In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 oktober 2020. De zaak betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting die door de inspecteur aan belanghebbende is opgelegd over het jaar 2010, ter hoogte van € 9.502, met daarbij € 1.518 rente. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen, waarna belanghebbende beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot € 689 en de inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 18 april 2023 is het geschil behandeld, waarbij ook andere zaken aan de orde kwamen. Het Hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de feiten correct heeft vastgesteld en dat er een geschil is ontstaan over de fiscale gevolgen van de activiteiten van [Y], die tickets voor evenementen verkoopt. De inspecteur heeft naheffingsaanslagen opgelegd aan [Y] en aan belanghebbende ter behoud van rechten. Het Hof oordeelt dat de naheffingsaanslag aan belanghebbende terecht is opgelegd, omdat zij niet als ondernemer kan worden aangemerkt en de teruggegeven bedragen aan omzetbelasting ten onrechte zijn teruggegeven.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De kosten worden niet toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.