In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 8.040,- van de betrokkene, die betrokken was bij een hennepkwekerij als katvanger. De rechtbank had eerder de betrokkene verplicht tot betaling van een aanzienlijk bedrag van € 236.248,29 aan de Staat. Het hof heeft de zaak onderzocht naar aanleiding van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de betrokkene. De betrokkene heeft verklaard dat hij de woning huurde en als katvanger/bewaker fungeerde, waarvoor hij een vergoeding ontving. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het genieten van het volledige voordeel van de hennepkwekerij. Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom vastgesteld op € 8.040,-. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot een aanpassing van de betalingsverplichting aan de Staat tot € 7.236,-. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.