ECLI:NL:GHAMS:2023:1204

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
23-001416-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepkwekerij als katvanger met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 8.040,- van de betrokkene, die betrokken was bij een hennepkwekerij als katvanger. De rechtbank had eerder de betrokkene verplicht tot betaling van een aanzienlijk bedrag van € 236.248,29 aan de Staat. Het hof heeft de zaak onderzocht naar aanleiding van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de betrokkene. De betrokkene heeft verklaard dat hij de woning huurde en als katvanger/bewaker fungeerde, waarvoor hij een vergoeding ontving. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het genieten van het volledige voordeel van de hennepkwekerij. Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom vastgesteld op € 8.040,-. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot een aanpassing van de betalingsverplichting aan de Staat tot € 7.236,-. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001416-20
datum uitspraak: 24 mei 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2020 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met parketnummer 13-086277-17 tegen de betrokkene:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1981,
adres: [adres01] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 236.248,29.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2017 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 onder B van de Opiumwet en diefstal door middel van verbreking.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 23 juni 2020 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 236.248,29 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Grondslag van de ontneming
De politierechter heeft in de strafzaak onder meer bewezenverklaard dat de betrokkene zich op 7 januari 2014 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. Op die datum is op het adres [adres02] te Amsterdam een hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 346 hennepstekken en 733 hennepplanten. [1] De betrokkene huurde deze woning. [2] De betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij bij de hennepkwekerij betrokken was als katvanger/bewaker van de woning, dat hij in die hoedanigheid de woning huurde, dat hij daar een vergoeding voor heeft gekregen ter hoogte van € 8.040,- en dat hij zonder nadere vergoeding twee keer heeft geknipt in de hennepkwekerij. Naar het oordeel van het hof zijn er gezien het vorengaande voldoende aanwijzingen dat de betrokkene uit andere feiten als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht wederrechtelijk voordeel heeft genoten.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel schat op € 236.248,29 en dat, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 231.248,29 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op het bedrag dat de betrokkene naar eigen zeggen heeft ontvangen voor zijn diensten, te weten € 8.040,-. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat in de berekening van de opbrengst van de hennepkwekerij mislukte oogsten en kosten van de deurcamera dienen te worden meegenomen en dat slechts een percentage van het voordeel aan de betrokkene kan worden toegeschreven.
Het oordeel van het hof
De verklaring van de betrokkene dat hij als katvanger/bewaker van de woning fungeerde wordt naar het oordeel van het hof ondersteund door de maandelijkse contante stortingen van vergelijkbare bedragen op een bankrekening van de betrokkene ( [iban_nummer01] ) en de daaropvolgende overschrijvingen vanaf die bankrekening. Deze overschrijvingen werden telkens dezelfde dag of enkele dagen na de contante stortingen gedaan, hadden als omschrijving ‘huur’ en werden gedaan naar de bankrekening van de verhuurder van de woning waarin de hennepkwekerij is aangetroffen, [adres02] . [3]
De betrokkene heeft verklaard dat hij € 8.040,- heeft ontvangen als vergoeding voor zijn diensten. Dit bedrag is terug te zien op een andere bankrekening van de betrokkene ( [iban_nummer02] ). In de periode van 16 januari 2013 tot en met 7 januari 2014 zijn er elf contante stortingen op deze bankrekening gedaan, van in totaal € 8.040,-. [4] Daarbij valt op dat na de ontmanteling van de hennepkwekerij, geen contante stortingen zoals hiervoor bedoeld meer zijn gedaan.
Het hof vindt in het dossier, mede gelet op de verklaring van de betrokkene, onvoldoende concrete aanwijzingen om aannemelijk te achten dat de betrokkene de opbrengst van de in het ontnemingsrapport geschatte oogsten heeft genoten. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de betrokkene een licht verstandelijke beperking heeft waardoor twijfels bestaan of hij de beschikking heeft gekregen over het gehele voordeel van de hennepkwekerij. De verklaring van de betrokkene, dat hij niets weet van de opzet en de investering in de kwekerij, en dat hij alleen twee keer heeft geholpen met knippen zonder hiervoor een vergoeding te krijgen, ondersteunt dit. Daarbij kan het betalen van de huur voor het pand waarin de kwekerij is aangetroffen via een bankrekening van de betrokkene een indicatie zijn dat andere personen buiten het zicht van opsporingsambtenaren willen blijven. Ook de stortingen op de andere bankrekening van de betrokkene passen in het door de betrokkene geschetste beeld. Daarnaast kan in de levensstijl van de betrokkene in die tijd geen aanwijzing worden gevonden voor een opbrengst die is gesteld op € 236.248,29. Het hof zal het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene daarom, gelet op het voorgaande, schatten op € 8.040,-.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Draagkracht
Het hof stelt voorop dat de draagkracht van de betrokkene in beginsel in de executiefase aan de orde dient te worden gesteld. In het ontnemingsgeding kan de draagkracht alleen dan met vrucht aan de orde worden gesteld indien aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben om de betalingsverplichting te kunnen voldoen. Mede in het licht van de hoogte van de op te leggen betalingsverplichting is het hof van oordeel dat op dit moment niet aanstonds duidelijk is geworden dat de betrokkene thans en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben.
Overschrijding redelijke termijn
De ontnemingsvordering is door de officier van justitie, in het bijzijn van de betrokkene, ter terechtzitting van 29 augustus 2017 aangekondigd. Op dat moment is de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aangevangen. Op 23 juni 2020 is door de rechtbank vonnis gewezen. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, is de redelijke termijn in eerste aanleg met tien maanden overschreden. Namens de betrokkene is op 2 juli 2020 hoger beroep ingesteld. Nu het hof op 24 mei 2023 eindarrest zal wijzen, is de redelijke termijn in hoger beroep met bijna elf maanden overschreden. Het hof zal de termijnoverschrijding met 10% van het wederrechtelijk verkregen voordeel compenseren in de vaststelling van de verplichting tot betaling:
€ 8.040,- – € 804,- = € 7.236,-
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.236,-.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
8.040,- (achtduizend veertig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 7.236,- (zevenduizend tweehonderdzesendertig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 144 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. B.E. Dijkers en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 mei 2023.
De voorzitter en de oudste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 25 juli 2019 (ongenummerd).
2.Proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2014 (p. 48).
3.Proces-verbaal van bevindingen van 21 juli 2019 (ongenummerd, als bijlage bij het ontnemingsrapport).
4.Idem.