ECLI:NL:GHAMS:2023:108

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
23-001673-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op 1 jaar en 9 maanden oude dochter van vriendin

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op het 1 jaar en 9 maanden oude dochtertje van zijn vriendin. De verdachte werd eerder vrijgesproken door de rechtbank, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 14 september 2019 heeft de verdachte, terwijl hij alleen met het kind was, een fatale handeling verricht die leidde tot ernstig hersenletsel bij het kind. Het slachtoffer werd op 18 september 2019 in het ziekenhuis verklaard te zijn overleden aan de gevolgen van dit letsel. Het hof heeft vastgesteld dat de door de verdachte gegeven toedracht van een ongeluk niet kan verklaren hoe het letsel is ontstaan. Deskundigen concludeerden dat er sprake was van een hevige krachtsinwerking op het hoofd van het kind, wat niet overeenkomt met de door de verdachte geschetste situatie. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk het letsel heeft toegebracht, en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het kind. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. Het hof hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezinssituatie, maar oordeelde dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001673-20
datum uitspraak: 24 januari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 22 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-223633-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1987,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 juni 2021, 20 december 2021, 19 april 2022, 8 en 9 december 2022 en 24 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadslieden en de advocaat van de nabestaande naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 14 september 2019 tot en met 18 september 2019 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] 2017) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door (meermalen)
  • al dan niet met een voorwerp met kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer01] te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of
  • die [slachtoffer01] (daarbij) (met kracht) heen en weer te schudden en/of
  • die [slachtoffer01] (met kracht) (op haar hoofd) te gooien en/of te laten vallen en/of
  • die [slachtoffer01] (met kracht) met haar hoofd in aanraking te brengen met een (hard) voorwerp en/of een (harde) ondergrond en/of
  • anderszins hevige stomp (botsende) gewelds(krachts)inwerking en/of impact met contactletsel op het hoofd van die [slachtoffer01] toe te passen,
tengevolge waarvan die [slachtoffer01] op 18 september 2019 is overleden;
subsidiairhij op 14 september 2019 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] 2017), een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten onder meer
  • een breuk in het wandbeen van het schedeldak links en/of
  • een forse bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal hematoom) en/of
  • een bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen en/of
  • een verplaatsing van de hersenen (midlineshift) en/of
  • een scheur van de hersenbalk en/of
  • zwelling van de hersenen en beginnende inklemming en/of
  • axonale schade in de hersenen en hersenstam (schade aan de zenuwceluitlopers aldaar)
door (meermalen)
- al dan niet met een voorwerp met kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer01] te slaan en/of te
stompen en/of te schoppen en/of
  • die [slachtoffer01] (daarbij) (met kracht) heen en weer te schudden en/of
  • die [slachtoffer01] (met kracht) (op haar hoofd) te gooien en/of te laten vallen en/of
  • die [slachtoffer01] (met kracht) met haar hoofd in aanraking te brengen met een (hard) voorwerp en/of een (harde) ondergrond en/of
  • anderszins hevige stomp (botsende) gewelds(krachts)inwerking en/of impact met contactletsel op het hoofd van die [slachtoffer01] toe te passen,
terwijl het feit op 18 september 2019 de dood voor die [slachtoffer01] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiairhij op 14 september 2019 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] 2017), een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, heeft mishandeld door (meermalen)
- al dan niet met een voorwerp met kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer01] te slaan
  • en/of te stompen en/of te schoppen en/of
  • die [slachtoffer01] (daarbij) (met kracht) heen en weer te schudden en/of
  • die [slachtoffer01] (met kracht) (op haar hoofd) te gooien en/of te laten vallen en/of
  • die [slachtoffer01] (met kracht) met haar hoofd in aanraking te brengen met een (hard) voorwerp en/of een (harde) ondergrond en/of
  • anderszins hevige stomp (botsende) gewelds(krachts)inwerking en/of impact met contactletsel op het hoofd van die [slachtoffer01] toe te passen,
terwijl het feit op 18 september 2019 de dood voor die [slachtoffer01] ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiairhij op 14 september 2019 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] 2017), roekeloos, in elk geval zeer, althans grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig die [slachtoffer01] (meermalen)
  • al dan niet met een voorwerp met kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer01] heeft geslagen en/of gestompt en/of te geschopt en/of
  • die [slachtoffer01] (daarbij) (met kracht) heen en weer heeft geschud en/of
  • die [slachtoffer01] (met kracht) (op haar hoofd) heeft gegooid en/of heeft laten vallen en/of
  • die [slachtoffer01] (met kracht) met haar hoofd in aanraking heeft gebracht met een (hard) voorwerp
  • en/of een (harde) ondergrond en/of
  • anderszins hevige stomp (botsende) gewelds(krachts)inwerking en/of impact met contactletsel op het hoofd van die [slachtoffer01] heeft toegepast,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer01] zodanig letsel, te weten
onder meer
- een breuk in het wandbeen van het schedeldak links en/of
- een forse bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal hematoom) en/of
- een bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen en/of
- een verplaatsing van de hersenen (midlineshift) en/of
- een scheur van de hersenbalk en/of
- zwelling van de hersenen en beginnende inklemming en/of
- axonale schade in de hersenen en hersenstam (schade aan de zenuwceluitlopers aldaar)
heeft bekomen, dat zij aan de gevolgen daarvan op 18 september 2019 is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer01] (
hierna: [slachtoffer01]). Zij heeft daartoe aangevoerd dat de door de verdachte omschreven toedracht het letsel waaraan [slachtoffer01] is overleden niet kan verklaren. Op basis van de deskundigenrapportages is komen vast te staan dat er sprake is geweest van toegebracht hersenletsel en dat het letsel moet zijn veroorzaakt door een hevige krachtsinwerking op het hoofd van [slachtoffer01] . Nu de verdachte de enige persoon is geweest die bij [slachtoffer01] aanwezig was in het tijdbestek waarin het letsel moet zijn ontstaan, gaat de advocaat-generaal ervan uit dat de verdachte degene is geweest die het letsel heeft toegebracht. Omdat er hevig geweld moet zijn toegepast, ligt daarin besloten dat er sprake is geweest van opzettelijk handelen in de vorm van voorwaardelijk opzet.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair (en het subsidiair en meer subsidiair) ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer01] opzettelijk letsel heeft toegebracht. Er was slechts sprake van een noodlottig ongewild ongeval. De verdachte heeft – kort samengevat – namelijk verklaard dat hij met [slachtoffer01] op zijn arm is gestruikeld over het losliggend laminaat op de overloop waarbij [slachtoffer01] met haar hoofd tegen de muur terecht is gekomen en waarbij de verdachte met zijn lichaam tegen haar aan is gevallen. Deze struikeling is volgens de verdediging de oorzaak geweest van het letsel van [slachtoffer01] .
De door de verdachte omschreven toedracht betreft een aannemelijk scenario dat niet kan en wordt uitgesloten door de deskundigenrapportages, terwijl deze rapportages ook niet het bewijs kunnen vormen voor de stelling dat de verdachte het letsel heeft toegebracht.
Als het hof voorbij gaat aan de door de verdachte gegeven toedracht, kan alsnog geen bewezenverklaring volgen, omdat aan de verdachte geen eenduidige gedraging kan worden toegeschreven. Als er geen duidelijkheid bestaat over de aard en de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen die door de verdachte zouden zijn verricht, noch onder welke omstandigheden deze gedragingen zouden hebben plaatsgevonden, staat dit in de weg aan het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood, dan wel op (zwaar) lichamelijk letsel.
Het meest subsidiaire tenlastegelegde kan evenmin tot een bewezenverklaring leiden, nu de grens van schuld in de zin van artikel 307 Wetboek van Strafrecht verre van wordt bereikt. Er is geen sprake van verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De verdachte dient ook hiervan te worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Feiten en omstandigheden
In de ochtend van 14 september 2019 heeft de vriendin van de verdachte, [naam01]
(hierna: [naam01] ), haar 1 jaar en 9 maanden oude dochtertje [slachtoffer01] omstreeks 11.30 uur in bed gelegd voor haar middagslaapje. Op dat moment waren verder in de woning aan de [adres02] aanwezig: de verdachte, zijn tweejarige zoontje [naam02] en de acht jaar oude [naam03] (de andere dochter van [naam01] ,
hierna: [naam03]).
[naam01] heeft de woning vervolgens rond 12.38 uur verlaten om naar de huisartsenpost van het Zaans Medisch Centrum
(hierna: ZMC)te gaan. Zij had eerder die ochtend haar hand tegen de koelkast geslagen, waardoor zij pijn had aan haar rechter wijs- en middelvinger. Rond 14.00 uur heeft ook [naam03] de woning verlaten, om naar een feestje te gaan. Voordat [naam03] vertrok heeft ze [slachtoffer01] nog een kusje gegeven in haar bedje. [slachtoffer01] was op dat moment wakker.
Om 14.32 uur meldde de verdachte zich bij de huisartsenpost van het ZMC met de bewusteloze [slachtoffer01] in zijn armen. Omdat [slachtoffer01] in comateuze toestand bleek te verkeren is zij met spoed overgebracht naar het Amsterdam UMC ziekenhuis
(hierna: UMC).Aldaar bleek [slachtoffer01] zeer ernstig (schedel)hersenletsel te hebben opgelopen. De behandelend artsen van [slachtoffer01] in het UMC vonden het bij haar geconstateerde letsel niet zonder meer passend bij de toedracht zoals gerapporteerd door de verdachte, waarna er een onderzoek is gestart. Op 18 september 2019 is [slachtoffer01] in het UMC overleden.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte het bij [slachtoffer01] geconstateerde (schedel)hersenletsel heeft veroorzaakt. Als deze vraag bevestigend wordt beantwoord, zal het hof zich moet buigen over de vraag of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer01] , op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of op het toebrengen van letsel of dat het ontstaan van het letsel aan zijn schuld te wijten is.
Wat is de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer01] ?
Op 22 mei 2020 heeft de
arts en forensisch patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI), dr. [naam04](hierna: [naam04] )naar aanleiding van het onderzoek naar de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer01] een rapport uitgebracht. Uit dit rapport volgt dat er bij [slachtoffer01] bij leven opgelopen traumatische letsels in het hoofd zijn vastgesteld, waaronder een breuk in het schedeldak links, een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies links met uitbreiding onder de zachte hersenvliezen, ernstige en uitgebreide traumatische beschadiging van de hersenen met een vrijwel volledige scheur van de structuur die de twee grote hersenhelften met elkaar verbindt (de hersenbalk) en uitgebreide traumatische beschadiging van zenuwceluitlopers van de hersenen en in de hersenstam en bloeduitstortingen in beide oogzenuwen. De bevindingen ten aanzien van de schedeldakbreuk links, de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, de vrijwel volledige scheur van de hersenbalk en uitgebreide traumatische beschadiging van zenuwceluitlopers van de hersenen en de bloeduitstortingen in de oogzenuwen en het netvlies van het linkeroog, passen bij dagen voor overlijden opgetreden letsels. Daarbij merkt [naam04] op dat er een tijdsduur van vier dagen tussen het gemelde incident en het overlijden zit.
Naar het oordeel van [naam04] is er geen ziekelijke oorzaak voor het ontstaan van dit ernstig traumatisch hoofdletsel en kan het intreden van de dood van [slachtoffer01] worden verklaard door verwikkelingen van bovengenoemd ernstig traumatisch hoofdletsel.
Ook werd er bij [slachtoffer01] een lineaire breuk in het schedeldak rechts achterwaarts vastgesteld die van oudere datum was, namelijk van tenminste meerdere weken voor het overlijden. Dit letsel heeft niet bijgedragen aan het overlijden.
Wanneer is het fatale letsel van [slachtoffer01] ontstaan?
Zoals reeds beschreven heeft de deskundige [naam04] geconcludeerd dat het fatale letsel dagen voor het overlijden van [slachtoffer01] is ontstaan. Op 14 september 2019 is [slachtoffer01] met ernstig hersenletsel naar het ziekenhuis gebracht en op 18 september 2019 is [slachtoffer01] aan dit letsel overleden.
Uit de verklaringen in het dossier van [naam01] , [naam03] en de oma van [slachtoffer01] en [naam03] , [naam05] , volgt dat [slachtoffer01] in de ochtend van 14 september 2019 nog wakker was en normaal functioneerde. Zo hebben er tussen [naam05] en [naam03] om 11.15 uur en 11.24 uur (video)gesprekken via Whatsapp plaatsgevonden, waarbij [naam05] heeft gezien dat [slachtoffer01] nog in orde was. [slachtoffer01] liep nog en sprong op de bank. Voorts heeft [naam03] [slachtoffer01] , voordat zij om 14.00 uur vertrok naar een feestje, nog een afscheidskusje gegeven. [slachtoffer01] was toen wakker volgens [naam03] . Vanaf het moment van vertrek van [naam03] was de verdachte, zo blijkt ook uit zijn eigen verklaring, als enige volwassene alleen met [slachtoffer01] .
Om 14.32 uur arriveerde de verdachte in het ZMC met de dan bewusteloze [slachtoffer01] .
Het hof stelt vast dat [slachtoffer01] vóór 14.00 uur, het tijdstip waarop enkel nog de verdachte bij [slachtoffer01] aanwezig was, normaal functioneerde. Het letsel moet derhalve op 14 september 2019 na 14.00 uur zijn ontstaan.
Tussenconclusie: [slachtoffer01] is als gevolg van verwikkelingen van traumatisch letsel in haar hoofd overleden. Dit fatale letsel moet zijn ontstaan op 14 september 2019 tussen 14.00 uur en 14.32 uur, de periode waarin de verdachte (als enige volwassene) alleen met [slachtoffer01] was.
Hoe is het fatale letsel van [slachtoffer01] ontstaan?
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie en op de terechtzitting in eerste aanleg samengevat verklaard dat hij, nadat [naam03] omstreeks 14.00 uur de woning had verlaten, [slachtoffer01] uit bed heeft gehaald en met haar naar de overloop is gelopen. [slachtoffer01] zat daarbij op zijn linkerarm met haar gezicht naar hem toe. Hij liep in een rustig tempo. Op de overloop stond een kast die hij zijdelings lopend moest passeren, vanwege de smalle doorgang. Op de vloer van de overloop lag, direct buiten de kamer van [slachtoffer01] , gedeeltelijk geen laminaat. De verdachte liep daar op de betonnen vloer. Ter hoogte van het uiteinde van de kast op de overloop lag wel laminaat met daaronder een licht uitstekende ondervloer. De verdachte is hier met zijn voet achter blijven haken en gestruikeld. Hij probeerde zich nog vast te pakken aan de kast op de overloop maar greep mis en viel. De verdachte had [slachtoffer01] op dat moment nog steeds op zijn arm en hij hoorde haar hoofd tegen de muur aankomen. Hij kwam met de bovenkant van zijn borst tegen [slachtoffer01] aan en hij is met zijn knie op de grond terechtgekomen. Hierna begon [slachtoffer01] te huilen en de verdachte heeft vervolgens haar gezicht met koud water gewassen en is toen met haar naar beneden gegaan en heeft haar op de bank gezet. Vrij snel daarna verloor [slachtoffer01] het bewustzijn en maakte zij een snurkend geluid, waarna de verdachte met haar naar het ziekenhuis is gegaan.
De bevindingen van de deskundigen
[naam04] heeft in haar rapport van 22 mei 2020 geconcludeerd dat de letsels van [slachtoffer01] niet het gevolg zijn van een reanimatie- of ziekelijke oorzaak of een geboortetrauma. De letsels (en verwikkelingen daarvan) zijn bij leven ontstaan door een hevige stomp (botsende) gewelds(krachts)inwerking. Anders gezegd: de letsels zijn ontstaan door impact met contactletsel op het hoofd van [slachtoffer01] . Dat kan (maar hoeft niet) gepaard te zijn gegaan met een schudcomponent.
Volgens [naam04] kan de wijze van ontstaan van dit letsel accidenteel, dus een ongeval, zijn geweest. Er zou dan sprake geweest moeten zijn van een energetisch trauma met hevige krachtsinwerking, zoals bijvoorbeeld een val van grote (hoger dan circa 1,5 meter) hoogte of een transportongeval.
Het letsel kan ook niet-accidenteel zijn ontstaan, anders gezegd: het betreft dan toegebracht letsel (‘
Abusive Head Trauma’).Dit kan ontstaan door bijvoorbeeld hevig te slaan op het hoofd (al of niet met of tegen structuren), hevig stompen met het hoofd tegen structuren en/of het hevig gooien van het kind tegen een harde structuur. Bij beide ontstaanswijzen (accidenteel of niet-accidenteel) moet in ieder geval sprake zijn geweest van een hevige krachtsinwerking op het hoofd van [slachtoffer01] .
[naam04] merkt daarbij allereerst op dat uit een recente studie is gebleken dat bloeduitstortingen in oogzenuwen — zoals aangetroffen bij [slachtoffer01] — vaker voorkomen bij toegebracht hoofdtrauma, dan bij accidentele gevallen van hoofdtrauma.
Voorts stelt zij dat het letsel van [slachtoffer01] niet kan worden verklaard door de zogenoemde “simpele 'huis-tuin- en keuken ongevallen”. Een val van een kleine hoogte – te denken valt dan aan een val van een hoogte van lager dan 1,5 meter hoogte – is onvoldoende om de ernstige en fataal verlopende letsels bij [slachtoffer01] te verklaren. Zij komt vervolgens tot haar conclusie dat de door de verdachte gegeven toedracht de letsels die tot de dood van [slachtoffer01] hebben geleid niet kan verklaren, omdat daaruit geen hevige krachtsinwerking valt af te leiden. Dit geldt zowel voor het tegen de muur vallen met [slachtoffer01] waarbij haar achterhoofd de muur zou hebben geraakt als bij het vallen van de verdachte tegen [slachtoffer01] aan.
De
forensisch arts KNMG dr. [naam06](hierna:
[naam06]), werkzaam bij het NFI, onderschrijft in zijn rapport van 11 juni 2020 de beschrijvingen, de duidingen en de datering van het schedelhersenletsel van [slachtoffer01] zoals beschreven in voornoemd rapport van [naam04] . [naam06] voegt daaraan toe dat hij de geconstateerde vrijwel volledige scheur van de hersenbalk in de afgelopen 14 jaar dat hij werkzaam is in de forensische-pediatrie nog niet eerder heeft gezien.
De geconstateerde letsels wijzen volgens [naam06] op grote doorgemaakte krachtsinwerkingen op het hoofd met onder meer 'shearing forces' (afschuifkrachten) en ook 'rotational forces' (krachten met draaimoment) inwendig in de hersenen. Hij onderschrijft de conclusie van [naam04] dat de fatale letsels niet passen bij de door de verdachte gegeven accidentele oorzaak: het struikelen en na een beperkte (val)afstand met het (achter)hoofd van [slachtoffer01] tegen een muur aankomen, als een vorm van 'crush injury'. De daarbij optredende krachtsinwerking is volgens [naam06] onvoldoende voor het ontstaan van het vastgestelde ernstige schedelhersenletsel. Een val of een worp van de trap, met een aanzienlijk doorgemaakt hoogteverlies kan volgens [naam06] wel een mogelijke oorzaak zijn voor het ontstaan van het fataal belopen schedelhersenletsel
[naam06] komt op basis van de literatuur en zijn kennis en ervaring tot de in Bayesiaanse termen geformuleerde conclusie dat het aantreffen van het schedelhersenletsel bij [slachtoffer01] op 14 september 2019 (10 tot 100 keer)
waarschijnlijkeris onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking, dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft
[naam06]zijn conclusie toegelicht en ten aanzien van zijn waarschijnlijkheidsoordeel naar voren gebracht dat hij op basis van de literatuur is uitgekomen op een likelihood ratio van boven de 10, en dat valt in de NFI- bewijscategorie van “waarschijnlijker”. De bewijswaarde ‘waarschijnlijker’ bij hypothesen van deze aard, heeft volgens [naam06] in zaken waarbij het gaat om vermeende kindermishandeling een
aanzienlijkebewijskracht.
Ter zitting in eerste aanleg is, in de plaats van haar toenmalige collega dr. [naam04] ,
forensisch patholoog dr. [naam07], destijds werkzaam bij het NFI
(hierna: [naam07]) als deskundige gehoord. Geconfronteerd met een samenvatting van de verklaring van de verdachte heeft [naam07] uiteengezet dat meer feitelijke informatie nodig is om te kunnen beoordelen of het letsel al dan niet past bij de door de verdachte weergegeven toedracht. Zij onderschrijft wel de conclusie van [naam04] dat het aangetroffen letsel bij [slachtoffer01] niet past bij de beschreven toedracht van de verdachte, maar maakt daarbij het voorbehoud dat dat slechts geldt als vast is komen te staan dat er bij de val van de verdachte met [slachtoffer01] sprake is geweest van een minimaal trauma met een minimale impact. Zij vond de omschrijving van de toedracht zoals die haar bekend was, meer in het bijzonder ten aanzien van de gegenereerde beginsnelheid bij de struikeling over het laminaat, te summier om deze conclusie te trekken. Als er sprake is van een groot hoogteverschil, een hoge beginsnelheid en een draaisnelheid zou zij niet tot die conclusie zijn gekomen. Wanneer er namelijk sprake zou zijn geweest van een val van een hoogte van 1,5 meter of meer en/of een hoge beginsnelheid en/of een krachtige draai, dan is er mogelijk sprake geweest van een meer complexe val die het vastgestelde hoogenergetische trauma kan hebben veroorzaakt.
[naam07] sloot zich wel aan bij het waarschijnlijkheidsoordeel van [naam06] , dat het aantreffen van het letsel bij [slachtoffer01] waarschijnlijker is wanneer er sprake is van niet-accidentele krachtsinwerking (dat het letsel is toegebracht) dan wanneer er sprake is van accidentele krachtsinwerking (dat het letsel niet is toegebracht).
[naam06]heeft ter terechtzitting in eerste aanleg onderschreven dat bij de beoordeling of sprake is van een hoogenergetisch trauma de door [naam07] genoemde componenten (kort gezegd; valhoogte, beginsnelheid en draaisnelheid) van invloed kunnen zijn, maar dat hij evenwel geen elementen in de verklaring van de verdachte ziet die aanleiding geven tot een andere conclusie dan dat van een simpele val sprake is geweest.
[naam04] , [naam06] en [naam07] zijn het met elkaar eens dat er sprake moet zijn geweest van een zeer forse krachtsinwerking.
De rare draai
De verdachteheeft ter terechtzitting in eerste aanleg op 8 juli 2020, nadat de deskundigen [naam06] en [naam07] de zittingszaal hadden verlaten, aan zijn verklaring toegevoegd dat hij, toen hij naar de kast greep, naar zijn mening een rare draai heeft gemaakt. Het hof merkt op dat de verdachte eerder enkel verklaarde over het zijdelings passeren van de kast. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij niet meer weet hoe die rare draai precies ging.
De deskundigen [naam04] en [naam06] hebben voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep op verzoek van de advocaat-generaal schriftelijk gereageerd op deze verklaring van de verdachte, waaraan het element van de ‘rare draai’ is toegevoegd.
[naam04]heeft zich in haar aanvullend bericht van 15 februari 2021 op het standpunt gesteld dat het zeer onwaarschijnlijk lijkt dat de aangetroffen letsels bij [slachtoffer01] worden verklaard door de handelingen in de verklaring door de verdachte ter zitting in eerste aanleg afgelegd. Om dergelijke ernstige letsels van [slachtoffer01] te veroorzaken zouden complicerende factoren in de door de verdachte beschreven val, zoals een duidelijke beginsnelheid, een draaibeweging van het hoofd tijdens de impact en/of forse impact of compressie met of door de knie tegen [slachtoffer01] hoofd, moeten hebben plaatsgevonden. Daarvan lijkt geen sprake te zijn geweest.
[naam06]heeft in zijn aanvullend bericht van 23 april 2021 te kennen gegeven dat zijn bevindingen en conclusies zoals geformuleerd in zijn rapportage van 11 juni 2020 na kennisname van de door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring, ongewijzigd blijven. De nadere verklaring van de verdachte bevat naar zijn oordeel geen enkele aanwijzing voor de benodigde omvang en soort van krachtsinwerkingen op het hoofd van [slachtoffer01] , in relatie tot het ontstaan van het vastgestelde schedelhersenletsel, gelet op de geringe aanvangssnelheid, geringe (circa 1 meter) doorgemaakte (val)afstand, het ontbreken van een substantiële draaicomponent en gelet op de beperkte ruimte en de opvang van zichzelf op een knie. Ten aanzien van zijn (reeds hiervoor uiteengezette) gegeven waarschijnlijkheidsoordeel merkt [naam06] nog op dat de vastgestelde scheur in de hersenbalk op basis van de literatuurgegevens bij een kind van de leeftijd van [slachtoffer01] als indicatief voor een niet-accidentele toedracht wordt beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn – met name gelet op het door [naam07] op de terechtzitting in eerste aanleg gemaakte voorbehoud en de daarop volgende verklaring van de verdachte omtrent de ‘rare draai’ – zowel [naam06] , thans nog werkzaam als forensisch arts KNMG bij het NFI, [naam04] , thans niet meer verbonden aan het NFI maar nog wel werkzaam als forensisch patholoog te Antwerpen en [naam07] , eveneens niet meer verbonden aan het NFI maar werkzaam als forensisch patholoog in Melbourne, gehoord als deskundigen.
De deskundigen [naam04] en [naam06] bleven ter terechtzitting in hoger beroep bij hun eerdere bevindingen en de conclusie dat de toedracht zoals door de verdachte geschetst niet past bij het letsel van [slachtoffer01] .
[naam07]is in haar verklaring ter terechtzitting in hoger beroep teruggekomen op het door haar in eerste aanleg gemaakte voorbehoud. Zij heeft toegelicht dat zij ten tijde van haar verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg beschikte over beperkte informatie omtrent de beschrijving van het incident. Zij beschikte niet over informatie omtrent de afmetingen in de woning en de foto’s daarvan, zodat zij de elementen van een complexe val (hoge beginsnelheid, de hoge draaisnelheid of de valhoogte van meer dan 1,5 meter) niet categorisch kon uitsluiten. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij kennis kunnen nemen van de foto’s en de plattegrond en de afmetingen van de ruimte waarin de verdachte zich bevond ten tijde van de val en in overeenstemming met de deskundigen [naam06] en [naam04] stelt zij zich op het standpunt dat zij het door de verdachte beschreven scenario niet als verklaring voor het letsel van [slachtoffer01] kan zien.
Virtuele schouw
Op de terechtzittingen van 20 december 2021 en 19 april 2022 in hoger beroep heeft er een virtuele schouw plaatsgevonden. Op deze terechtzittingen hebben alle procespartijen met behulp van een VR-bril kunnen zien hoe de bovenverdieping van de woning aan de [adres02] er van binnen uitzag en wat de afstand was die de verdachte met [slachtoffer01] moet hebben afgelegd van de kamer van [slachtoffer01] naar de muur waartegen zij, ingevolge zijn verklaring, aan zijn gevallen.
Het hof heeft tijdens de virtuele schouw kunnen waarnemen en gemeten dat de ruimte waarin de verdachte met [slachtoffer01] zegt te zijn gevallen zeer krap was, en dat de afstand van de plek waar hij struikelde tot aan de muur minder dan één meter betrof. De virtuele schouw is een aanvulling op de 3D-foto’s en de plattegronden met afmetingen in het dossier.
Tussenconclusie: de verdachte heeft het letsel van [slachtoffer01] toegebracht (niet-accidenteel trauma)
Het hof stelt vast dat het fatale letsel van [slachtoffer01] niet het gevolg is van een geboortetrauma en geen medische oorzaak heeft. Het letsel is bij leven ontstaan door een hevige stomp (botsende) gewelds(krachts)inwerking op het hoofd van [slachtoffer01] . Het hof komt op basis van de conclusies van de deskundigen en de bevindingen van de virtuele schouw tot de conclusie dat de door de verdachte gegeven toedracht de letsels die tot de dood van [slachtoffer01] hebben geleid niet kunnen verklaren, omdat daaruit geen hevige krachtsinwerking valt af te leiden. Op basis van de verklaring van de verdachte en de door het hof bij de schouw waargenomen beperkte ruimte waarin de door de verdachte beschreven val zou hebben plaatsgevonden, sluit het hof uit dat er sprake is geweest van een meer complexe val die het benodigde hoogenergetische trauma kan hebben veroorzaakt. De verklaring van de verdachte dat er sprake is geweest van een accidentele toedracht, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk. Daarnaast concludeert forensisch arts [naam06] : het aantreffen van het schedelhersenletsel bij [slachtoffer01] op 14 september 2019 is waarschijnlijker wanneer er sprake is van niet-accidentele krachtsinwerking, dan wanneer er sprake is van accidentele krachtsinwerking, dat het letsel niet is toegebracht.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat er sprake is van niet-accidenteel, en dus toegebracht hersenletsel. Zoals reeds is vastgesteld is het letsel van [slachtoffer01] ontstaan op 14 september 2019 na 14.00 uur, toen de verdachte (als enige volwassene) alleen met [slachtoffer01] was. Bij deze stand van zaken komt het hof tot de conclusie dat het fatale schedelhersenletsel van [slachtoffer01] (anders dan accidenteel) is toebracht door de verdachte op 14 september 2019.
Oordeel hof ten aanzien van het opzet van de verdachte
Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat het de verdachte is geweest die het fatale letsel van [slachtoffer01] heeft veroorzaakt. Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld of de verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer01] .
Het hof stelt voorop dat niet is gebleken dat de verdachte vol opzet had op de dood van [slachtoffer01] .
Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens (bewust) heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de bij [slachtoffer01] geconstateerde letsels en de conclusies van de deskundigen, voldoende is komen vast te staan dat de verdachte op 14 september 2019 het dodelijk letsel bij [slachtoffer01] heeft toegebracht door in ieder geval een hevige stomp(botsende) gewelds(krachts)inwerking op haar hoofd toe te passen. [slachtoffer01] was op dat moment 1 jaar en 9 maanden oud.
De kans dat een kindje van 1 jaar en 9 maanden overlijdt als gevolg van dergelijke zeer fors impacttrauma aan het hoofd is naar algemene maatstaven aanmerkelijk te noemen. Dit mag bij een ieder, en dus ook bij de verdachte, bekend worden verondersteld.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm – behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken – zozeer gericht zijn op de dood van [slachtoffer01] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zou intreden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 14 september 2019 tot en met 18 september 2019 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] 2017) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- die [slachtoffer01] (met kracht) (op haar hoofd) te gooien en/of te laten vallen en/of
  • die [slachtoffer01] (met kracht) met haar hoofd in aanraking te brengen met een(harde) ondergrond en/of
  • anderszins hevige stomp (botsende) gewelds(krachts)inwerking en/of impact met contactletsel op het hoofd van die [slachtoffer01] toe te passen,
tengevolge waarvan die [slachtoffer01] op 18 september 2019 is overleden;
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft bepleit dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf desastreuze gevolgen zou hebben voor de verdachte en het gezin van de verdachte. De verdachte en [naam01] hebben inmiddels samen een zoontje en vormen een samengesteld gezin. [naam01] heeft een gecompliceerde hernia opgelopen waardoor zij rolstoelafhankelijk is. De verdachte is op dit moment als vader en kostwinner een onmisbare steunpilaar voor zijn gezin. Tot slot heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en met het feit dat de verdachte het gevolg nooit heeft gewild.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de doodslag van [slachtoffer01] , het dochtertje van zijn vriendin. De verdachte heeft hevig geweld toegepast op het hoofd van [slachtoffer01] , welk geweld haar uiteindelijk fataal is geworden. [slachtoffer01] is een paar dagen na het bewezenverklaarde feit ten gevolge van het opgelopen schedelhersenletsel in het ziekenhuis overleden. [slachtoffer01] is een jaar en negen maanden oud geworden.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat hij heeft aangericht, aangezien hij heeft volhard in zijn stelling dat [slachtoffer01] als gevolg van een ongelukkige val is overleden.
Dat het handelen van de verdachte heeft geleid tot de dood van het jonge meisje, dat nog haar hele leven voor zich had, is diep triest. De biologische ouders van [slachtoffer01] en verdere nabestaanden zullen altijd met dit grote verlies geconfronteerd blijven.
Gelet op de ernst van het feit kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Uit het oogpunt van vergelding zou, vanwege de ernst van het feit, een langere gevangenisstraf, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, op zijn plaats zijn. In dit geval acht het hof dat echter niet opportuun. Uit het dossier volgt het algemene beeld dat de verdachte betrokken is bij zijn huidige gezin. Door de gewijzigde gezinssituatie en de medische toestand van [naam01] draagt hij niet alleen de zorgen voor hun kinderen, maar ook voor [naam01] zelf. Voorts is hij de kostwinnaar van het gezin. Het hof weegt dit in strafmatigende zin mee. Bij de strafbepaling heeft het hof eveneens in aanmerking genomen dat de verdachte verder zal moeten leven met het feit dat [slachtoffer01] door zijn toedoen is overleden.
Het hof stelt voorts vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is geschonden. Het hof gaat uit van een redelijke termijn van twee jaren in hoger beroep. Die termijn is aangevangen op 3 augustus 2020, toen door het openbaar ministerie hoger beroep is ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 24 januari 2023. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met bijna 6 maanden overschreden. Het hof rekent de duur van dit procesverloop niet toe aan de verdediging en zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 november 2021 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld tot geldboetes.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van
vier jarenpassend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
slippers.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. M.M.H.P. Houben en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2023.