ECLI:NL:GHAMS:2023:1025

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
23-000960-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De betrokkene, geboren in 1993, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk telen van hennepplanten en had een ontnemingsvordering aan zijn broek hangen van € 15.583,92, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had deze vordering toegewezen, maar de betrokkene ging in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in de periode van 20 september 2018 tot 8 november 2018 154 hennepplanten heeft geteeld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 april 2023 heeft de advocaat-generaal de vordering herhaald, terwijl de verdediging aanvoerde dat de hennepkwekerij al eerder was ontmanteld. Het hof heeft de bewijsvoering van de politie en de bevindingen van verbalisanten in overweging genomen en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de ontnemingsvordering. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de betrokkene verplicht tot betaling van € 15.575,78 aan de Staat, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens is vastgesteld dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden, maar het hof heeft besloten hier geen consequenties aan te verbinden. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters van de meervoudige strafkamer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000960-19
datum uitspraak: 26 april 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 maart 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met parketnummer 15-223850-18 tegen de betrokkene
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1993,
adres: [adres01] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 15.583,92.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 maart 2019 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 2 onder B en C, alsmede artikel 3 onder B en C van de Opiumwet.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 11 maart 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 15.583,92 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van dit hof van heden -kort gezegd en voor zover hier relevant-
veroordeeld ter zake van het opzettelijk telen van 154 hennepplanten in de periode van 20 september 2018 tot 8 november 2018.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere beslissing komt dan de politierechter.
Grondslag van de vordering en schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De vordering
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 15.583,92 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door de hennepteelt. Daarbij gaat de advocaat-generaal uit van één oogst.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de vordering af te wijzen en daartoe gesteld dat de betrokkene al begin oktober 2018 de hennepkwekerij had ontmanteld, omdat de woningbouwvereniging rond die tijd had aangekondigd werkzaamheden in de woning te willen gaan uitvoeren. Ook gelet op de omstandigheid dat op 8 november 2018 in de woning slechts drie planten werden aangetroffen die volop in het groeiproces waren, is het niet aannemelijk dat van een oogst sprake is geweest. De hennepkwekerij is eerder opgetuigd met tweedehands materialen, zodat vervuiling en hennepresten op die materialen evenmin op een oogst hoeven te duiden.
Oordeel van het hof
Grondslag van de ontnemingsvordering en aantal oogsten
Op 8 november 2018 werden in de woning van de betrokkene aan de [adres02] twee grotendeels lege kamers aangetroffen waarin vermoedelijk een hennepkwekerij aanwezig was geweest. Er stonden nog drie hennepplanten. In de woning zijn verder in dozen en in droognetten restanten van henneptoppen aangetroffen, naast onder meer ventilatoren, assimilatielampen en een kachel. In de meterkast waren handelingen gepleegd waardoor illegale stroomafname mogelijk was geweest. In de berging werden ook meerdere goederen aangetroffen die aan hennepkweek gerelateerd zijn. [1]
In het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e tweede lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr)’ ondertekend door [verbalisant01] (hierna: het rapport) [2] staat dat – het hof begrijpt: in aanvulling op hetgeen in de woning is aangetroffen op 8 november 2018 – de navolgende omstandigheden duiden op een opbrengst uit de exploitatie van de aangetroffen ontmantelde hennepkwekerij:
  • op 20 september 2018 wordt door een anonieme melder gemeld dat zich vermoedelijk een hennepkwekerij bevindt in de woning aan de [adres02] en dat dit al ongeveer zes maanden speelt;
  • op 30 oktober 2018 hoorde agent [verbalisant02] een monotoon zoem/bromgeluid in de woning;
  • op 31 oktober 2018 heeft verbalisant [verbalisant01] middels een warmtebeeldcamera een warmtebron waargenomen die afwijkend was van de omliggende woningen.
Het hof heeft - zoals hiervoor vermeld - bij arrest van heden bewezenverklaard dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk telen van 154 hennepplanten in de woning in de periode van 20 september 2018 tot 8 november 2018.
De bewijsmiddelen in de strafzaak houden in dat op 8 november 2018 in de berging van de woning 154 plantenpotten werden aangetroffen met daarin restanten van potgrond, hennepresten en aanslagresten van groei- en bloeimiddelen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de betrokkene met het opzettelijk telen van hennep in de periode voorafgaand aan 8 november 2018 een oogst heeft gehad en dat hij daaruit wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald. Op grond van artikel 36e lid 2 Sr kan dit voordeel de betrokkene worden ontnomen. Het standpunt van de raadsman dat de kwekerij al begin oktober 2018 is ontmanteld, wordt weerlegd door de bevindingen van verbalisanten [verbalisant02] en [verbalisant01] op respectievelijk 30 en 31 oktober 2018.
Hoeveelheid planten en opbrengst
Nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het precies behaalde voordeel niet is vast te stellen, wordt een verantwoorde schatting gemaakt van het wederrechtelijk behaalde voordeel.
De schatting van het op na te melden geldbedrag gewaardeerde voordeel wordt ontleend aan de inhoud van het proces-verbaal van aantreffen en het rapport.
Het hof gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de in het rapport gehanteerde berekening, waarbij is verwezen naar het zogenoemde BOOM-rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerijen onder kunstlicht’ van 1 juni 2016, en de hoeveelheid plantenpotten die in de berging van de woning is aangetroffen.
Bruto opbrengst
In de berging zijn 154 plantenpotten aangetroffen. De oppervlakte van de beplanting in de kweekruimten was 9,6 m2. Per m2 stonden er dan 17 hennepplanten. Daar hoort een opbrengt bij van minimaal 27,2 gram hennep per plant, zoals opgenomen in het BOOM-rapport.
De totale bruto opbrengst aan hennep bedraagt dan op grond van het BOOM-rapport:
154 planten x 27,2 gram = 4.188,8 gram = 4,1888 kilogram hennep.
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Het hof volgt daarom het BOOM-rapport op dit punt en gaat uit van een geldelijke opbrengst van € 4.070,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst bedraagt dan:
4,1888 kilogram x € 4.070,00 = € 17.048,42.
De aangetroffen 34 gram hennep(gruis) zal hierop – in het voordeel van de betrokkene – in mindering worden gebracht:
€ 17.048,42 - (34 gram hennep(gruis) x € 4,07= € 138,38) =
€ 16.910,04.
Kosten
Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene ten behoeve van het verkrijgen van het wederrechtelijk verkregen voordeel kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen.
De in mindering te brengen kosten zijn als volgt:
  • afschrijvingskosten € 150,00
  • hennepstekken (154 x € 3,81) € 586,74
  • variabele kosten (154 x € 3,88) € 597,52
Totaal € 1.334,26
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
Bruto opbrengst bij één oogst: € 16.910,04
Aftrek kosten: € 1.334,26
Wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 15.575,78.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 15.575,78.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Redelijke termijn

Het hof is van oordeel dat in de ontnemingszaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in hoger beroep is overschreden. Ook in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak, in welke zaak het hof heden eveneens uitspraak doet, is de redelijke termijn overschreden. De compensatie, tot welke de overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden, wordt door het hof toegepast in de strafzaak. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding om in de onderhavige zaak eveneens een consequentie te verbinden aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden. Het hof zal in de ontnemingszaak dan ook volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is geschonden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 15.575,78 (vijftienduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro en achtenzeventig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 15.575,78 (vijftienduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro en achtenzeventig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 311 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. S. Jongeling en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 april 2023.
Mr. A.D.R.M. Boumans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aantreffen van 12 november 2018, opgemaakt op ambtseed door de verbalisant [verbalisant01] , met fotobijlagen (doorgenummerde pagina’s 235-238) (hierna: het proces-verbaal van aantreffen).
2.Proces-verbaal van berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e lid 2 Sr van 30 november 2018, met bijlagen, (doorgenummerde pagina’s 304-310)