ECLI:NL:GHAMS:2023:1032

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
23-001342-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met uitzondering van opgelegde straffen in hoger beroep inzake accijnsgoederen en valsheid in geschrift

Op 2 mei 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2017. De zaak betreft een verdachte die als feitelijk leidinggever meermalen betrokken was bij het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen en het medeplegen van valsheid in geschrift. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en een geldboete van € 60.260,00. Tijdens de regiezitting op 18 april 2023 zijn procesafspraken gemaakt tussen het openbaar ministerie en de verdachte, die door het hof zijn overgenomen. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 360 dagen, waarvan 263 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en heeft de geldboete bevestigd. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het langdurige tijdsverloop van de procedure. De verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten en heeft afstand gedaan van verdere onderzoekswensen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straffen, die zijn aangepast op basis van de gemaakte procesafspraken. Het hof heeft de verdachte ook vrijgesproken van de voorlopige hechtenis en de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001342-22
datum uitspraak: 2 mei 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Den Haag gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 10-996658-13 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1966,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen de advocaat-generaal, de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht, waaronder begrepen de door procespartijen ondertekende procesafspraken van 16 april 2023.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en geldboete. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Het hof heeft rekening gehouden met de tussen het openbaar ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken.

Procesafspraken

Op de regiezitting van 18 april 2023 in hoger beroep is naar voren gebracht dat het openbaar ministerie en de verdachte procesafspraken hebben gemaakt. Deze – ondertekende – procesafspraken zijn reeds op 16 april 2023 door de advocaat-generaal aan het hof verstrekt. De procesafspraken luiden als volgt:
- de procespartijen aanvaarden de bewezenverklaringen van de rechtbank en de kwalificatie daarvan door de rechtbank;
- het openbaar ministerie zal vorderen dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd, met uitzondering van de straf, en dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 263 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van € 60.260,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 318 dagen hechtenis;
- het openbaar ministerie zal vorderen dat het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven;
- de verdachte ziet af van het indienen van verdere onderzoekswensen en trekt alle ingediende onderzoekswensen in, voor zover die nog niet zijn uitgevoerd, onmiddellijk nadat het gerechtshof heeft verklaard dat het de procesafspraken aanvaardt;
- de verdachte zal zijn strafbare handelen conform de bewezenverklaring door de rechtbank erkennen; en
- de verdachte zal het gerechtshof vragen de straf te bepalen overeenkomstig het requisitoir van het openbaar ministerie.
Het hof beoordeelt of de procesafspraken zullen worden overgenomen. Voor het overnemen van de procesafspraken kijkt het hof niet alleen of zij bijdragen aan het verkorten van de procedure en het efficiënter en effectiever afdoen van de zaak waar de afspraken op zien, maar ook of de overeengekomen afspraken voor de beëindiging van de zaak redelijk en passend zijn. Het hof meent dat dat het geval is en neemt daarbij (mede) in aanmerking het langdurige tijdsverloop tot op heden – de redelijke termijn is in eerste aanleg met 50 maanden overschreden en is in hoger beroep ten tijde van het doen van onderhavige uitspraak met 41 maanden overschreden – en de nog te verwachten tijdsduur bij voortzetting van de procedure, te weten een nog te bepalen nadere regiezitting, het (bij toewijzing van de verzoeken daartoe) horen van getuigen en een nog te bepalen inhoudelijke behandeling, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Oplegging van straffen

De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en onder 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar en een geldboete van
€ 60.260,00.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich als feitelijk leidinggever schuldig gemaakt aan het meermalen medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van diverse accijnsgoederen die niet in de heffing waren betrokken. Met heffing van accijns wordt beoogd de Staat der Nederlanden middelen te verschaffen die voor zijn instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. De verdachte heeft door zijn handelswijze deze gemeenschapsbelangen geschonden. Dergelijk strafbaar gedrag leidt ertoe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen en dat hen – die wel aan de accijnsrechtelijke verplichtingen voldoen – oneerlijke concurrentie is aangedaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte een niet te onderschatten bijdrage geleverd aan accijnsfraude.
De verdachte heeft zich daarnaast als feitelijk leidinggever schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift. Door zo te handelen heeft hij het vertrouwen dat in het algemeen in geschriften met een bewijsbestemming moet kunnen worden gesteld ernstig geschonden.
Het hof neemt eveneens in aanmerking het lange tijdsverloop en de forse overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep.
Gelet op al het voorgaande ziet het hof aanleiding de tot stand gekomen procesafspraken in zijn uitspraak op te nemen en de verdachte een gevangenisstraf en een geldboete conform deze afspraken op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en geldboete en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
263 (tweehonderddrieënzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 60.260,00 (zestigduizend tweehonderdzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
318 (driehonderdachttien) dagen hechtenis.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. H.A. Stalenhoef en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 mei 2023.
mr. A.D.R.M. Boumans en mr. N.A. Schimmel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.