ECLI:NL:GHAMS:2022:967
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van klaagster in hoger beroep inzake beslissing kamer voor het notariaat
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Klaagster heeft op 19 april 2021 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van 16 maart 2021. Het beroepschrift is echter pas na het verstrijken van de beroepstermijn door de griffie van het hof ontvangen. De kern van de zaak is of klaagster tijdig heeft ingediend, gezien de omstandigheden van de verzending van het beroepschrift.
Het hof heeft vastgesteld dat de secretaris van de kamer de beslissing op 16 maart 2021 per e-mail aan klaagster heeft verstuurd. De beroepstermijn begon op 17 maart 2021 en eindigde op 15 april 2021. Klaagster heeft haar beroepschrift op 15 april 2021 per e-mail naar de kamer gestuurd, met het verzoek om dit door te sturen naar het juiste hof. Het hof oordeelt dat, hoewel het beroepschrift aan de verkeerde instantie is gericht, het tijdstip van indienen bij de kamer bepalend is voor de ontvankelijkheid.
Het hof verwijst naar een arrest van de Hoge Raad waarin is gesteld dat een beroepschrift dat aan het juiste gerecht is gericht, maar bij een ander gerecht is ingediend, geacht kan worden tijdig te zijn ingediend, mits de griffie van het verkeerde gerecht het beroepschrift onverwijld doorstuurt. Het hof concludeert dat de kamer had moeten zorgdragen voor de doorzending van het beroepschrift en dat klaagster dus ontvankelijk is in haar hoger beroep. De zaak zal verder worden behandeld in een mondelinge zitting, waarvoor partijen in de gelegenheid worden gesteld hun verhinderdagen op te geven.