ECLI:NL:GHAMS:2023:155

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
23-004637-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met misdrijf tegen het leven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd in de periode van 1 juni 2016 tot en met 30 september 2017. De bedreigingen waren gericht aan de aangeefster, zijn ex-vrouw, en omvatten ernstige uitspraken over het vermoorden van haar en haar familie. De verdachte ontkende de bedreigingen te hebben geuit en betwistte de echtheid van geluidsopnames die als bewijs waren overgelegd. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal en de verklaringen van de aangeefster in overweging genomen en oordeelde dat de bedreigingen wettig en overtuigend bewezen waren. Het hof verwierp de verweren van de verdediging, waaronder het verzoek om een contra-expertise van het NFI-onderzoek. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaar, en de vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004637-19
datum uitspraak: 27 januari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-035665-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de benadeelde partij en haar advocaat naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 30 september 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen
- " Ik ga jullie allemaal vermoorden en dan ga ik jullie familiegeheimen openbaren.",
- " Ik ga jullie allemaal een voor een vermoorden omdat mijn eer is aangetast. Weet je, je kan je geldproblemen met geld oplossen maar bij het schenden van eer moet er bloed vergieten.", en/of
- " bloedige incidenten" betekent dat ik niet meer in leven zal blijven, jij ook niet, jouw vader en moeder en andere mensen ook niet. Dit betekent op gruwelijke wijze, de ingewanden uit elkaar rukken en in stukken snijden, met een zaag.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Inleiding
Aan de inhoud van - onder meer - het proces-verbaal van aangifte en de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen van de aangeefster en de verdachte kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden ontleend.
Tussen de verdachte en [benadeelde] (hierna: de aangeefster) bestonden in de tenlastegelegde periode onderlinge spanningen, onder meer omdat de aangeefster haar huwelijk met de verdachte niet wenste voort te zetten. De verdachte was het niet eens met de scheiding en hierover hebben de aangeefster en de verdachte in de tenlastegelegde periode veelvuldig met elkaar gesproken. De aangeefster voelde zich door de inhoud van bepaalde met de verdachte gevoerde gesprekken bedreigd en heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie. Bij haar aangifte heeft zij geluidsopnames van diverse gesprekken overgelegd. De verdachte erkent dat er woordenwisselingen hebben plaatsgevonden tussen hem en de aangeefster in verband met de scheiding. De verdachte ontkent echter dat hij haar heeft bedreigd met de in de tenlastelegging genoemde teksten. De verdachte ontkent ook dat het zijn (ongemanipuleerde) stem is die te horen is op de door aangeefster aan de politie overgelegde bestanden. Hij heeft verklaard niet uit te sluiten dat zijn stem in de overgelegde opnamen is gemanipuleerd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. De aangeefster is ter terechtzitting in hoger beroep aanvullend verhoord. Gelet op de door de aangeefster afgelegde verklaring tegen de achtergrond van de in het dossier vervatte bewijsmiddelen en de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, is er voldoende steunbewijs om vast te stellen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij, kort samengevat, aangevoerd dat de (vertaling van hetgeen is te horen op de) geluidsopnames niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat:
- de opnames onrechtmatig zijn verkregen;
- deze opnames van onvoldoende kwaliteit zijn om als bewijs gebruikt te kunnen worden. Van dat gebrek aan kwaliteit getuigen ook de verschillen in de vertalingen van de opnamen;
- deze opnames uitgeknipte bestanden zijn uit langere gesprekken, zodat sprake is van een hoog manipulatierisico. De raadsman heeft daarbij gewezen op een door hem overgelegd verslag van [naam 1] ;
- de vertalingen van hetgeen op de opnames te horen is wezenlijk verschillen, waardoor de tenlastelegging niet door de vertalingen kan worden gedragen;
- niet kan worden vastgesteld in welke periode de opnames zijn gemaakt, waardoor niet is vast te stellen wanneer het tenlastegelegde is gepleegd.
De raadsman heeft verder gesteld – op basis van een door hem overgelegd rapport van Forensicon – dat de verrichte onderzoeken naar de vraag of de stem van de verdachte is te horen op de opnames, ondeugdelijk zijn en hij heeft de juistheid van de conclusie van het door het NFI verrichte onderzoek betwist. Vastgesteld zou moeten worden dat er een onderscheid is tussen het vergelijkingsmateriaal en de opnames en dat de stem op de opnames niet is te herleiden naar de stem van de verdachte.
De raadsman heeft, op grond van hetgeen hiervoor is betoogd, het voorwaardelijk verzoek gedaan tot een contra-expertise betreffende het stem vergelijkend onderzoek door het NFI en de in het NFI-rapport opgenomen conclusie voor het geval het hof op basis van de inhoud van het dossier tot een bewezenverklaring zou komen.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat de uitlatingen van de verdachte niet als bedreiging kunnen worden aangemerkt, omdat daarmee niet bij de aangeefster de vrees is gewekt dat hij haar iets zou aandoen, ook omdat eerwraak in deze zaak niet van belang is en de verdachte fysiek niet in staat is de aangeefster iets aan te doen.
Oordeel van het hof
Het hof verwerpt de verweren en overweegt als volgt.
Voor zover de raadsman een bewijsuitsluitingsverweer heeft willen voeren, gegrond op de onrechtmatige verkrijging van de opnames voldoet dit niet aan de eisen die in de jurisprudentie aan een dergelijk verweer worden gesteld (vgl. HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376). Voor de overige onderdelen van het verweer geldt het volgende.
De aangeefster heeft bij de politie aangifte gedaan van bedreiging. Zij heeft bij haar aangifte geluidsopnames overgelegd. Uit onder meer het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina’s 23-25) en de beëdigde vertaling van tolk [naam 2] blijkt dat deze opnames vervolgens zijn beluisterd en vertaald. Het hof overweegt dat de kwaliteit van de opnames er kennelijk niet aan in de weg heeft gestaan om de uitgesproken woorden te kunnen horen en vertalen. Dat de woordelijke vertalingen enkele verschillen bevatten in de woordkeus, brengt niet mee dat de strekking van de vertaalde uitgesproken woorden, voor zover relevant voor het tenlastegelegde, wezenlijk verschilt. De kwaliteit van de opnamen en de verschillen in de vertaling staan daarom aan het gebruik voor het bewijs niet in de weg. Dat geldt ook voor het gestelde ten aanzien van het risico van manipulatie. De aangeefster heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij de belastende fragmenten in de geluidsopnames op verzoek van de politie uit de volledige geluidsopnamen heeft geknipt en aan de politie ter beschikking gesteld. Een serieus aanknopingspunt dat sprake zou zijn van enige andere vorm van manipulatie ontbreekt. Het overgelegde stuk van [naam 1] maakt dat niet anders.
Mede op grond van de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de aangeefster, dat zij vanaf eind juni 2016 op advies van haar advocaat gesprekken met de verdachte heeft opgenomen, is voldoende duidelijk wanneer de opnames zijn gemaakt.
Het voorwaardelijk verzoek tot het verrichten van een contra-expertise ten aanzien van het NFI-onderzoek wordt afgewezen. Een dergelijk onderzoek is niet noodzakelijk. Daarbij is in de beoordeling betrokken dat het hof het NFI-onderzoek niet voor het bewijs gebruikt en dat een stemvergelijkend onderzoek, gelet op de overige bewijsmiddelen in het dossier, slechts in (zeer) beperkte mate kan bijdragen aan het oordeel over de vraag of de verdachte al dan niet deelneemt aan de opgenomen gesprekken. Het rapport van het NFI noch het rapport van Forensicon staat in de weg aan het gebruik van het proces-verbaal van de geluidsopnames voor het bewijs.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat de stem op de hiervoor genoemde geluidsfragmenten de stem van de verdachte is. Het hof acht de verklaring van de aangeefster, dat de stem op de geluidsfragmenten van de verdachte is, betrouwbaar en deze verklaring kan en zal ook voor het bewijs worden gebruikt. Haar aangifte vindt in voldoende mate steun in ander bewijsmateriaal, en in de uitlatingen zelf, die blijkens hun inhoud in de relationele sfeer zijn gedaan. Dit impliceert dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich aan de bedreiging van aangeefster heeft schuldig gemaakt, zoals is tenlastegelegd.
Naar het oordeel van het hof leveren de door de verdachte uitgesproken zinnen, ook gelet op de context van de wens van de aangeefster tot beëindiging van haar huwelijk met de verdachte, een bedreiging op van dien aard en onder zodanige omstandigheden, dat bij de aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij of haar familieleden het leven zouden kunnen verliezen. Het opzet van de verdachte was op het wekken van die vrees ook gericht. Aan een en ander doet geen afbreuk dat verdachte met fysieke beperkingen te kampen had. Dat zijn gekwetste eer geen rol zou hebben gespeeld wordt door de inhoud van de bedreiging weersproken. Of eerwraak in het algemeen in een geval als dit aan de orde zou kunnen zijn, doet niet ter zake.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juni 2016 tot en met 31 augustus 2016 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen
- “ Ik ga jullie allemaal vermoorden en dan ga ik jullie familiegeheimen openbaren”,
- “ Ik ga jullie allemaal een voor een vermoorden omdat mijn eer is aangetast. Weet je, je kan je geldproblemen met geld oplossen maar bij het schenden van eer moet er bloed vergieten”, en
- “" bloedige incidenten" betekent dat ik niet meer in leven zal blijven, jij ook niet, jouw vader en moeder ook niet”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangeefster, en daarnaast een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft het hof, in geval van een strafoplegging, verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft daartoe onder andere aangevoerd dat de verdachte op dit moment geen baan heeft en dat een eventuele taakstraf of gevangenisstraf de verdergaande resocialisatie van de verdachte, na zijn ziektetraject en echtscheiding, zou kunnen doorkruizen. Ten slotte heeft hij betoogd dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Deze overschrijding zou moeten worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-vrouw [benadeelde] . Met zijn handelen heeft de verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij haar veroorzaakt.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep in deze zaak het volgende. In de procedure in hoger beroep is de redelijke termijn overschreden. De verdachte heeft op 12 december 2019 hoger beroep ingesteld. Dit arrest wordt ruim 3 jaar en 1 maand later gewezen. De redelijke termijn is in de fase van hoger beroep overschreden met ongeveer 1 jaar en 1 maand. Gelet op de op te leggen straf volstaat het hof met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.187,00, bestaande uit € 687,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 987,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 987,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Deze schade komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor, terwijl de kosten in redelijkheid zijn gemaakt en ook in omvang redelijk zijn. Het hof waardeert de materiële schade op € 677,12, bestaande uit:
  • € 339,69 kosten eigen risico;
  • € 307,80 reiskosten wegens bezoeken aan de psycholoog;
  • € 20,52 reiskosten wegens het verhoor op het politiebureau Hoofddorp op 16 januari 2018;
  • € 9,12 reiskosten wegens de beklagzaak op 11 februari 2019.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de opgevoerde reiskosten ad € 9,88, die de benadeelde partij heeft gemaakt in verband met het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg overweegt het hof als volgt. Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstraf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geven, behoudens in bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 en HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Uit artikel 238 Rv volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten, gemaakt voor het bijwonen van de zitting, als (proces)kosten vergoed kan krijgen. In deze procedure heeft de benadeelde partij geprocedeerd met bijstand van een gemachtigde en dus niet in persoon. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld noch gebleken. Het hof zal de vordering in zoverre dan ook afwijzen.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Het hof is van oordeel dat de benadeelde op andere wijze in haar persoon is aangetast, nu zij geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de bij de vordering benadeelde partij gevoegde verklaring van de behandelend GZ-psycholoog blijkt dat de benadeelde is gediagnosticeerd met PTSS en dat zij gestart is met EMDR-behandeling voor het verwerken van de traumatische gebeurtenissen in haar huwelijk, waaronder de bedreiging door de verdachte.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als hiervoor bedoeld. Het hof zal de omvang van de immateriële schade als gevolg van de bedreigingen naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 300,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering ten aanzien van het immateriële deel van de schade gegrond op de bedreigingen worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 977,12 (negenhonderdzevenenzeventig euro en twaalf cent)bestaande uit
€ 677,12 (zeshonderdzevenenzeventig euro en twaalf cent) materiële schadeen
€ 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 977,12(negenhonderdzevenenzeventig euro en twaalf cent) bestaande uit
€ 677,12(zeshonderdzevenenzeventig euro en twaalf cent) materiële schade en
€ 300,00 (driehonderd euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 19 (negentien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 augustus 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. S.M.M. Bordenga en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 januari 2023.
Mr. S.M.M. Bordenga en mr. P.C. Verloop zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.