ECLI:NL:GHAMS:2023:1378

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
200.278.039/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest na enquête en contra-enquête over bewijswaardering in civiele zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2023 een eindarrest gewezen in hoger beroep, waarin de appellante niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. De zaak betreft een geschil over de aanwezigheid van roerende zaken in een gehuurde woning. De appellante had eerder bewijs geleverd dat de gestelde roerende zaken aanwezig waren ten tijde van haar vertrek op 14 mei 2019, maar het hof oordeelde dat de getuigenverklaringen van zowel de appellante als de geïntimeerde elkaar tegenspraken. De appellante had videobeelden en foto's overgelegd ter ondersteuning van haar stelling, maar het hof oordeelde dat deze niet voldoende bewijs opleverden. De getuigenverklaringen van de geïntimeerde en zijn getuige werden als geloofwaardig en consistent beschouwd, terwijl de verklaringen van de appellante en haar getuige niet overtuigend waren. Het hof concludeerde dat het bewijsrisico op de appellante rustte en dat onvoldoende aannemelijk was geworden dat de roerende zaken aanwezig waren in het gehuurde. Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis en veroordeelde de appellante in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.278.039/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7852123 CV EXPL 19-13666
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 juni 2023
inzake
[appellante]
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. A. Frederiksen te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W. van Dijk te Barneveld.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof heeft in deze zaak op 19 juli 2022 een tussenarrest (hierna: het tussenarrest) gewezen, waarbij [appellante] is toegelaten tot bewijslevering. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar het tussenarrest verwezen.
1.2.
Op 12 september 2022 hebben getuigenverhoren plaatsgehad. Daarna heeft eerst [appellante] en vervolgens [geïntimeerde] een memorie na enquête ingediend. Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij het tussenarrest van 19 juli 2022 is [appellante] toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat de gestelde roerende zaken aanwezig waren in het gehuurde ten tijde van haar vertrek op 14 mei 2019 en verdwenen waren ten tijde van haar terugkomst op 27 juni 2019. [appellante] heeft twee getuigen (zichzelf en [naam 1] ) doen horen. In contra-enquête heeft [geïntimeerde] twee getuigen (zichzelf en [naam 2] ) doen horen. Bij haar memorie na enquête heeft [appellante] nog producties overgelegd.
2.2.
Op grond van artikel 152 lid 2 Rv is de waardering van het bewijs overgelaten aan het oordeel van de rechter, tenzij de wet anders bepaalt. De maatstaf van de rechter bij deze vrije bewijswaardering is of een feit met een redelijke mate van zekerheid als waar valt aan te merken. Voor de overtuiging van de rechter dat een feit met een redelijke mate van zekerheid waar is, is niet steeds vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan, maar kan volstaan dat deze voldoende aannemelijk worden gemaakt. Tegen deze achtergrond overweegt het hof als volgt.
Videobeelden en foto’s
2.3.
[appellante] heeft in haar memorie na enquête verwezen naar videobeelden van het gehuurde. Die videobeelden zijn volgens haar gemaakt op 12 mei 2019. Zoals ook al in rechtsoverweging 3.12 van het tussenarrest is overwogen, dateren de videobeelden van het gehuurde dus van twee dagen voor haar vertrek, zodat niet uitgesloten is dat [appellante] daarna goederen uit het gehuurde heeft weggehaald. Om die reden kunnen de videobeelden geen bewijs opleveren van de hiervoor onder 2.1 weergegeven stelling.
2.4.
[appellante] heeft bij haar memorie na enquête verder twee foto’s overgelegd. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat beide foto’s bewerkt zijn en bovendien ongedateerd. Het hof overweegt naar aanleiding daarvan als volgt.
2.5.
Op de als productie 12 HB overgelegde foto mist de doos die onderaan de eerste rij met dozen staat, een hoek linksonder. De doos die in de derde rij in het midden staat, mist een hoek rechtsboven. Ook bevat de rand van het bed, links van de eerste rij met dozen, een onverklaarbare knik. Hieruit concludeert het hof dat deze foto is bewerkt. Daarbij komt dat niet blijkt dat de foto is gemaakt op 14 mei 2019. Deze foto kan daarom niet bijdragen aan het bewijs.
2.6.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat de als productie 13 HB overgelegde foto een (echte) foto is van (de deur van) het gehuurde. In het licht van deze betwisting is voor het hof niet vast te stellen wat op die foto nu precies is afgebeeld. Bovendien blijkt ook bij deze foto niet dat hij is gemaakt op 14 mei 2019. Aan productie 13 HB op zichzelf komt dan ook weinig bewijskracht toe.
Getuigenverklaringen
2.7.
[appellante] en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) hebben, samengevat, verklaard dat zij voorafgaand aan het vertrek van [appellante] op 14 mei 2019 gedurende een aantal dagen spullen van [appellante] hebben ingepakt in verhuisdozen en welke spullen dit betrof, dat zij deze spullen in het gehuurde hebben geplaatst en dat het gehuurde vol was toen [appellante] vertrok. [appellante] heeft verder verklaard dat zij de spullen die zij eerder bij Shurgard had opgeslagen, weer had teruggebracht naar het gehuurde. [naam 1] heeft nog verklaard dat [appellante] de deur van het gehuurde met een sleutel op slot heeft gedraaid toen zij wegging.
2.8.
[geïntimeerde] en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) hebben, samengevat, verklaard dat [geïntimeerde] de deur van het gehuurde met een breekijzer heeft opengebroken en dat [naam 2] op dat moment in de woning aan het werk was. [naam 2] heeft verder verklaard dat hij niets zag toen hij in het gehuurde keek nadat de deur was opengebroken en dat hij eerder, tijdens zijn dagelijkse ronde door het huis, had gezien dat de deur van het gehuurde dicht was en er niet opengebroken uit zag. [geïntimeerde] heeft nog verklaard dat hij, toen hij het gehuurde betrad nadat de deur was opengebroken, geen verhuisdozen heeft aangetroffen, maar wel een bed, drie kastjes en wat losse spullen die hij in een vuilniszak heeft gedaan. De spullen die [appellante] in februari 2019 vanaf de zolder naar Shurgard heeft gebracht, heeft hij niet teruggezien.
2.9.
De verklaringen van [appellante] en [naam 1] staan aldus lijnrecht tegenover de verklaringen van [geïntimeerde] en [naam 2] wat betreft de aanwezigheid van spullen van [appellante] in het gehuurde. Volgens [appellante] en [naam 1] stond het gehuurde vol met (verhuisdozen met) spullen van [appellante] toen zij vertrok en de deur van het gehuurde afsloot. Volgens [naam 2] en [geïntimeerde] waren in het gehuurde geen (verhuisdozen met) spullen van [appellante] aanwezig toen [geïntimeerde] de deur van de kamer heeft opengebroken. Ook wat betreft de aan- of afwezigheid van de spullen die [appellante] in februari 2019 naar Shurgard had gebracht, lopen de verklaringen uiteen.
2.10.
[appellante] heeft aangevoerd dat de getuigenverklaringen van [naam 2] en [geïntimeerde] niet geloofwaardig en tegenstrijdig zijn, maar daarin volgt het hof haar niet.
2.11.
De verklaring van [naam 2] is over de essentie (de periode dat hij in de woning werkzaamheden uitvoerde, zijn aanwezigheid in de woning op het moment dat [geïntimeerde] de deur van het gehuurde openbrak, wat hij toen zag in het gehuurde en dat de deur van het gehuurde er eerder niet opengebroken uit zag) voldoende duidelijk en consistent. Dat hij zich bepaalde details niet meer herinnert, zoals op welke datum de deur van het gehuurde werd opengebroken door [geïntimeerde] , waar hij op dat moment in de woning aan het werk was en of er ducttape op het deurkozijn zat, is onvermijdelijk gelet op het tijdsverloop van (ruim) drie jaren sinds de gebeurtenis waarop het getuigenverhoor betrekking had. Aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 2] doet verder niet af dat hij niet heeft waargenomen dat [geïntimeerde] de deur van het gehuurde openbrak. Uit de verklaring van [naam 2] volgt immers dat tussen het moment waarop [geïntimeerde] de deur van het gehuurde heeft opengebroken en het moment dat [naam 2] in het gehuurde is gaan kijken, geen noemenswaardig tijdsverloop zat. Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, kan uit de verklaring van [naam 2] bovendien niet worden afgeleid dat zijn verklaring is beïnvloed door [geïntimeerde] . De omstandigheden dat [naam 2] vaker werkzaamheden voor [geïntimeerde] (heeft) verricht en [geïntimeerde] tijdens de werkzaamheden aan de woning in 2019 bij [naam 2] verbleef, zijn ten slotte onvoldoende om aan te kunnen nemen dat [naam 2] een belang had om in deze procedure onjuist te verklaren.
2.12.
De verklaring van [geïntimeerde] is naar het oordeel van het hof eveneens voldoende duidelijk en consistent over het openbreken van de deur (wanneer dit gebeurde, dat [naam 2] op dat moment in de woning aanwezig was en wat hij daarna aantrof in het gehuurde). Gelet op het tijdsverloop tussen die gebeurtenis en het getuigenverhoor maakt de omstandigheid dat [geïntimeerde] sommige details niet meer weet (welke dag dit precies was en waar [naam 2] zich in de woning bevond tijdens het openbreken van de deur van het gehuurde) zijn verklaring nog niet onbetrouwbaar. Datzelfde geldt voor het feit dat [geïntimeerde] tijdens het getuigenverhoor emotioneel werd. Nergens blijkt uit dat dit zijn verklaring heeft beïnvloed. Anders dan [appellante] aanvoert, is de verklaring van [geïntimeerde] ook niet tegenstrijdig omdat hij enerzijds heeft verklaard niet te hebben gezien dat er spullen uit het huis zijn verhuisd, terwijl hij wel heeft verklaard dat [appellante] en [naam 1] op 13 mei 2019 tot laat bezig waren met inpakken. [geïntimeerde] heeft daarnaast namelijk ook verklaard:
Ik heb wel een periode van 3 tot 4 uur geslapen, en als ik slaap ben ik een vaste slaper. Ik heb op 13 mei 2019, toen ik thuiskwam geen verhuis- of bestelbusje zien staan, maar ik denk dat [appellante] haar spullen overdag, toen ik op mijn werk was, al had verhuisd in de dagen ervoor.
2.13.
De omstandigheid dat in eerste aanleg is aangeboden om ook de werknemers van [naam 2] te horen, doet evenmin af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam 2] en/of [geïntimeerde] . Immers, zowel [naam 2] als [geïntimeerde] verklaart dat alleen zij in de woning aanwezig waren toen [geïntimeerde] de deur van het gehuurde openbrak. Hun verklaringen zijn dus (ook) op dit punt consistent. Verder sluiten hun verklaringen wat betreft de motivatie van [geïntimeerde] om de deur van het gehuurde open te breken elkaar niet uit, zodat de verschillen in de verklaringen van [naam 2] en [geïntimeerde] op dit punt hun verklaringen niet ongeloofwaardig of tegenstrijdig maken.
2.14.
De door [appellante] in het geding gebrachte foto’s en schriftelijke verklaringen bieden geen uitsluitsel over de vraag welke (twee) getuigenverklaringen (van de vier) juist zijn. Zoals is overwogen in rechtsoverweging 3.12 van het tussenarrest zijn de bij memorie van grieven overgelegde foto’s ongedateerd. Bovendien valt uit de foto’s waarop dozen en spullen staan niet op te maken of deze dozen en spullen in het gehuurde stonden of elders en laten de foto’s van het gehuurde geen overvolle kamer zien. Verder vermeldt de eerste verklaring van [naam 3] niets over hoe [appellante] het gehuurde heeft achtergelaten. De tweede verklaring van [naam 3] is te summier over de roerende zaken die [appellante] in het gehuurde heeft achtergelaten op 14 mei 2019, aangezien hij alleen verklaart:
The room and the house were exactly as we can see in the photos and video she took before leaving. (…)
Also I saw that there were too many stuff inside her own room. De verklaring van [naam 4] dat hij tijdens een videocall zowel veel spullen als twee vrienden van [appellante] in het gehuurde heeft gezien op 14 mei 2019, komt niet overeen met hetgeen [appellante] heeft verklaard, namelijk:
[naam 1] kwam mij helpen met inpakken. (…)
Ik ben op 14 mei 2019 opgehaald door een kennis,
[naam 3] (…).
Hij is ongeveer 5 a 10 minuten binnen geweest. Hij heeft ook de kamer gezien. Hij is zelf niet binnen geweest, want dat was niet meer mogelijk vanwege de hoeveelheid spullen die er stonden.Daarbij komt dat de (tweede) verklaring van [naam 3] en de verklaring van [naam 4] haaks staan op de foto’s van [geïntimeerde] van 21 juni 2019, waarop slechts een bed, twee kastjes en wat rommel te zien is (zie ook rechtsoverweging 3.12 van het tussenarrest). Wat betreft de producties 11, 12 en 13 HB verwijst het hof naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 2.3. tot en met 2.6. is overwogen.
2.15.
Slotsom is dat de getuigen elkaar tegenspreken, zonder dat aan de hand van de verklaringen zelf, of de gedingstukken kan worden vastgesteld welke van de verklaringen op waarheid berusten. Het bewijsrisico rust op [appellante] . Op basis van de verklaringen van de getuigen, bezien in het licht van de overige gedingstukken, is onvoldoende aannemelijk geworden dat de gestelde roerende zaken aanwezig waren in het gehuurde ten tijde van het vertrek van [appellante] op 14 mei 2019. [appellante] is dan ook niet geslaagd in haar bewijsopdracht. Omdat aldus onvoldoende aannemelijk is geworden dat zij schade heeft geleden, wordt niet aan schadebegroting toegekomen.
Conclusie
2.16.
In het tussenarrest is geoordeeld dat de eerste, tweede en vierde grief geen succes hebben. Aangezien [appellante] niet in haar bewijsopdracht is geslaagd, faalt ook haar derde grief. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in appel.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 760 aan verschotten en € 5.358,50 voor salaris.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J.C.W. Rang, mr. J.C. Toorman en mr. J.E. van der Werff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2023.