Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
Grief 1keert [appellante] zich tegen overweging 2.2 van het bestreden vonnis waarin de voorzieningenrechter heeft vermeld dat [appellante] jarenlang aan mede-parkbewoners per e-mail een bulletin heeft gestuurd waarin zij verslag deed van wat zij zag als misstanden op het chaletpark. Partijen zijn het erover eens dat [appellante] eerst vanaf medio 2021 e-mails aan de overige parkbewoners is gaan versturen. Het hof zal de feitenweergave op dit punt aanpassen. Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. Met inachtneming van de aanpassing zoals hiervoor bedoeld en aangevuld met andere onomstreden feiten, komen de feiten neer op het volgende.
[appellante] zal meewerken aan de overdracht van haar chalet aan [geïntimeerde] per 1 maart 2022. [geïntimeerde] zal aan [appellante] een bedrag betalen van € 190.000,00. Dit is de koopprijs voor het perceel, het chalet en de daarbij gebruikelijke bijbehorende zaken, kosten koper.
[appellante] heeft tot 1 maart 2022 alleen toegang tot het park [geïntimeerde] voor zover noodzakelijk voor het leeghalen van haar chalet en het gereedmaken van haar chalet voor de overdracht.
[appellante] en [geïntimeerde] zullen zich wederzijds ten opzichte van elkaar onthouden van het doen van negatieve uitlatingen jegens elkaar en jegens derden op het park. Tevens zullen partijen volledige geheimhouding betrachten ten aanzien van de inhoud van deze overeenkomst, voor zover zij niet tot het geven van die informatie wettelijk zijn verplicht.
Alle nog lopende (gerechtelijke) civiele en bestuursrechtelijke procedures tussen partijen worden binnen een week ingetrokken.
De wederzijdse aangiftes jegens elkaar bij de politie worden binnen een week na heden ingetrokken.
4.Beoordeling
Grief 3betoogt [appellante] dat artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst op grond van art. 3:40 BW nietig is omdat de bepaling het recht van [appellante] op vrije meningsuiting inperkt en daarmee in strijd is met de openbare orde. [appellante] wijst ter onderbouwing van haar standpunt op een arrest van het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2015:3545).
Grief 4, waarmee [appellante] zich zonder zelfstandige onderbouwing richt tegen de slotsom van de voorzieningenrechter dat [appellante] is gebonden aan artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst, slaagt daarom evenmin.
Grief 5richt [appellante] zich tegen rechtsoverweging 4.6 van het bestreden vonnis, waarin de voorzieningenrechter heeft overwogen dat [geïntimeerde] een spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft omdat [appellante] de vaststellingsovereenkomst heeft overtreden en bovendien heeft aangekondigd een boek over wantoestanden op chaletparken te zullen publiceren.
parkhufters” en “
randmongolen” noemt, die mededelingen naar het oordeel van het hof evident kwalificeren als negatieve uitlatingen als bedoeld in artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst.
Grief 6richt [appellante] zich tegen de rechtsoverwegingen 4.7 tot en met 4.10 van het bestreden vonnis. Uit haar toelichting op de grief volgt dat zij zich met name richt tegen rechtsoverweging 4.8, waarin de voorzieningenrechter overweegt dat het risico op executiegeschillen geen reden is om de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen. [appellante] betoogt dat de term “negatief” inherent subjectief van aard is en dat oplegging van een verbod op het doen van negatieve uitlatingen daarom kan leiden tot discussies en executiegeschillen.