ECLI:NL:GHAMS:2022:967

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
200.293.265/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van klaagster in hoger beroep inzake beslissing kamer voor het notariaat

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Klaagster heeft op 19 april 2021 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van 16 maart 2021. Het beroepschrift is echter pas na het verstrijken van de beroepstermijn door de griffie van het hof ontvangen. De kern van de zaak is of klaagster tijdig heeft ingediend, gezien de omstandigheden van de verzending van het beroepschrift.

Het hof heeft vastgesteld dat de secretaris van de kamer de beslissing op 16 maart 2021 per e-mail aan klaagster heeft verstuurd. De beroepstermijn begon op 17 maart 2021 en eindigde op 15 april 2021. Klaagster heeft haar beroepschrift op 15 april 2021 per e-mail naar de kamer gestuurd, met het verzoek om dit door te sturen naar het juiste hof. Het hof oordeelt dat, hoewel het beroepschrift aan de verkeerde instantie is gericht, het tijdstip van indienen bij de kamer bepalend is voor de ontvankelijkheid.

Het hof verwijst naar een arrest van de Hoge Raad waarin is gesteld dat een beroepschrift dat aan het juiste gerecht is gericht, maar bij een ander gerecht is ingediend, geacht kan worden tijdig te zijn ingediend, mits de griffie van het verkeerde gerecht het beroepschrift onverwijld doorstuurt. Het hof concludeert dat de kamer had moeten zorgdragen voor de doorzending van het beroepschrift en dat klaagster dus ontvankelijk is in haar hoger beroep. De zaak zal verder worden behandeld in een mondelinge zitting, waarvoor partijen in de gelegenheid worden gesteld hun verhinderdagen op te geven.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.293.265/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/373599/ KL RK 20-96
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 29 maart 2022
inzake
[klaagster] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
gemachtigde: mr. R.W. Lagerwaard, advocaat te Hilversum,
tegen
[notaris] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. F.J.T.A. Werners, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna klaagster en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

Aan de orde is de ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep. Klaagster heeft haar beroepschrift binnen de beroepstermijn naar de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden gestuurd. Het beroepschrift is na het verstrijken van de beroepstermijn door de griffie van het hof ontvangen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft op 19 april 2021 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 16 maart 2021. Klaagster heeft op 10 mei 2021, 23 november 2021 en op 17 januari 2022 nadere producties bij het hof ingediend.
2.2.
De notaris heeft op 8 juni 2021 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 januari 2022. Klaagster en de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. De gemachtigde van klaagster is – met berichtgeving vooraf – niet verschenen.

3.De ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep

3.1.
Het hof stelt vast dat de secretaris van de kamer in het ressort Arnhem-Leeuwarden de beslissing op dinsdag 16 maart 2021 per e-mail aan klaagster heeft verstuurd. Dit blijkt uit een kopie van de brief van 16 maart 2021 van de secretaris, die zich in de stukken van de eerste aanleg bevindt.
3.2.
Op grond van artikel 107 lid 1 van de Wet op het notarisambt dient het hoger beroep van klaagster binnen dertig dagen na de dag van verzending van voornoemde brief te zijn ingesteld. De beroepstermijn is dus gaan lopen bij aanvang van dinsdag 17 maart 2021 en geëindigd aan het einde van donderdag 15 april 2021.
3.3.
Gebleken is dat het beroepschrift, dat is geadresseerd aan het hof, door klaagster op 15 april 2021 per e-mail naar de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden is verstuurd. In dat e-mailbericht vraagt klaagster haar mail door te sturen naar de juiste afdeling van dit hof.
3.4.
Het gaat hier om het geval dat een beroepschrift is gericht aan het juiste gerecht, maar vanwege de appellante wordt ingediend bij een ander gerecht. De Hoge Raad heeft voor zo een geval de volgende maatstaf geformuleerd in het arrest van 23 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BT2416):
“(…)Verwacht mag worden dat de griffie van dit laatste gerecht deze fout binnen korte tijd onderkent en het beroepschrift dan onverwijld doorgeleidt naar het juiste gerecht.
Deze doorgeleiding zal echter in de praktijk niet altijd dezelfde dag (kunnen) plaatsvinden, zoals de feiten van deze zaak illustreren. Een redelijke, met de eisen van een goede procesorde verenigbare wetstoepassing brengt daarom mee dat een dergelijk beroepschrift geacht wordt te zijn ingediend op het tijdstip van binnenkomst bij het andere, verkeerde gerecht. Doordat de griffie van dit gerecht, evenals de griffie van het juiste gerecht, de ontvangst en het tijdstip van het verzoekschrift registreert en behoort te registreren, staan de ontvangst en het tijdstip daarvan met de vereiste mate van zekerheid vast.”
Het hof is van oordeel dat in gevallen als in deze zaak aan de orde de maatstaf in overeenstemming dient te zijn met deze door de Hoge Raad geformuleerde civielrechtelijke maatstaf, die eveneens in lijn is met de regeling in het bestuursrecht (artikel 6:15 Awb).
Dit betekent dat de kamer voor doorzending van het beroepschrift van klaagster had moeten zorgdragen en dat in dit geval de datum van ontvangst bij de kamer beslissend is. Klaagster heeft het beroepschrift dus binnen de termijn ingediend. Het hof is niet gebleken van omstandigheden die aanleiding geven tot een ander oordeel.
3.5.
Het voorgaande brengt mee dat klaagster kan worden ontvangen in haar hoger beroep.
3.6.
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen hun verhinderdagen op te geven zodat een datum voor de mondelinge behandeling kan worden bepaald waarop de klacht inhoudelijk zal worden behandeld.
3.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
- stelt partijen in de gelegenheid om voor 12 april 2022 op te geven op welke dagen zij in de periode mei tot en met juli 2022 zijn verhinderd om ter zitting te verschijnen;
- bepaalt dat een mondelinge behandeling zal worden bepaald op een nader te bepalen datum en tijdstip;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W.M. Tromp, J.H. Lieber en J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022 door de rolraadsheer.