ECLI:NL:GHAMS:2023:1429

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
20/00721
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en fiscale samenwerking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 oktober 2020. De zaak betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting die door de inspecteur aan belanghebbende is opgelegd over het jaar 2010, ter hoogte van € 9.502, met daarbij € 1.518 rente. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen, waarna belanghebbende beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot € 689 en de inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 18 april 2023 is het geschil behandeld, waarbij ook andere zaken aan de orde kwamen. Het Hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de feiten correct heeft vastgesteld en dat er een geschil is ontstaan over de fiscale gevolgen van de activiteiten van [Y], die tickets voor evenementen verkoopt. De inspecteur heeft naheffingsaanslagen opgelegd aan [Y] en aan belanghebbende ter behoud van rechten. Het Hof oordeelt dat de naheffingsaanslag aan belanghebbende terecht is opgelegd, omdat zij niet als ondernemer kan worden aangemerkt en de teruggegeven bedragen aan omzetbelasting ten onrechte zijn teruggegeven.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De kosten worden niet toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 20/00721
23 mei 2023
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 26 oktober 2020 in de zaak met kenmerk HAA 19/2083 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 9.502, en daarbij € 1.518 rente in rekening gebracht.
1.2.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 689 en bepaalt dat de rentebeschikking overeenkomstig wordt verminderd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Daarna zijn de volgende stukken ingediend:
  • een aanvulling van de gronden van het hoger beroep van belanghebbende, en
  • een verweerschrift van de inspecteur.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2023. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met kenmerken 21/00712 tot en met 21/00714 en 21/00715 tot en met 21/00720. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.
“1. [Y] dreef in de periode [datum] 2006 tot en met [datum] 2010 een eenmanszaak. Volgens informatie van de Kamer van Koophandel is de eenmanszaak op [datum] 2010 omgezet in een commanditaire vennootschap (cv) genaamd [bedrijf 1] C.V. De naam is op [datum] 2010 gewijzigd in [bedrijf 2] C.V. Ook is op die datum bij de Kamer van Koophandel eiseres ingeschreven, toen nog onder de naam [bedrijf 1] C.V. Op [datum] 2011 is de naam van eiseres gewijzigd in de huidige naam.
2. Eiseres heeft in 2010 aangifte omzetbelasting gedaan. Per saldo heeft eiseres over het jaar 2010 € 689 aan omzetbelasting terugontvangen van verweerder.
3. Tussen verweerder enerzijds en onder meer eiseres en [Y] anderzijds is een geschil ontstaan over de fiscale gevolgen van de door [Y] al dan niet via de cv’s ontplooide activiteiten. Deze bestaan uit het in- en verkopen van tickets via internet voor concerten, (sport)evenementen en theater. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat [Y] belastingplichtig is ter zake van de activiteiten en heeft daarom aan hem over de jaren 2010 tot en met 2012 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Deze naheffingsaanslagen zijn in geschil in de beroepsprocedures met zaaknummers HAA 18/602, HAA 18/603 en HAA 18/604. Daarnaast heeft verweerder aan eiseres ter behoud van rechten de in geschil zijnde naheffingsaanslag opgelegd.
4. De aan eiseres opgelegde aanslag heeft betrekking op de over 2010 verschuldigde omzetbelasting ter zake van de activiteiten. Verweerder heeft dit bedrag berekend op € 9.503. De aan [Y] opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over 2010 dient, zo heeft verweerder in de beroepsprocedure die betrekking heeft op die naheffingsaanslag, te worden verminderd tot dat bedrag.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en, zo ja, naar het juiste bedrag is opgelegd.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil als volgt overwogen.
“8. De rechtbank oordeelt in de procedure met zaaknummer HAA 18/602, waarin zij tevens vandaag uitspraak doet, dat de aan [Y] opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over 2010 terecht aan hem is opgelegd en dat deze dient te worden verminderd tot € 9.503. Gelet op het standpunt van verweerder in de onderhavige procedure dient de onderhavige naheffingsaanslag te worden verminderd tot € 689. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De naheffingsaanslag dient ter correctie van aan eiseres teruggegeven bedragen aan omzetbelasting. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat deze ten onrechte aan eiseres zijn teruggegeven.
9. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Het Hof heeft het hoger beroep van [Y] gericht tegen de uitspraak van de rechtbank met kenmerk HAA 18/602 (Hof kenmerk: 20/00712) heden ongegrond verklaard. Die ongegrondverklaring houdt in dat [Y] voor de in geding zijnde ticketverkopen als ondernemer in de zin van de Wet OB moet worden aangemerkt en niet belanghebbende. Het Hof acht met de rechtbank aannemelijk dat [Y] nooit de intentie heeft gehad om samen te werken (met een commandiet) in de vorm van een cv. De cv’s, waaronder begrepen belanghebbende, hebben nooit bestaan.
5.2.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank in r.o. 8 van haar uitspraak op goede gronden tot een juist oordeel is gekomen. Het Hof neemt dit oordeel en de daartoe gebezigde gronden over en maakt deze tot de zijne. De rechtbank heeft terecht een deel van de naheffingsaanslag (groot € 689) in stand gelaten. Dit bedrag betreft de correctie van de voorbelasting die door belanghebbende op haar aangiften in aftrek is gebracht. Dit ten onrechte, omdat belanghebbende niet heeft gehandeld als ondernemer (zie 5.1), en alleen ondernemers recht hebben op aftrek van de aan hen in rekening gebrachte voorbelasting (zie art. 15 Wet OB). De door belanghebbende in aftrek gebrachte voorbelasting is dan ook terecht nageheven.
Slotsom
5.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, F.J.P.M. Haas en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 23 mei 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: