ECLI:NL:GHAMS:2023:1326

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
23-001492-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling bonafide coffeeshophouder voor het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2023 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep van een bonafide coffeeshophouder die in eerste aanleg was veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 46 kilogram softdrugs in zijn woning. De verdachte, geboren in 1958 en eigenaar van meerdere coffeeshops in Amsterdam, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland. Het hof heeft het onderzoek heropend omdat het zich onvoldoende voorgelicht achtte om een beslissing te nemen over het verweer van de raadsman, dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Het hof heeft vragen geformuleerd aan de advocaat-generaal over het vervolgingsbeleid ten aanzien van bonafide coffeeshophouders en de afwegingen die daarbij worden gemaakt. De zaak raakt aan de achterdeurproblematiek en het gedoogbeleid in Nederland, waarbij het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs in strijd is met de Opiumwet, maar waar ook een gedoogbeleid voor coffeeshops bestaat. Het hof heeft besloten het onderzoek te schorsen en de hervatting op een nader te bepalen datum te gelasten, waarbij de advocaat-generaal is verzocht om de gestelde vragen te beantwoorden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001492-21
datum uitspraak: 8 juni 2023
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 mei 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-263732-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 en 25 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Op de terechtzitting in hoger beroep van 25 mei 2023 is het onderzoek in deze strafzaak gesloten.

Heropening van het onderzoek

Tijdens de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. Het hof acht zich namelijk onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen op het verweer van de raadsman dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Het hof acht het noodzakelijk om vragen voor te leggen aan de advocaat-generaal. De vragen van het hof strekken ertoe (het voortzetten van) de vervolging van de verdachte te kunnen toetsen aan beginselen van een goede procesorde, waaronder het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. In dat verband zal het hof moeten beoordelen of zich de situatie voordoet dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging van de verdachte enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn (vgl. HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:401).
Achterdeurproblematiek
De Nederlandse Opiumwet stelt, mede naar aanleiding van internationale verdragen waarbij Nederland partij is, strafbaar het (opzettelijk) aanwezig hebben van softdrugs. Het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs is in die wet als strafverzwarend aangemerkt. Voor het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs kan een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd.
De Nederlandse politiek heeft echter ook gekozen voor een gedoogbeleid. Van oorsprong was dit beleid gericht op het gedogen van kleinschalige handel in softdrugs vanuit coffeeshops. Voor coffeeshops gelden daarbij de AHOJGI-criteria, zoals uiteengezet in de Aanwijzing Opiumwet (een richtlijn van het Openbaar Ministerie), waarin de contouren van het vervolgingsbeleid zijn vormgegeven. Deze criteria houden onder meer in (onder de G van geringe hoeveelheid) dat in het lokale driehoeksoverleg de maximale handelsvoorraad van gedoogde coffeeshops wordt vastgesteld, dat tegen een handelsvoorraad onder het maximum in beginsel niet wordt opgetreden en dat de voorraad in elk geval de 500 gram niet te boven mag gaan. Die 500 gram betreft de in een coffeeshop aanwezige handelsvoorraad.
Vanwege het relatief beperkte aantal coffeeshops en de aanhoudende grote vraag naar softdrugs, staat deze laatste regel inmiddels in zoverre los van de werkelijkheid, dat, gelet op de hoeveelheid softdrugs die er bij een reguliere coffeeshop aan de voordeur uit gaat, evident is dat er aan de achterdeur moet worden geput uit een handelsvoorraad die veel groter is dan 500 gram. Dit is bij alle betrokken geledingen van de overheid bekend, ook bij de met opsporing en vervolging belaste autoriteiten. Bovendien is dit al jaren een zo bekend gegeven dat er het woord ‘achterdeurproblematiek’ aan is gegeven, een begrip waarachter overigens meer schuil gaat dan alleen het buiten de coffeeshop aanhouden van een grotere voorraad.
Regulering
Om de verkoop van softdrugs via coffeeshops – hetgeen de wetgever mogelijk heeft gemaakt – in goede banen te leiden heeft de samenleving er groot belang bij dat deze met diverse gezondheids-, openbare orde en criminaliteitsrisico’s omgeven handel – waarvoor het hof zijn ogen niet sluit – wordt uitgeoefend door zogenoemde bonafide coffeeshophouders die eraan meewerken deze risico’s in te dammen.
Om hieraan inhoud te geven is, zoals vermeld, het AHOJGI-beleid ontwikkeld. Dat beleid voorziet in een aantal regels waaraan coffeeshops moeten voldoen willen zij een vergunning kunnen krijgen en behouden, zoals het niet veroorzaken van overlast en het verbod aan minderjarigen te verkopen. De bestuurlijke overheid controleert hierop tamelijk intensief en heeft ook een instrumentarium om op te treden bij geconstateerde overtredingen; de vergunning kan worden ingetrokken.
Deze zaak
In de zaak die aan het hof ter beoordeling voor ligt, heeft de politie op 17 april 2018 een anonieme tip (een zogenoemde MMA-melding) gekregen van de strekking dat de verdachte, eigenaar van meerdere coffeeshops in Amsterdam, een forse drugsvoorraad in zijn woning in [adres 2] heeft liggen, met een waarde van meer dan een miljoen euro. De politie heeft naar aanleiding van die tip, via raadpleging van het handelsregister van de Kamer van Koophandel, vastgesteld dat de verdachte coffeeshophouder is en is vervolgens – na daartoe contact te hebben gehad met de (piket)officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland – naar de woning van de verdachte gegaan. Op grond van artikel 9 van de Opiumwet is de politie deze woning ter inbeslagneming binnengetreden. Daar is in een aparte afgesloten ruimte – die de verdachte desgevraagd heeft geopend – in een afgesloten kluis en in dozen daarnaast ongeveer 46 kilogram softdrugs aangetroffen. Deze drugs zijn in beslag genomen en vernietigd. Volgens de verdachte was de waarde van deze drugs ongeveer € 200.000,-.
Uit de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt naar voren dat de verdachte, middels de rechtspersoon [rechtspersoon] waarvan hij algemeen directeur is, een bonafide houder is van vijf coffeeshops in Amsterdam en Mijdrecht. Zijn coffeeshops hebben een vergunning en houden zich aan het AHOJGI-beleid. In de coffeeshops zelf is niet meer dan 500 gram softdrugs aanwezig, er zijn voor zover bekend geen klachten van overlast of verkoop aan minderjarigen, en de bedrijfsvoering is transparant en op orde; door de raadsman van de verdachte zijn in dit verband diverse stukken overgelegd en de verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het binnentreden door de politie de boekhouding aan de politie heeft getoond. Aannemelijk is dat de in beslag genomen softdrugs uitsluitend in verband staan met de exploitatie van deze coffeeshops. De aangetroffen hoeveelheid betreft volgens de verklaring van de verdachte een handelsvoorraad toereikend voor enkele weken. De schade die hij heeft geleden door de vernietiging van deze voorraad heeft hij als kostenpost mogen opvoeren in de aangifte omzetbelasting aan de Belastingdienst.
Op basis van het onderzoek in hoger beroep tot nu toe, moet ervan worden uitgegaan dat het strafbare feit (het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs) direct voortspruit uit de bonafide bedrijfsvoering van de verdachte als legaal coffeeshophouder. Dat de verdachte een bonafide coffeeshophouder is, is ter terechtzitting door de advocaat-generaal erkend.
Daar komt bij dat de verdachte uitgebreid en gemotiveerd uiteen heeft gezet op welke wijze binnen zijn coffeeshops invulling wordt gegeven aan de maatschappelijke verantwoordelijkheid die hij ziet. Hij heeft daarbij gewezen op diverse concrete initiatieven en handelwijzen, al dan niet in samenspraak met, of op verzoek van de bestuurlijke overheid ontplooid. Door het Openbaar Ministerie is de maatschappelijke verantwoordelijkheid die de verdachte neemt, ook onderkend.
Op de hartenkreet van de verdachte ‘wat hij dan anders had moeten doen’, gezien alle betrokken risico’s, luidde ter terechtzitting het antwoord van de advocaat-generaal: ‘niet meer dan 500 gram softdrugs aanwezig hebben’.
Realiteit achterdeurproblematiek en opsporings- en vervolgingsbeleid
Hoewel de ruimte voor de strafrechter tot toetsing van de vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie beperkt is, zoals blijkt uit de hierboven genoemde toetsingsmaatstaf uit de rechtspraak van de Hoge Raad, rijzen in deze zaak op dat vlak vragen, mede naar aanleiding van het verweer van de raadsman.
Vanzelfsprekend dient het Openbaar Ministerie de Nederlandse strafwet te handhaven.
Een strafvervolging heeft in de regel, naast normhandhaving, ook andere doelen, zoals vergelding en/of speciale en generale preventie.
Anderzijds mogen bij de beslissing tot (voorzetting van) vervolging de belangen van de verdachte niet uit het oog worden verloren.
Omdat bij zeer veel (zo niet alle) coffeeshops in Nederland verondersteld mag worden dat zij buiten de coffeeshop toegang hebben tot een handelsvoorraad die (veel) groter is dan de in de coffeeshop maximaal toegestane 500 gram, rijst de vraag hoe met dit gegeven in de opsporing en vervolging wordt omgegaan.
Wat daarbij mogelijk ook van belang kan zijn is, op welke wijze de met opsporing en vervolging belaste autoriteiten voorkomen, althans het risico daarop proberen te beperken, dat zij aan de hand van anonieme tips ‘voor het karretje worden gespannen’ van een concurrent of criminele groepering die er belang bij heeft een bonafide coffeeshophouder te schaden.
Een ander mogelijk voor de beoordeling relevant gegeven is dat bij vervolging van bonafide coffeeshophouders die buiten hun coffeeshop meer dan 500 gram softdrugs aanwezig hadden ter aanvulling van de voorraad in de coffeeshop in de recente feitenrechtspraak met enige regelmaat toepassing lijkt te worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarmee vervolging resulteert in schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.
Ter terechtzitting heeft het hof aan de advocaat-generaal in dit verband een aantal vragen gesteld waarop de advocaat-generaal op dat moment de meeste antwoorden schuldig moest blijven. Het hof beschouwt het als een onderdeel van een behoorlijke procesvoering dat de advocaat-generaal in de gelegenheid wordt gesteld alsnog op de vragen geïnformeerd te antwoorden.
Het hof wenst de volgende vragen beantwoord te zien.
Hoe luidde ten tijde van het tenlastegelegde het opsporings- en vervolgingsbeleid ten aanzien van bonafide coffeeshophouders wat betreft het (opzettelijk) aanwezig hebben van een handelsvoorraad softdrugs ter aanvulling van hetgeen in de coffeeshop is verkocht?
Kan het Openbaar Ministerie gegevens overleggen over de gevallen waarin feitelijk tot opsporing, en daarna ook tot vervolging is overgegaan van bonafide coffeeshophouders voor enkel het aanwezig hebben van een voorraad zoals hiervoor bedoeld? In het verlengde daarvan: kan het Openbaar Ministerie gegevens overleggen over de gevallen waarin niet tot opsporing en vervolging is overgegaan?
Kan het Openbaar Ministerie inzicht geven in de afwegingen die worden gemaakt bij het beslissen over onderscheidenlijk opsporing en vervolging van bonafide coffeeshophouders ter zake van het aanwezig hebben van een voorraad zoals hiervoor bedoeld?
Is er een specifiek doel dat met die opsporing en met een eventueel daarop volgende vervolging wordt nagestreefd, mede gezien de rechtspraak over de toepassing van artikel 9a Sr in dit soort situaties?
In hoeverre en op welke wijze wordt in de afwegingen ten aanzien van opsporing en in de afwegingen ten aanzien van vervolging betrokken dat wordt voorkomen dat de daarmee belaste autoriteiten op oneigenlijke gronden, door dubieuze tipgevers daartoe aangezet, tot handelen overgaan, waarbij op verschillende individuele rechten inbreuk wordt gemaakt?
Op welke wijze spelen overwegingen betreffende de proportionaliteit en de subsidiariteit van het opsporings- en vervolgingsoptreden bij de omtrent dat optreden gemaakte keuzes een rol?
Het hof zal daartoe het onderzoek heropenen, schorsen en de hervatting van het onderzoek ter terechtzitting op een nader te bepalen datum gelasten.

Beslissing

Het hof:
Heropent het gesloten onderzoek, schorst dit in het belang ervan en beveelt de hervatting van het onderzoek op een nader te bepalen terechtzitting.
Stelt de stukken in handen van de advocaat-generaal en verzoekt de advocaat-generaal om uiterlijk op
1 oktober 2023de hiervoor geformuleerde vragen te beantwoorden.
Beveelt de oproeping van de verdachte en zijn raadsman tegen de nog nader te bepalen terechtzitting.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Jongeling, mr. R. Kuiper en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. Z. Hoshmand, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 juni 2023.
=========================================================================
[…]
.