ECLI:NL:GHAMS:2023:1467

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.313.550/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een vaststellingsovereenkomst en de reikwijdte van een geheimhoudingsbeding in het licht van de vrijheid van meningsuiting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde] B.V. De zaak betreft de uitleg van een vaststellingsovereenkomst waarin een geheimhoudingsbeding is opgenomen. [appellante] betoogde dat dit beding niet langer geldig was en dat het in strijd was met haar recht op vrije meningsuiting. Het hof oordeelde dat het geheimhoudingsbeding zo moet worden uitgelegd dat het nog steeds van kracht is en geen ontoelaatbare inbreuk maakt op de vrijheid van meningsuiting. De zaak is ontstaan uit een conflict tussen partijen dat leidde tot juridische procedures en een vaststellingsovereenkomst die onder andere bepalingen bevatte over negatieve uitlatingen over elkaar. Het hof heeft de grieven van [appellante] gedeeltelijk toegewezen, maar de verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst bleven in stand. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover [appellante] was veroordeeld tot meer dan nakoming van de overeenkomst, maar bekrachtigde het vonnis voor het overige. De kosten van het geding in hoger beroep werden aan [appellante] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.313.550/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : c/13/717083/ KG ZA 22-384
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 juni 2023
inzake
[appellante]
wonend te [land] ,
appellante,
advocaat: mr. P.J.L. Tacx te Someren,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C.J. Freijters te Koekange.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellante] komt in hoger beroep van een kortgedingvonnis waarbij zij is veroordeeld om artikel 4 van een met [geïntimeerde] gesloten vaststellings-overeenkomst na te komen en aan haar een verbod is opgelegd om zich negatief uit te laten over [geïntimeerde] en haar vertegenwoordigers. Zij betoogt onder meer dat artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst niet meer geldt en in strijd is met haar recht op vrije meningsuiting. De grieven van [appellante] slagen voor zover de voorzieningenrechter [appellante] heeft veroordeeld tot meer dan nakoming van artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst. Voor het overige hebben de grieven geen succes. Naar het voorlopige oordeel van het hof moet artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst zo worden uitgelegd dat deze bepaling nog altijd tussen partijen geldt. De afspraak levert geen ontoelaatbare inbreuk op het recht van vrije meningsuiting op.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellante] is bij dagvaarding van 11 juli 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 13 juni 2022, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellante] als gedaagde.
2.2
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord met producties;
- akte zijdens [appellante] ;
- antwoordakte zijdens [geïntimeerde] .
2.3
Ten slotte is arrest gevraagd.
2.4
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente, en [geïntimeerde] te veroordelen om een door [appellante] op grond van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] betaald bedrag van € 1.940,00 aan [appellante] terug te betalen, met rente.
2.5
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.

3.Feiten

3.1
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen.
3.2
Met
Grief 1keert [appellante] zich tegen overweging 2.2 van het bestreden vonnis waarin de voorzieningenrechter heeft vermeld dat [appellante] jarenlang aan mede-parkbewoners per e-mail een bulletin heeft gestuurd waarin zij verslag deed van wat zij zag als misstanden op het chaletpark. Partijen zijn het erover eens dat [appellante] eerst vanaf medio 2021 e-mails aan de overige parkbewoners is gaan versturen. Het hof zal de feitenweergave op dit punt aanpassen. Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. Met inachtneming van de aanpassing zoals hiervoor bedoeld en aangevuld met andere onomstreden feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.3
[geïntimeerde] exploiteert een vakantiepark te [vestigingsplaats] . Tot 25 februari 2022 had [appellante] op dat park een stuk grond met een chalet in eigendom.
3.4
Tussen partijen zijn vanaf 2017 conflicten ontstaan, waarover zij een groot aantal juridische procedures hebben gevoerd. Vanaf medio 2021 is [appellante] aan de overige parkbewoners e-mails gaan verzenden over wat zij zag als misstanden op het chaletpark.
3.5
Op 13 januari 2022 hebben partijen tijdens een zitting bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland onder meer de volgende afspraken gemaakt (verder: de vaststellingsovereenkomst):
1.
[appellante] zal meewerken aan de overdracht van haar chalet aan [geïntimeerde] per 1 maart 2022. [geïntimeerde] zal aan [appellante] een bedrag betalen van € 190.000,00. Dit is de koopprijs voor het perceel, het chalet en de daarbij gebruikelijke bijbehorende zaken, kosten koper.
(…)
3.
[appellante] heeft tot 1 maart 2022 alleen toegang tot het park [geïntimeerde] voor zover noodzakelijk voor het leeghalen van haar chalet en het gereedmaken van haar chalet voor de overdracht.
4.
[appellante] en [geïntimeerde] zullen zich wederzijds ten opzichte van elkaar onthouden van het doen van negatieve uitlatingen jegens elkaar en jegens derden op het park. Tevens zullen partijen volledige geheimhouding betrachten ten aanzien van de inhoud van deze overeenkomst, voor zover zij niet tot het geven van die informatie wettelijk zijn verplicht.
5.
Alle nog lopende (gerechtelijke) civiele en bestuursrechtelijke procedures tussen partijen worden binnen een week ingetrokken.
6.
De wederzijdse aangiftes jegens elkaar bij de politie worden binnen een week na heden ingetrokken.
(…)
10. Partijen verlenen elkaar na uitvoering van het bovenstaande finale kwijting van al hetgeen zij in het kader van deze procedure gevorderd hebben en al hetgeen zij mogelijk nog te vorderen hebben in het kader van de rechtsbetrekking die tussen hen heeft bestaan.
Bij de zitting op 13 januari 2022 waren aan de zijde van [geïntimeerde] onder anderen haar vertegenwoordigers [naam 1] en [naam 2] aanwezig.
3.6
Op 28 februari 2022 heeft [appellante] haar chalet aan [geïntimeerde] geleverd tegen betaling van de overeengekomen koopsom.
3.7
Op 27 april 2022 heeft [appellante] een e-mail aan de bewoners van [geïntimeerde] gestuurd, waarin onder meer het volgende staat:
Missen jullie me al? Ik jullie niet. Já ik moet er maar eerlijk over zijn.
Na bijna vijf jaar hel is het fijn dat een rechter niet lang gelee zei dat de parkhufters mijn chalet van me moesten kopen. Zie bijlage.
Voor 190K. Dat is leuk als je er medio 2017 een 55K voor betaald hebt. Toch? Nou dan.
Komende 18/05 teken ik voor een huis in FR (paar plaatjes ook voor de leuk) én er komt 11/6 weer een nieuw puppetje (ook plaatje) waar ik erg blij mee ben.
Mocht niet op het park van de randmongolen. Iedereen mag een hond. Ik niet. Nou ja jongens we gaan het er niet meer over hebben
Ik hoop dat vader en zoon krijgen wat ze verdienen. En méér dan dat. Merk even op dat ik niet zeg wát ze verdienen ;-) Anders gaat die advo Freijters weer los. Op jullie kosten. Ik doe em cc.
Flink verbouwen (huis niet puppetje) zoals je ziet, maar ja één stap tegelijk.
Ja én ik heb mijn eerste twee boeken online gezet!
Het is nog niet helemaal klaar, maar ondertussen ben ik wel rétetrots.
Hier https:/ingridw.nl/boeken staan ze vers van de pers!
(…)
En u begrijpt … het boek waar ik aan werk zal ‘ [A.] ’ gaan heten. Of ‘ [B.] ’, daar ben ik nog niet helemaal over uit.
Maar het beschrijft hoe dan ook de situatie ter plaatse inclusief de permanente bewoning die wel of niet door gemeente Wijdemeren gedoogd wordt mits de heren Van Vlaanderen je maar tot zombie gereduceerd hebben.
Ik laat jullie uiteraard weten wanneer dit online staat.
Aan deze e-mail is door [appellante] een afschrift van de vaststellingsovereenkomst gehecht.

4.Beoordeling

De procedure in eerste aanleg
4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd:
1. [appellante] te gebieden de verplichtingen van artikel 4 van de vaststellings-overeenkomst na te leven, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per keer dat zij dit nalaat en van € 500,00 per dag dat een overtreding voortduurt;
2. [appellante] te verbieden een uiting of publicatie te openbaren of beschikbaar te stellen waardoor (1) zij zich onnodig grievend uitlaat over [geïntimeerde] (waaronder begrepen de functionarissen die [geïntimeerde] vertegenwoordigen) dan wel (2) waardoor zij verplichtingen schendt die in artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst staan vermeld, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding en van € 2.500,00 per dag dat deze overtreding voortduurt;
een en ander met veroordeling van [appellante] in de proceskosten en de nakosten.
4.2
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter [appellante] veroordeeld om de verplichtingen van artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst na te komen en haar verboden zich negatief uit te laten over [geïntimeerde] en [naam 1] en [naam 2] , op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere keer dat zij na betekening van het bestreden vonnis niet voldoet aan deze ge- en verboden, tot een maximum van € 100.000,00, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten en de nakosten.
De procedure in hoger beroep
4.3
[appellante] heeft tegen het bestreden vonnis zes grieven aangevoerd. Grief 1 is onder 3.2 besproken.
Uitleg van de vaststellingsovereenkomst
4.4
Grief 2is gericht tegen de door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis gehanteerde uitleg van artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst. [appellante] betoogt allereerst dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst niet in tijd is beperkt. Zij voert aan dat het verbod op het doen van de in artikel 4 bedoelde negatieve uitlatingen slechts gold totdat haar chalet aan [geïntimeerde] was geleverd. Voorts grieft [appellante] tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst ook geldt voor uitlatingen van [appellante] over [naam 1] en [naam 2] .
4.5
Bij de uitleg van de vaststellingsovereenkomst komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het hof stelt in dit verband voorop dat de tekst van artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst geen tijdsbeperking bevat. Ook de overige tekst van de vaststellingsovereenkomst bevat geen bepaling met die strekking. Anders dan [appellante] betoogt, kan die tijdsbeperking evenmin worden afgeleid uit artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst. Artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst bevat geen verwijzing naar artikel 3 en bouwt ook overigens niet voort op artikel 3. Op geen enkele wijze is dus uit de tekst of de structuur van de vaststellingsovereenkomst af te leiden dat partijen hebben beoogd dat het in artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst neergelegde verbod na overdracht van het chalet van [appellante] zou eindigen. [appellante] heeft ook niet op correspondentie of andere uitingen van partijen gewezen waaruit blijkt dat dit wel is afgesproken.
4.6
Het hof acht de door [appellante] voorgestelde uitleg van artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst bovendien niet in lijn met de aard en strekking van de vaststellingsovereenkomst. De vaststellingsovereenkomst diende ter finale beslechting van alle geschillen die partijen verdeeld hielden, waaronder geschillen over eerdere negatieve uitlatingen van [appellante] over (vertegenwoordigers van) [geïntimeerde] . Tegen die achtergrond is moeilijk voorstelbaar dat het de bedoeling van partijen is geweest om toe te laten dat [appellante] na levering van haar chalet weer zou voortgaan met het doen van de in artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst bedoelde negatieve uitlatingen.
4.7
Gelet op het voorgaande acht het hof voorshands aannemelijk dat artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst niet in tijd is beperkt. In zoverre slaagt grief 2 niet.
4.8
Grief 2 slaagt wel voor zover [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter [appellante] ten onrechte heeft verboden om zich negatief uit te laten over [naam 1] en [naam 2] . Voor zover negatieve uitlatingen van [appellante] betrekking zouden hebben op [naam 1] en [naam 2] in hun hoedanigheid van vertegenwoordigers van [geïntimeerde] , worden die uitlatingen al door artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst bestreken. Eventuele negatieve uitlatingen van [appellante] over [naam 1] en [naam 2] in een andere hoedanigheid vallen daarentegen niet onder het bereik van de vaststellingsovereenkomst. Slechts [appellante] en [geïntimeerde] zijn partij bij de vaststellingsovereenkomst. Weliswaar waren [naam 1] en [naam 2] als vertegenwoordigers van [geïntimeerde] aanwezig op de zitting waar de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, maar dat brengt niet mee dat zij in privé-hoedanigheid partij bij de vaststellingsovereenkomst zijn geworden. Ook is ten behoeve van hen in de vaststellingsovereenkomst geen (voldoende duidelijk) derdenbeding opgenomen.
Nietigheid wegens inbreuk op vrijheid van meningsuiting [appellante] ?
4.9
Met
Grief 3betoogt [appellante] dat artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst op grond van art. 3:40 BW nietig is omdat de bepaling het recht van [appellante] op vrije meningsuiting inperkt en daarmee in strijd is met de openbare orde. [appellante] wijst ter onderbouwing van haar standpunt op een arrest van het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2015:3545).
4.1
De grief slaagt niet. Het door [appellante] aangehaalde arrest heeft betrekking op een door de Staat in een overeenkomst met een journalist opgenomen verplichting om door die journalist gemaakte foto’s van een detentiecentrum voorafgaand aan publicatie ter goedkeuring aan de Staat voor te leggen. Het Gerechtshof Den Haag achtte deze verplichting onverbindend wegens strijd met artikel 7 lid 1 Grondwet, waarin is bepaald dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren. [appellante] miskent dat het verbod op voorafgaand verlof als bedoeld in artikel 7 lid 1 Grondwet uitsluitend betrekking heeft op de overheid (HR 17 oktober 1989, NJ 1990, 222), en dus niet op private partijen als [geïntimeerde] .
4.11
Het voorgaande laat onverlet dat het recht op vrije meningsuiting indirect horizontaal kan doorwerken in de rechtsverhouding tussen [appellante] en [geïntimeerde] . [appellante] voert ook terecht aan dat, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, de uitingen die zij in haar e-mail van 27 april 2022 heeft gedaan, hoewel kwetsend en grof, in beginsel wel degelijk worden beschermd door haar vrijheid van meningsuiting. [appellante] miskent met haar grief echter dat het recht op vrije meningsuiting niet onbeperkt en absoluut is. Tegenover dat recht staat – in dit geval – het fundamentele beginsel van contractsvrijheid. Op grond van die contractsvrijheid stond het [appellante] vrij om met [geïntimeerde] afspraken te maken die een beperking van haar vrijheid van meningsuiting inhielden. Die beperking was onderdeel van een samenstel van afspraken over de beëindiging van de tussen [appellante] en [geïntimeerde] gerezen conflicten. In die context hebben beide partijen vrijwillig een bescheiden beperking van hun vrijheid van meningsuiting aanvaard, bestaande in het achterwege laten van verdere negatieve uitlatingen jegens elkaar en de andere bewoners van het chaletpark. Naar het oordeel van het hof leidt een dergelijke beperkte, wederzijdse en vrijwillige prijsgave van het recht op vrije meningsuiting niet tot nietigheid van (enig onderdeel van) de vaststellingsovereenkomst.
4.12
[appellante] heeft nog aangevoerd dat gebondenheid van [appellante] aan artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst erin zou resulteren dat zij zou worden verhinderd om een boek te schrijven over (wat zij beschouwt als) wantoestanden op vakantieparken. [appellante] miskent echter dat de vaststellingsovereenkomst op zichzelf niet verhindert dat zij een boek over misstanden op vakantieparken schrijft. Artikel 4 verbiedt haar slechts om negatieve uitlatingen jegens [geïntimeerde] en jegens derden op het chaletpark te doen. Uitlatingen van [appellante] in een boek zullen zijn gericht jegens een breed lezerspubliek en vallen in beginsel niet onder de reikwijdte van artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst, tenzij [appellante] in het boek de inhoud van de vaststellingsovereenkomst zou openbaren of het boek (al dan niet in digitale vorm) aan [geïntimeerde] of aan derden op het park zou toesturen.
4.13
Uit het voorgaande volgt dat artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst, met inachtneming van de uitleg van dat beding zoals hierboven weergegeven, naar het voorlopig oordeel van het hof nog altijd tussen [appellante] en [geïntimeerde] geldt. De grieven 2 en 3 slagen dus niet.
Grief 4, waarmee [appellante] zich zonder zelfstandige onderbouwing richt tegen de slotsom van de voorzieningenrechter dat [appellante] is gebonden aan artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst, slaagt daarom evenmin.
Spoedeisend belang
4.14
Met
Grief 5richt [appellante] zich tegen rechtsoverweging 4.6 van het bestreden vonnis, waarin de voorzieningenrechter heeft overwogen dat [geïntimeerde] een spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft omdat [appellante] de vaststellingsovereenkomst heeft overtreden en bovendien heeft aangekondigd een boek over wantoestanden op chaletparken te zullen publiceren.
4.15
Zoals onder 4.12 overwogen, verhindert de vaststellingsovereenkomst in beginsel niet dat [appellante] een boek over vermeende wantoestanden op chaletparken schrijft. Beantwoording van de vraag of het spoedeisend belang van [geïntimeerde] kan worden gevonden in het feit dat [appellante] met verzending van haar e-mail van 27 april 2022 is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst, vergt uitleg van de vaststellingsovereenkomst aan de hand van de onder 4.5 genoemde maatstaf.
4.16
[appellante] voert aan dat zij niet in strijd met artikel 4 van de vaststellingsover-eenkomst heeft gehandeld door op 27 april 2022 een afschrift van de vaststellings-overeenkomst aan de parkbewoners te sturen en in diezelfde e-mail aan de inhoud van de vaststellingsovereenkomst te refereren. Zij onderbouwt haar betoog door erop te wijzen dat de vaststellingsovereenkomst eerder al was openbaargemaakt doordat de vaststellingsovereenkomst bij de levering van haar chalet door de betrokken notaris is ingeschreven in het Kadaster, dat voor eenieder toegankelijk is. Het hof volgt [appellante] niet in haar betoog. De vaststellingsovereenkomst biedt ruimte voor een gedwongen openbaarmaking, maar bepaalt in dat verband niet dat het geheimhoudingsbeding haar werking verliest op het moment dat de vaststellingsovereenkomst op die grond openbaar wordt gemaakt. [geïntimeerde] heeft bovendien onweersproken aangevoerd dat voor haar een belangrijke reden voor het sluiten van de vaststellingsovereenkomst was dat zij daardoor zou worden bevrijd van de voortdurende aandacht voor negatieve zaken. Daarbij past niet dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst aan de overige bewoners van het chaletpark zou kunnen worden toegezonden, met het risico dat de geschillen tussen [geïntimeerde] en [appellante] dan weer onderwerp van gesprek zouden worden. Tegen die achtergrond moet artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst naar het voorlopige oordeel van het hof zo worden uitgelegd dat het [appellante] niet vrijstond om (de inhoud van) de vaststellingsovereenkomst met derden te delen, ook niet als juist is dat die derden de inhoud van de vaststellingsovereenkomst ook hadden kunnen achterhalen door raadpleging van het Kadaster.
4.17
Voorts geldt dat, waar [appellante] de vertegenwoordigers van [geïntimeerde] in haar e-mail van 27 april 2022 “
parkhufters” en “
randmongolen” noemt, die mededelingen naar het oordeel van het hof evident kwalificeren als negatieve uitlatingen als bedoeld in artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst.
4.18
Gelet op de hiervoor genoemde overtredingen van de vaststellingsovereenkomst door [appellante] en het feit dat [appellante] er klaarblijkelijk van overtuigd was dat het haar vrijstond de e-mail van 27 april 2022 met bijlage te versturen, heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen.
Executeerbaarheid
4.19
Met
Grief 6richt [appellante] zich tegen de rechtsoverwegingen 4.7 tot en met 4.10 van het bestreden vonnis. Uit haar toelichting op de grief volgt dat zij zich met name richt tegen rechtsoverweging 4.8, waarin de voorzieningenrechter overweegt dat het risico op executiegeschillen geen reden is om de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen. [appellante] betoogt dat de term “negatief” inherent subjectief van aard is en dat oplegging van een verbod op het doen van negatieve uitlatingen daarom kan leiden tot discussies en executiegeschillen.
4.2
De grief slaagt niet. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat het feit dat er in een concreet geval discussie kan ontstaan over de vraag of een bepaalde uiting negatief is, op zichzelf geen reden is om de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen, te minder nu partijen de afspraak om negatieve uitlatingen jegens elkaar en de overige parkbewoners achterwege te laten in januari 2022 klaarblijkelijk nog voldoende duidelijk vonden om deze op te nemen in de vaststellingsovereenkomst. Mocht het toch komen tot een discussie over de vraag of een bepaalde uiting negatief is in de zin van artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst, dan kan die vraag waar nodig worden beantwoord door de executierechter. Ten overvloede merkt het hof nog op dat partijen het risico op onbedoelde overtreding van artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst eenvoudig kunnen ecarteren door geen contact met elkaar te zoeken en geen berichten over elkaar te sturen aan de overige bewoners van het chaletpark.
Slotsom en kosten
4.21
De slotsom van het voorgaande is dat het bestreden vonnis wordt vernietigd voor zover [appellante] in onderdeel 5.1 van het dictum tot meer is veroordeeld dan de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Voor het overige hebben de grieven geen succes en wordt het bestreden vonnis bekrachtigd. [appellante] zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover [appellante] daarbij onder 5.1 is veroordeeld tot meer dan nakoming van artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst dat meerdere af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 783,00 aan verschotten en € 1.183,00 voor salaris en op € 173,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, J.C.W. Rang en M.J.R. Brons en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2023.