ECLI:NL:GHAMS:2023:1228

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
200.301.620/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aanneming van werk en ontbinding van overeenkomst na verzuim

In deze zaak heeft [appellant] [geïntimeerde] opdracht gegeven voor verbouwingswerkzaamheden aan zijn woning. De centrale vraag is of er een vaste aanneemsom is afgesproken of dat de overeenkomst op basis van regie is aangegaan. Daarnaast is de vraag aan de orde of [appellant] het recht heeft om de overeenkomst te ontbinden wegens verzuim van [geïntimeerde].

[Appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn vorderingen zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen vaste aanneemsom was afgesproken en dat [geïntimeerde] niet in verzuim verkeerde. In hoger beroep heeft [appellant] zijn vorderingen herhaald en betoogd dat er wel degelijk een vaste aanneemsom van € 20.000,- was afgesproken, en dat de werkzaamheden niet tijdig zijn afgerond.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat partijen een aannemingsovereenkomst met een vaste aanneemsom hebben gesloten. Echter, het hof oordeelt dat [appellant] [geïntimeerde] geen redelijke kans heeft gegeven om de overeenkomst na te komen, aangezien hij de overeenkomst heeft ontbonden zonder dat [geïntimeerde] in verzuim verkeerde. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellant] af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.301.620/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/689514 / HA ZA 20-920
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 mei 2023
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. M. Hoogenboom te [plaats] ,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.M. Haring te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] heeft [geïntimeerde] opdracht gegeven om verbouwingswerkzaamheden uit te voeren aan zijn woning. Aan het hof ligt de vraag voor of partijen in dat kader een vaste aanneemsom hebben afgesproken of dat zij een aannemingsovereenkomst op basis van regie zijn aangegaan. Daarnaast heeft het hof te beslissen of [appellant] het recht heeft om de overeenkomst met [geïntimeerde] te ontbinden, omdat deze in verzuim verkeerde.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 27 september 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2021, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 21 maart 2023 mondeling doen toelichten door hun hiervoor genoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. [geïntimeerde] heeft de mondelinge behandeling in persoon bijgewoond. [appellant] heeft de mondelinge behandeling via een video-verbinding bijgewoond. Partijen, die werden bijgestaan door tolken, hebben vragen van het hof beantwoord en inlichtingen verstrekt. [appellant] heeft, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, nog producties toegezonden, waar [geïntimeerde] , eveneens voorafgaand aan de mondelinge behandeling, nog schriftelijk op heeft gereageerd. Deze stukken zijn ter zitting in hoger beroep in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met, naar het hof begrijpt, veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.9. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die tussen partijen niet in geschil zijn, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[appellant] was eigenaar van een appartement te [plaats] (hierna: de woning).
3.2.
[geïntimeerde] exploiteert een bouwbedrijf onder de naam [A.] .
3.3.
Begin februari 2017 hebben partijen besproken dat [geïntimeerde] een aantal verbouwingswerkzaamheden in de woning zou verrichten.
3.4.
[appellant] heeft op 13 februari 2017 een Excel-bestand aan [geïntimeerde] gemaild met daarin een overzicht van verschillende kostenposten voor bouwwerkzaamheden. [appellant] heeft in die e-mail geschreven, voor zover van belang:
op afspraak stuur ik in de bijlage een specificatie van werken met overeengekomen prijzen.
[geïntimeerde] heeft niet op deze e-mail gereageerd.
3.5.
Op 14 februari 2017 heeft [appellant] € 6.000,- aan [geïntimeerde] betaald. Daarna is [geïntimeerde] begonnen met het verrichten van bouwwerkzaamheden in de woning.
3.6.
[appellant] heeft op 27 februari 2017 € 6.000,- contant aan [geïntimeerde] betaald. Op 22 en 23 april 2017 heeft de toenmalige partner van [appellant] € 500,- respectievelijk € 2.500,- contant aan [geïntimeerde] betaald.
3.7.
Op 2 juni 2017 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] twee versies van het Excel-bestand gemaild met het overzicht van de kostenposten voor bouwwerkzaamheden. Daarbij heeft [appellant] geschreven, voor zover van belang:
Ik voeg opnieuw de specificatie van werken toe met overeengekomen prijzen zoals overeengekomen voordat de werken beginnen. Ik heb dit document naar u verzonden zoals is afgesproken onmiddellijk nadat we waren overeengekomen (13/02/2017).
Ik stuur je ook een gedetailleerde specificatie van de werken zoals je hebt gevraagd. De basis bleef natuurlijk hetzelfde vanaf het begin van het werk, ik heb op uw verzoek alleen de details van elk item toegevoegd. Je hebt het allemaal beoordeeld en bevestigd met [naam] (…) [plaats] , 21-5-2017. In het document worden ook alle betalingen vermeld die u heeft ontvangen. We kijken ernaar uit deze te bevestigen.
3.8.
[geïntimeerde] heeft op 7 juni 2017 hierop als volgt gereageerd, voor zover van belang:
Dat hebben we niet afgesproken en ik wil dit niet ondertekenen
3.9.
[appellant] heeft op 16 juni 2017 een e-mail gezonden aan [geïntimeerde] . Deze houdt in, voor zover van belang:
Gezien het feit dat het nu 16.06.2017 is. en dat de werken niet zijn voltooid, vraag ik u nogmaals voor de laatste keer om alle werken volgens afspraak uiterlijk op 23.06.2017 om 19:00 uur af te ronden.
[geïntimeerde] heeft geen gehoor gegeven aan deze e-mail.
3.10.
Een in opdracht van de advocaat van [appellant] opgemaakt “Rapport inzake Aanneming van werk” van 4 juli 2017 van International RE&FM Consultants houdt in, voor zover van belang:
Op maandag 3 juli 2017 is ter plaatse de toestand van de woning opgenomen en vergeleken met de offerte. De aannemer heeft het werk verlaten in onvoltooide staat. De werkzaamheden hebben een gereedheid van 36% welke een waarde vertegenwoordigd van € 7.972,-. (…) Circa 2/3de van het werk is niet afgerond.
3.11.
In een brief van 12 juli 2017 heeft (de advocaat van) [appellant] aan [geïntimeerde] bericht dat hij de overeenkomst tussen partijen ontbindt en heeft hij ontbindingsschade gevorderd.

4.Beoordeling

De procedure in eerste aanleg
4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat, dat de rechtbank de tussen partijen gesloten overeenkomst gedeeltelijk ontbindt en [geïntimeerde] veroordeelt tot terugbetaling van een bedrag van € 9.778,-. [appellant] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat partijen een overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten, op basis waarvan [geïntimeerde] voor een aanneemsom van € 20.000,- bouwwerkzaamheden in de woning zou verrichten, die hij 31 maart 2017 zou afronden. [geïntimeerde] heeft de overeengekomen werkzaamheden niet tijdig afgerond en is daarmee tekortgeschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen. Daarnaast heeft [appellant] gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 35.000,- aan schadevergoeding, omdat [appellant] voor dat bedrag een andere aannemer heeft moeten inschakelen om de bouwwerkzaamheden alsnog af te ronden, en € 9.600,- in verband met huurkosten die [appellant] heeft gemaakt voor vervangende woonruimte. Verder heeft [appellant] € 1.000,- aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd en € 2.933,04 voor het laten opmaken van een rapport over de staat van de werkzaamheden, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, en proces- en nakosten.
4.2.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de vorderingen.
4.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe, kort samengevat, geoordeeld dat partijen geen vaste aanneemsom hebben afgesproken, maar een aannemingsovereenkomst hebben gesloten op basis van regie. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerde] in die overeenkomst niet is tekortgeschoten.
De procedure in hoger beroep
4.4.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vijf grieven op, die gezamenlijk kunnen worden behandeld. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep zijn vordering gewijzigd in die zin dat hij heeft bevestigd (zoals [geïntimeerde] bij de memorie van antwoord heeft aangevoerd) dat een bedrag van € 1.250,- dat [appellant] aan [geïntimeerde] heeft betaald voor de aanschaf van tegels, niet in de (volgens [appellant] : vaste) aanneemsom was inbegrepen.
4.5.
De grieven houden, samengevat, in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat partijen geen vaste aanneemsom hebben afgesproken en dat [geïntimeerde] niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. [appellant] heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat partijen hebben afgesproken dat [geïntimeerde] werkzaamheden zou verrichten voor een vaste aanneemsom van € 20.000,- en dat het werk eind maart 2017 zou worden opgeleverd. Het feit dat [geïntimeerde] in februari 2017 aan het werk is gegaan kan volgens [appellant] niet anders worden uitgelegd dan dat [geïntimeerde] dat op basis van het destijds toegezonden Excelbestand heeft gedaan. [appellant] heeft in hoger beroep de gehele WhatsApp-correspondentie overgelegd, die partijen hebben gevoerd. Hierin wordt de vaste aanneemsom en de opleveringstermijn volgens [appellant] bevestigd. De partiele ontbinding dient alsnog te worden toegewezen, omdat [geïntimeerde] , na aanmaning, in verzuim is geraakt, aldus [appellant] .
4.6.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep, samengevat, zijn standpunt gehandhaafd dat hij inderdaad in opdracht van [appellant] werkzaamheden in diens woning heeft uitgevoerd, maar dat de overeenkomst niet luidt zoals [appellant] heeft gesteld. Zo hebben zij geen vaste aanneemsom afgesproken en ook geen opleverdatum. De uit te voeren werkzaamheden waren nog niet voldoende omlijnd, zodat de rechtbank terecht heeft aangenomen dat partijen een aannemingsovereenkomst op basis van regie hebben gesloten om stap voor stap te komen tot het door [appellant] gewenste resultaat en dat [geïntimeerde] niet in verzuim was.
4.7.
Bij de beoordeling van de grieven dient het volgende het hof tot uitgangspunt. Artikel 7:750 lid 1 BW definieert de overeenkomst van aanneming van werk als de overeenkomst waarbij de ene partij, de aannemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, tegen een door de opdrachtgever te betalen prijs in geld. Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Lid 2 van dat artikel houdt in dat de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat wanneer de schuldenaar in verzuim is, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is. Is voor de nakoming geen termijn bepaald, dan treedt volgens artikel 6:82 lid 1 BW het verzuim in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft.
4.8.
[appellant] heeft met het overleggen van zijn e-mailbericht van 13 februari 2017 met het Exceloverzicht en de WhatsApp-berichten voldoende onderbouwd dat partijen een vaste aanneemsom hebben afgesproken. In het overzicht staat immers een totaalbedrag van € 20.000,- en [appellant] heeft aan [geïntimeerde] op 21 april 2017 een berichtje gezonden met de vraag of de prijs hetzelfde blijft, namelijk 20.000 euro, waarop [geïntimeerde] bevestigend heeft geantwoord. [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat hij genoemde e-mail heeft ontvangen, zij het dat dat volgens hem niet meteen is geweest. [appellant] heeft op 14 februari 2017 een eerste bedrag (€ 6.000,-) aan [geïntimeerde] betaald en [geïntimeerde] is kort daarna met de uitvoering van de werkzaamheden begonnen. Het hof volgt [appellant] in zijn betoog dat dat op basis van het Exceloverzicht moet zijn geweest en voor het daarin vermelde totaalbedrag; [geïntimeerde] heeft een en ander althans onvoldoende gemotiveerd betwist. [geïntimeerde] heeft ook in het geheel niet toegelicht op welke (volgens zijn verweer: deel-)werkzaamheden de bedragen betrekking hebben, die [appellant] en diens toenmalige partner aan hem hebben betaald. Dat [geïntimeerde] wegens het tijdsverloop niet meer in staat zou zijn zich afdoende te verweren, acht het hof onvoldoende aannemelijk, gelet op de stukken die zich in het dossier bevinden, waaronder nu in hoger beroep het gehele WhatsApp-verkeer. Zijn beroep op artikel 6:89 BW (niet binnen bekwame tijd geprotesteerd) wordt afgewezen. De stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] in strijd met artikel 21 Rv heeft gehandeld ter zake van de WhatsApp-berichten en deze buiten beschouwing dienen te worden gelaten, omdat zij niet inzichtelijk zijn en slechts een deel van de communicatie tussen partijen betreffen, heeft [geïntimeerde] onvoldoende toegelicht. Aan dit verweer wordt daarom ook voorbij gegaan. [geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat onduidelijk is welk Exceloverzicht de grondslag vormt voor de vordering, omdat bij de stukken meerdere Exceloverzichten zijn gevoegd, die van elkaar verschillen. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in dit verweer. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep uitgelegd dat het in de basis gaat om hetzelfde Exceloverzicht, dat op een later moment is aangevuld met een nadere uitwerking van de nog uit te voeren werkzaamheden en de verrichte betalingen. Op grond van de inhoud van de overzichten komt het hof deze uitleg plausibel voor. [geïntimeerde] heeft dit onvoldoende weersproken.
4.9.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat partijen een aannemingsovereenkomst met een vaste aanneemsom hebben gesloten. Tot toewijzing van de vorderingen van [appellant] leidt dit echter niet. Het hof overweegt daartoe het volgende. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] zijn stelling dat partijen een harde afspraak hebben gemaakt over de datum waarop de werkzaamheden zouden zijn afgerond, onvoldoende onderbouwd. Volgens [appellant] zou zijn afgesproken dat de werkzaamheden eind maart 2017 zouden zijn voltooid. In het Exceloverzicht wordt echter geen exacte datum genoemd. Daarin is immers opgenomen dat de werkzaamheden circa vijf weken in beslag zullen nemen, vanaf 20 februari 2017. Ook uit de verdere stukken blijkt geen precieze datum waarop het werk moest zijn afgerond. De WhatsApp-berichten waarnaar [appellant] in dit kader heeft verwezen, leggen naar het oordeel van het hof onvoldoende gewicht in de schaal voor een ander oordeel, mede in het licht van de betwisting daarvan door [geïntimeerde] . Uit de stukken blijkt verder dat [appellant] [geïntimeerde] op 16 juni 2017 schriftelijk heeft verzocht om de werkzaamheden uiterlijk op 23 juni 2017 af te ronden, derhalve op een termijn van een week. Het hof acht deze gegeven termijn voor nakoming niet redelijk. Op dat moment was immers slechts ongeveer een derde deel van de werkzaamheden voltooid, zoals blijkt uit het in opdracht van [appellant] opgemaakte rapport over de staat van de werkzaamheden. Dat rapport is bovendien buiten medeweten van [geïntimeerde] opgemaakt; [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep erkend dat hij [geïntimeerde] daarbij niet heeft betrokken. [appellant] is kort daarna met een andere aannemer in zee gegaan om de werkzaamheden aan zijn woning uit te voeren. Door deze gang van zaken heeft [appellant] [geïntimeerde] geen reële kans op nakoming van de overeenkomst van partijen gegeven. [appellant] heeft de overeenkomst vervolgens per brief ontbonden. Aangezien [geïntimeerde] op dat moment niet in verzuim verkeerde, bestond voor die ontbinding geen grond. Gelet op het voorgaande komt de vordering tot partiele ontbinding van [appellant] niet voor toewijzing in aanmerking. Dat geldt ook voor diens overige vorderingen. De grieven hoeven geen verdere bespreking.
4.10.
[appellant] heeft geen (voldoende concrete) stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere beslissingen. Zijn bewijsaanbod wordt gepasseerd.
4.11.
De slotsom luidt dat het hoger beroep niet slaagt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 772,00 aan verschotten en € 4.314,00 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Hinskens-van Neck, E.K. Veldhuijzen van Zanten en E. Loesberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.