In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 december 2020. De verdachte, geboren in 1981, was beschuldigd van ontucht met een minderjarige die aan zijn zorg was toevertrouwd. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en verving de bewijsoverweging met betrekking tot het steunbewijs. Het hof oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal, waaronder de verklaring van de moeder van het slachtoffer. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met de vijfjarige dochter van zijn toenmalige vriendin tijdens het oppassen. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod en een locatieverbod. Het hof constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar besloot dat dit geen gevolgen had voor de strafoplegging. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.