogenspositie van de vennootschap ( [bedrijf 4] B.V. – toevoeging hof) (…)”

4.De klacht

4.1.
Klaagster verwijt de notaris dat hij bij het passeren van de akte van 15 juni 2016 ernstig tekort is geschoten in zijn zorgplicht jegens haar. Klaagster verwijt de notaris bovendien dat hij haar op het verkeerde been heeft gezet, gemanipuleerd en misleid heeft door niet integer handelen, waarbij de notaris [naam] geholpen heeft om klaagster financieel klem te zetten. Klaagster stelt dat zij op 15 juni 2016 onder druk en dwang van [naam] de akte tot overdracht van de aandelen heeft ondertekend.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen de notaris niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 99 lid 21 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) omdat deze te laat is ingediend. Ingevolge dit artikel kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van de notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven.
Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klaagster heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijk verklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
5.2.
De kamer heeft overwogen dat het handelen waartegen de klacht zich richt heeft plaatsgevonden bij gelegenheid van het passeren van de akte van 15 juni 2016. Immers, op dat moment had het volgens klaagster voor de notaris duidelijk moeten zijn dat klaagster niet wilde ondertekenen en op die datum had het volgens klaagster op de weg van de notaris gelegen klaagster tegen zichzelf en/of tegen [naam] in bescherming te nemen in plaats van door zijn ministerie ten gunste van [naam] medewerking te verlenen aan een voor klaagster zeer nadelige transactie.
Uit deze onderbouwing van klaagster volgt evenwel dat zij zich bij het ondertekenen van de akte bewust is geweest van het feit dat ze iets ondertekende wat ze niet wilde ondertekenen en zich tevens bewust is geweest van de werkzaamheden die de notaris in dit verband heeft verricht. Daarmee is naar het oordeel van de kamer op 15 juni 2016 voldaan aan de voorwaarden die de Wna stelt voor de start van de driejaarstermijn, hetgeen meebrengt dat deze termijn drie jaar later op 15 juni 2019 is geëindigd.
De mogelijke (door klaagster niet onderbouwde) omstandigheid dat [naam] haar heeft gedwongen tot ondertekening van de akte doet aan het voorgaande niet af. Zelfs indien deze door klaagster gestelde dwang zou komen vast te staan, dan nog zou aannemelijk moeten worden dat deze dwang zou hebben voortgeduurd gedurende de volledige daarop volgende periode van drie jaar waarin klaagster tijdig had kunnen klagen. Dit is echter niet gesteld en niet gebleken.
Over de stelling van klaagster dat zij redelijkerwijs niet eerder dan augustus 2017 de gevolgen van (en de mogelijkheid om te klagen over) de akte van
15 juni 2016 heeft ingezien, heeft de kamer overwogen dat zelfs indien klaagster om deze reden een beroep op de uitzonderingstermijn van een jaar zou toekomen, de klacht ruimschoots na het einde van die termijn is ingediend en dus te laat.
5.3.
In hoger beroep heeft klaagster aangevoerd dat de termijn van drie jaar een aanvang heeft genomen vanaf het moment dat zij bekend werd met de nadelige gevolgen van de akte van 15 juni 2016. Dat was toen zij in het voorjaar van 2020 de uitspraak van de Ondernemingskamer over dit geschil kreeg, dan wel subsidiair eind mei 2018 tijdens de zitting van de Ondernemingskamer. Daarnaast is volgens klaagster coulance op zijn plaats, omdat zij ten tijde van het tekenen van de akte niet kon worden beschouwd als een normaal en rationeel handelend mens als gevolg van een PTSS-syndroom. Ter onderbouwing van die stelling heeft klaagster ter zitting een medische verklaring van haar huisarts overgelegd.
5.4.
Het hof neemt de overwegingen van de kamer – zoals weergegeven in 5.2. –
over en maakt die tot de zijne. Het beroepschrift van klaagster, het verweerschrift van de notaris en de behandeling van de zaak ter zitting in hoger beroep hebben geen ander licht op de zaak geworpen en geven het hof geen aanleiding tot een andere beoordeling te komen dan de kamer. Dat geldt echter niet voor de overweging van de kamer dat de vervaltermijn is gaan lopen vanaf het moment dat klaagster de akte heeft ondertekend. Op grond van artikel 99 lid 21 Wna verloopt het klachtrecht drie jaar
na de dagwaarop de klachtgerechtigde kennis heeft gekregen van het klachtwaardig handelen of nalaten van de notaris. Dat betekent dat in dit geval de vervaltermijn op 16 juni 2016 is gaan lopen en op 16 juni 2019 is geëindigd. Omdat de klacht van klaagster is ingediend na het verstrijken van de vervaltermijn – namelijk op 15 juli 2020 – is klaagster te laat met haar klacht. Door klaagster is niet gesteld dat zij ten tijde van het ondertekenen van de akte handelingsonbekwaam was. Dat blijkt ook niet uit de door klaagster overgelegde medische verklaring. Klaagster beroept zich op een wilsgebrek, zij stelt dat zij de akte onder dwang heeft ondertekend. Niet is gebleken dat deze dwang destijds zichtbaar is geweest voor de notaris of dat klaagster dat aan de notaris kenbaar heeft gemaakt.
5.5.
De conclusie is dat het beroep faalt en dat de beslissing van de kamer zal worden bevestigd.

6.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, A.D.R.M. Boumans en
J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2023 door de rolraadsheer.