Op 2 mei 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2017. De zaak betreft een verdachte die als feitelijk leidinggever meermalen betrokken was bij het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen en het medeplegen van valsheid in geschrift. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en een geldboete van € 60.260,00. Tijdens de regiezitting op 18 april 2023 zijn procesafspraken gemaakt tussen het openbaar ministerie en de verdachte, die door het hof zijn overgenomen. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 360 dagen, waarvan 263 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en heeft de geldboete bevestigd. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het langdurige tijdsverloop van de procedure. De verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten en heeft afstand gedaan van verdere onderzoekswensen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straffen, die zijn aangepast op basis van de gemaakte procesafspraken. Het hof heeft de verdachte ook vrijgesproken van de voorlopige hechtenis en de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de opgelegde straf.