ECLI:NL:GHAMS:2022:928

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
200.280.489/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens niet hoofdverblijf en huurachterstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen woningstichting Eigen Haard en huurder [geïntimeerde sub 1]. De zaak betreft de vraag of [geïntimeerde sub 1] zijn hoofdverblijf in het gehuurde had, wat door Eigen Haard werd betwist. De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat [geïntimeerde sub 1] in zijn tegenbewijs was geslaagd, maar het hof oordeelde anders. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde sub 1] zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde had, gezien het beperkte gebruik van de woning en de huurachterstand van meer dan zes maanden. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van [geïntimeerde sub 1] in de nakoming van de huurovereenkomst voldoende grond vormden voor ontbinding van de overeenkomst en ontruiming van de woning. Tevens werd [geïntimeerde sub 1] veroordeeld tot betaling van de huur en de kosten van het onderzoek door een recherchebureau. Het hof verklaarde Eigen Haard niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen [geïntimeerde sub 2], aangezien de vordering tegen deze partij al was toegewezen in eerste aanleg.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.280.489/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7239069 CV EXPL 18-21271
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 maart 2022
inzake
WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. S.M. Faber te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

advocaat: mr. A.P.W. Tonen te Amsterdam,
2. [geïntimeerde sub 2],
niet verschenen,
beiden wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Eigen Haard, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd.
Eigen Haard is bij dagvaarding van 21 april 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 28 januari 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Eigen Haard als eiseres en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als gedaagden.
Tegen [geïntimeerde sub 2] is verstek verleend.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord, met een productie;
- akte, met producties, van Eigen Haard;
- antwoordakte, met een productie, van [geïntimeerde sub 1] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
Eigen Haard heeft na eiswijziging geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
uitvoerbaar bij voorraad
de huurovereenkomst tussen Eigen Haard en [geïntimeerde sub 1] zal ontbinden, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] op straffe van een dwangsom zal veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, [geïntimeerde sub 1] zal veroordelen tot betaling van de huur van € 441,48 per maand tot de datum van ontruiming, [geïntimeerde sub 1] zal veroordelen tot betaling aan Eigen Haard van de kosten van het onderzoek van DPD recherche ten bedrage van € 6.229,89, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2020 tot de dag van voldoening, met veroordeling van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde sub 1] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en de vermeerdering van eis zal afwijzen, met veroordeling van Eigen Haard in de kosten van het hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 9 april 2019 (hierna: het tussenvonnis), onder 1.a tot en met 1.k, een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Deze feiten, voor zover nog van belang en door het hof aangevuld met feiten die als onweersproken zijn vast komen te staan, zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.1.
[geïntimeerde sub 1] huurt sinds 2 juli 2008 van Eigen Haard de woning aan de [adres 1] (hierna: het gehuurde). Het betreft een sociale huurwoning (twee kamerwoning) van ca 40 m2. De huurprijs bedraagt per 1 juli 2018 € 427,26 per maand.
2.2.
In de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden is, voor zover relevant, in artikel 10 bepaald:
“1. Huurder zal het gehuurde als een goed huurder en overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming van woonruimte gebruiken.
2. Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf bewonen en zal er zijn hoofdverblijf hebben.(…)”
2.3.
In juli 2017 heeft Eigen Haard een melding ontvangen dat [geïntimeerde sub 1] het gehuurde niet zelf zou bewonen.
2.4.
[geïntimeerde sub 1] staat vanaf juli 2008 tot op heden in de Basisregistratie Personen (BRP), voorheen de Gemeentelijke Basisadministratie, ingeschreven op het adres van het gehuurde. Vanaf september 2014 staat ook [geïntimeerde sub 2] op dat adres ingeschreven. De advocaat van [geïntimeerde sub 1] heeft ter zitting bij de kantonrechter meegedeeld dat [geïntimeerde sub 1] een verzoek heeft ingediend bij de BRP om [geïntimeerde sub 2] uit te schrijven op het adres van het gehuurde en dat dit verzoek in behandeling is genomen.
2.5.
[geïntimeerde sub 1] heeft vier kinderen, geboren in 2013, 2014, 2017 en 2019. De kinderen woonden tot hun uithuisplaatsing medio 2020 bij de echtgenote van [geïntimeerde sub 1] in [plaats] . Op 19 september 2019 is [geïntimeerde sub 1] in voorlopige hechtenis gesteld op verdenking van strafbare betrokkenheid bij de dood van zijn echtgenote.
2.6.
Tot zijn detentie liep [geïntimeerde sub 1] twee krantenwijken in [plaats] om 04.00 uur en verrichtte hij ’s middags en ’s avonds werkzaamheden als pakketbezorger voor PostNL in Halfweg.
2.7.
Eigen Haard heeft in de periode van 2017 tot en met 2018 tientallen keren een huisbezoek afgelegd bij het gehuurde op verschillende tijdstippen gelegen tussen 09.00 uur en 21.00 uur, waarbij niemand in het gehuurde is aangetroffen.
2.8.
Op 16 november 2017 heeft op het kantoor van Eigen Haard een gesprek plaatsgevonden tussen [getuige 4] en [A] namens Eigen Haard en [geïntimeerde sub 1] . Tijdens dit gesprek verklaart [geïntimeerde sub 1] samengevat het volgende:
- [geïntimeerde sub 1] begint om 04.00 uur in [plaats] aan zijn krantenwijk en verlaat het gehuurde om 03.30 uur;
- daarna moet hij om 09.30 uur pakketjes laden in Halfweg, deze werkzaamheden verricht hij tot laat in de avond rond 23.00 uur;
- hij slaapt in het gehuurde behalve soms in het weekend wanneer hij in [plaats] slaapt;
- er ligt 1 matras in de woning, 1 kledingkast en in de koelkast staat melk en koffiemelk;
- hij heeft meerdere vriendinnen in Amsterdam, Utrecht en Zwolle.
Tijdens het gesprek worden bankafschriften van [geïntimeerde sub 1] bestudeerd. In het rapport wordt vermeld dat “ [geïntimeerde sub 1] met zijn bankrekening zeer actief is in [plaats] en de [plaats] ”.
2.9.
Tijdens het huisbezoek dat aansluitend wordt afgelegd constateren [A] en [getuige 4] , samengevat en zakelijk weergegeven:
- dat er 5 matrassen in het gehuurde aanwezig zijn;
- dat er 2 kledingkasten in plaats van 1 kledingkast aanwezig zijn;
- dat er geen melk en koffiemelk in de koelkast staat, maar wel 2 pannen en een pak sap;
- dat er geen sokken in de woning aanwezig zijn, 1 boxershort en dat er weinig kleding in de kast ligt, dat er tandpasta ligt maar geen tandenborstel, wel een scheermes maar geen scheerschuim of deodorant;
- dat er stapels post op een tafeltje liggen;
- dat er 7 of 8 vuilniszakken staan waarvan [geïntimeerde sub 1] verklaart na herhaaldelijk vragen dat er vuile was in zit; 1 zak wordt geopend en daar blijken inderdaad vuile kleren in te zitten.
2.10.
Omwonenden uit de [naam straat] hebben, voor zover relevant, in april/mei 2018 als volgt verklaard:
[getuige 3] ( [nummer] ):
“Sinds 1½ jaar woont er niemand meer. Daarvoor wisselende bewoners, niet zijnde de hoofdbewoner. In verschillende samenstellingen.(…)
Ik ken en herken de hoofbewoner, hij bezoekt zijn woning erg weinig, soms helemaal niet, soms 1x per maand. (…) Ik weet niet, waar hij wel woont.”
[B] ( [nummer] ):
“Volgens mij wordt deze woning niet bewoond. Het onkruid staat hoog en er komen muizen bij ons binnen. We zien nooit mensen in het huis.”
[C] ( [nummer] ):
“Er lijkt een hoofdbewoner te zijn die de woning gebruikt voor familie? of kennissen. (aldoor nieuwe gezichten). Op deze datum 14 mei heb ik al plusminus 3 jaar geen activiteiten gezien.”
[D] ( [nummer] ):
“According to me, no one live there next door. Only one black man come to the house every 10 or 15 days one time. (…)”
2.11.
Op 17 mei 2018 heeft op het kantoor van Eigen Haard opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen [getuige 4] en [A] namens Eigen Haard en [geïntimeerde sub 1] . Bij brief van diezelfde dag is [geïntimeerde sub 1] gesommeerd de huur op te zeggen, hetgeen hij heeft geweigerd.

3.Beoordeling

3.1.
In de procedure bij de kantonrechter heeft Eigen Haard ontbinding van de huurovereenkomst tussen haar en [geïntimeerde sub 1] en ontruiming van het gehuurde door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] gevorderd. [geïntimeerde sub 2] is ook in eerste aanleg niet verschenen.
3.2.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat op Eigen Haard de bewijslast rust van haar – door [geïntimeerde sub 1] gemotiveerd betwiste – stelling dat [geïntimeerde sub 1] (in strijd met de huurovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden) in het gehuurde niet zijn hoofdverblijf houdt, althans dat hij het gehuurde zo weinig gebruikt dat dit in strijd komt met de eisen van goed huurderschap, en dat zij Eigen Haard voorshands in dit bewijs geslaagd acht. [geïntimeerde sub 1] is vervolgens toegelaten tot tegenbewijs. Daartoe heeft [geïntimeerde sub 1] twee getuigen doen horen en in contra-enquête heeft Eigen Haard nog vier getuigen doen horen. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter ten aanzien van de vraag of [geïntimeerde sub 1] zijn hoofdverblijf houdt in het gehuurde geoordeeld dat [geïntimeerde sub 1] is geslaagd in het hem opgedragen tegenbewijs, in die zin dat hij de stelling van Eigen Haard voldoende heeft ontzenuwd. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat Eigen Haard met de overgelegde stukken en de getuigen die zij in contra-enquête heeft doen horen niet is geslaagd in de op haar rustende bewijslast. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering jegens [geïntimeerde sub 1] afgewezen, met veroordeling van Eigen Haard in de proces- en nakosten, en de vordering jegens [geïntimeerde sub 2] , nu die de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerde sub 2] in de proces- en nakosten.
3.3.
Het hoger beroep richt zich, zo blijkt uit de appeldagvaarding, eveneens tegen [geïntimeerde sub 2] . Nu de vordering van Eigen Haard jegens [geïntimeerde sub 2] bij het bestreden vonnis is toegewezen, heeft Eigen Haard evenwel geen belang bij haar hoger beroep, voor zover dat tegen [geïntimeerde sub 2] is gericht. Dit betekent dat Eigen Haard daarin niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
3.4.
Met haar vier grieven komt Eigen Haard op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde sub 1] is geslaagd in het tegenbewijs en dat de vordering van Eigen Haard jegens [geïntimeerde sub 1] wordt afgewezen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.5.
Het hof constateert dat de grieven en het verweer daartegen van [geïntimeerde sub 1] zien op de situatie vóór de detentie van [geïntimeerde sub 1] . Over deze situatie stellen partijen, kort gezegd, het volgende. Volgens Eigen Haard gebruikt [geïntimeerde sub 1] het gehuurde niet zodanig dat gezegd kan worden dat hij daarin zijn hoofdverblijf houdt: hij is af en toe in het gehuurde, maar verblijft het grootste deel van de tijd bij zijn gezin in [plaats] . Als verweer voert [geïntimeerde sub 1] aan dat hij wel degelijk zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft, maar dat hij in verband met zijn werkzaamheden (zes dagen per week) slechts een beperkt aantal uren in de nacht in het gehuurde aanwezig is – hij verlaat de woning vaak om 03.00 uur en keert dan niet eerder terug dan om 22.00 uur – en dat hij in het weekend (op zondag) vaak iets met zijn kinderen doet.
3.6.
De bewijslast van haar stelling dat [geïntimeerde sub 1] zijn hoofdverblijf niet heeft in het gehuurde rust, zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, bij Eigen Haard. Daartoe heeft Eigen Haard in eerste aanleg het door haar met betrekking tot het gehuurde aangelegde woonfraudedossier en vier schriftelijke verklaringen van omwonenden overgelegd. Verder heeft Eigen Haard in contra-enquête vier getuigen doen horen, te weten [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] (buren) en [getuige 4] (medewerker van Eigen Haard). Uit de, hiervoor onder 2.10 weergegeven, schriftelijke verklaringen blijkt dat de betreffende omwonenden hem al jaren niet of nauwelijks bij het gehuurde hebben gezien. Tijdens hun getuigenverhoor hebben [getuige 1] (die eerder een schriftelijke verklaring had afgelegd) en haar echtgenoot [getuige 2] , directe zijburen van [geïntimeerde sub 1] ( [nummer] ), beiden verklaard [geïntimeerde sub 1] niet eerder te hebben gezien. [getuige 1] heeft verder verklaard geen woongeluiden vanuit het gehuurde te hebben gehoord – behalve toen er een keer
’s nachts mensen verbleven die een Mercedes met Zwitsers kenteken hadden en toen er in 2015 een stel met een kindje woonde –, terwijl de woningen zeer gehorig zijn en zij van andere directe buren wél regelmatig woongeluiden heeft gehoord. [getuige 2] , die eind 2016 bij [getuige 1] is komen wonen en in 2017 overdag veel thuis was, heeft dit (over 2017) bevestigd. Toen de kantonrechter haar voorhield dat hun woon- en slaapkamer niet direct aan gehuurde grenzen, heeft [getuige 1] verklaard dat zij weliswaar meer van haar andere directe zijburen en de bovenburen hoort, maar dat zij die enkele keer dat er wel mensen in de woning van [geïntimeerde sub 1] waren dat wel duidelijk heeft gehoord. [getuige 3] , die direct boven het gehuurde woont ( [nummer] ), heeft als getuige weliswaar verklaard dat hij [geïntimeerde sub 1] kent als bewoner van het gehuurde, maar hij heeft ook verklaard dat er vanaf begin januari 2015 zeker een half jaar andere mensen met een kindje in het gehuurde hebben gewoond en daarna af en toe iemand niet zijnde [geïntimeerde sub 1] . Over het jaar 2017 heeft hij verklaard dat hij gedurende dat jaar [geïntimeerde sub 1] regelmatig met zijn vrouw en kinderen in de weekends in de woning heeft gezien en ook gehoord en dat de vrouw van [geïntimeerde sub 1] soms doordeweeks nog een dag of twee langer bleef. Hoewel deze verklaring niet geheel overeenstemt met zijn schriftelijke verklaring uit april 2018 dat de woning al anderhalf jaar niet wordt bewoond, heeft ook hij – toen hem die verklaring werd voorgehouden – onder ede verklaard dat hij doordeweeks niets hoorde in het gehuurde, afgezien van de paar keer dat de vrouw van [geïntimeerde sub 1] langer bleef na het weekend. Dat de echtgenote van [geïntimeerde sub 1] na het weekend nog in het gehuurde bleef, is overigens door [geïntimeerde sub 1] zelf nooit naar voren gebracht. Uit al deze verklaringen komt het beeld naar voren dat [geïntimeerde sub 1] (al vanaf 2015) het gehuurde niet vaak zelf gebruikte. Dit beeld wordt bevestigd door wat er blijkens het woonfraudedossier, waarvan [geïntimeerde sub 1] de inhoud op zichzelf niet heeft betwist, bij het huisbezoek op 16 november 2017 door medewerkers van Eigen Haard in het gehuurde is aangetroffen aan (schaarse) meubilering en zeer beperkte hoeveelheid levensmiddelen, kleding en producten voor persoonlijke verzorging. Ook staat in dit dossier dat uit bestudering van zijn bankafschriften is gebleken dat [geïntimeerde sub 1] met zijn bankrekening zeer actief is in [plaats] en de [plaats] .
3.7.
Eigen Haard heeft ter verdere ondersteuning van haar stellingen in hoger beroep een rapport van recherchebureau DPD in het geding gebracht. Ook daaruit blijkt volgens Eigen Haard dat [geïntimeerde sub 1] zijn hoofverblijf niet heeft in het gehuurde, maar in de woning van zijn echtgenote in [plaats] . De rapportage is gebaseerd op (buurt)onderzoek, waarnemingen en heimelijk gemaakte camerabeelden rondom het gehuurde en rondom de woning van de echtgenote van [geïntimeerde sub 1] . De waarnemingen werden bij het gehuurde verricht in de periode van 22 tot en met 26 april 2020 en bij de woning van de echtgenote van [geïntimeerde sub 1] in [plaats] van 15 tot en met 19 juni 2020. Blijkens de rapportage is tijdens de inzetten in respectievelijk april en juni 2020 waargenomen dat [geïntimeerde sub 1] doordeweeks de nacht niet altijd in het gehuurde doorbrengt, maar ook verschillende keren in [plaats] , en dat hij tussen zijn krantenwijk(en) in [plaats] en zijn werkzaamheden als pakketbezorger niet bij het gehuurde en juist wel meerdere keren bij de woning in [plaats] is gezien. In dit verband heeft [geïntimeerde sub 1] aangevoerd dat de periode van observatie van de woning in [plaats] a-typisch is wat betreft zijn aanwezigheid aldaar, omdat juist in die periode beslist zou worden over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van zijn vier kinderen. Daargelaten of dit juist is: de omwonenden van de woning in [plaats] die in het kader van het buurtonderzoek een schriftelijke verklaringen hebben afgelegd, verklaren allen dat zij [geïntimeerde sub 1] , die door hen als bewoner van de woning op nummer [nummer] wordt herkend, sinds het gezin daar is komen wonen regelmatig (hebben) (ge)zien. Zo heeft getuige [getuige 6] hierover op 15 juli 2020 (onder meer) verklaard dat zij hem, de man die op nummer [nummer] woont, elke ochtend als zij haar hond uitlaat ziet, dat hij dan terugkomt van zijn werk en een pak van PostNL draagt, dat zij daar nu drie jaar woont en dat de man op nummer [nummer] er toen al woonde. Op 24 augustus 2020 heeft getuige [getuige 7] (onder meer) verklaard dat hij de man wonende op nr. [nummer] regelmatig zag, meestal ’s avonds en in het weekend, dat hij hem tot twee weken geleden vaak zag als hij naar zijn werk ging rond 07.30 uur en dat de man dan ook wegging, dat ze elkaar altijd gedag zeggen als ze elkaar tegenkomen, dat hij vaak heeft gezien dat hij levensmiddelen uit de auto naar de woning brengt en dat hij zonder enige twijfel denkt dat de man van de foto al sinds het gezin hier in 2013/2015 kwam wonen op nr. [nummer] woont. Ten slotte heeft getuige [getuige 5] op 24 augustus 2020 (onder meer) verklaard dat de man sinds het gezin vier à vijf jaar geleden op nr. [nummer] kwam wonen hier altijd heeft gewoond, dat hij hem altijd ’s morgens naar zijn werk zag gaan, dat hij hem altijd vaker op een dag en ook ’s middags en ’s avonds en in de weekenden zag. De enkele opmerking van [geïntimeerde sub 1] dat het niet onbegrijpelijk is dat omwonenden in [plaats] hem inmiddels kennen omdat hij daar al geruime tijd met regelmaat komt om zijn kinderen op te halen voor school, zwemles of anderszins, is onvoldoende om zijn uit deze verklaringen blijkende veelvuldige aanwezigheid in [plaats] te verklaren.
3.8.
Hiertegenover staat het door [geïntimeerde sub 1] geleverde tegenbewijs, bestaande uit de bij de kantonrechter afgelegde getuigenverklaring van zijn werkgever [F] en die van hemzelf als partijgetuige. De verklaring van [F] komt erop neer dat hij zegt [geïntimeerde sub 1] in de jaren 2017 en 2018, toen zij samen werkten voor PostNL in Halfweg, twee tot drie keer per week in Amsterdam te hebben opgehaald met zijn privéauto, meestal bij een stoplicht aan het eind van de straat, en ook wel ’s avonds daar heeft afgezet. [geïntimeerde sub 1] heeft hierover in zijn verklaring gezegd dat dit klopt: nadat hij in [plaats] zijn krantenwijk had gelopen en zijn kinderen naar school had gebracht, ging hij of rechtstreeks naar Halfweg als hij niet te moe was of eerst naar zijn huis in Amsterdam om even koffie te drinken, en dan haalde zijn baas hem vaak op. Over zijn (werk)dagen heeft [geïntimeerde sub 1] verder verklaard vanwege zijn twee banen vaak van ’s ochtends 03.00 uur tot 22.00 uur of later van huis te zijn en op zondag tijd met zijn kinderen door te brengen, ook in het gehuurde. [geïntimeerde sub 1] heeft ook verklaard over de tijdens het huisbezoek in het gehuurde (niet) aangetroffen spullen.
3.9.
Naar het oordeel van het hof is dit onvoldoende om te kunnen concluderen dat [geïntimeerde sub 1] het door Eigen Haard (voorshands) geleverde bewijs heeft ontzenuwd. Daartoe overweegt het hof als volgt. Uit het door Eigen Haard geleverde bewijs, zoals hiervoor onder 3.6 en 3.7 weergegeven, blijkt dat het leven van [geïntimeerde sub 1] zich gedurende langere tijd voornamelijk in en vanuit de woning van zijn gezin in [plaats] heeft afgespeeld en dat [geïntimeerde sub 1] in het gehuurde alleen op werkdagen af en toe de nacht en op zondag wat tijd (met zijn gezin/kinderen) heeft doorgebracht. Daarmee heeft hij van het gehuurde zo weinig gebruik gemaakt dat dit niet meer kan worden beschouwd als zijn hoofdverblijf. Dat [geïntimeerde sub 1] en zijn werkgever [F] hebben verklaard dat [F] hem in 2017 en 2018 twee tot drie keer per week in Amsterdam ophaalde, maakt dit niet anders. Ook als [geïntimeerde sub 1] op die dagen tussen zijn werkzaamheden door even in het gehuurde was om, zoals hij heeft verklaard, koffie te drinken en daarna werd opgehaald door [F] , dan zegt dat op zichzelf niets over waar hij de nacht heeft doorgebracht en was hij slechts kort in het gehuurde. Bovendien blijkt uit zowel de waarnemingen als het buurtonderzoek van DPD dat [geïntimeerde sub 1] tussendoor juist (vooral) in [plaats] en niet in Amsterdam was. Anders dan [geïntimeerde sub 1] is het hof van oordeel dat zijn verklaring dat hij vrijwel dagelijks in het gehuurde aanwezig is evenmin wordt ondersteund door de verklaring die [getuige 3] onder ede heeft afgelegd, gezien hetgeen onder 3.6 reeds over deze verklaring van [getuige 3] is overwogen. De verklaring die [geïntimeerde sub 1] heeft afgelegd over de tijdens het huisbezoek in het gehuurde (niet) aangetroffen spullen, waaronder de vuilniszakken met vuile kleding, is, wat daarvan ook zij, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen, dat geldt ook voor de door [geïntimeerde sub 1] in eerste aanleg overgelegde water- en energienota’s. Bij dit alles heeft het hof in aanmerking genomen dat [geïntimeerde sub 1] door het grote aantal uren dat hij werkte weliswaar weinig tijd had voor een sociaal leven, maar dat uit al het aangebrachte bewijs volgt dat dit beperkte sociale leven zich dan toch voornamelijk bij zijn gezin in [plaats] afspeelde. Voor zover [geïntimeerde sub 1] met zijn in hoger beroep gedane bewijsaanbod heeft aangeboden aanvullend tegenbewijs te leveren, gaat het hof daaraan voorbij, omdat dit aanbod in deze fase van het geding onvoldoende gespecificeerd is om daartoe over te gaan.
3.10.
Dit betekent dat [geïntimeerde sub 1] (reeds vóór zijn detentie) in strijd met artikel 10 lid 2 van de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden heeft gehandeld en dus is tekortgeschoten in de nakoming van die overeenkomst. Eigen Haard heeft in haar akte aangevoerd dat [geïntimeerde sub 1] (vanaf zijn detentie) bovendien een huurachterstand heeft laten ontstaan van (toen) bijna zes maanden ten bedrage van
€ 2.593,89 en dat ook dit een tekortkoming is die tot ontbinding van de huurovereenkomst dient te leiden. [geïntimeerde sub 1] heeft in zijn antwoordakte erkend dat hij sinds 19 september 2020 niet in staat is geweest om de huur te voldoen, doordat zijn inkomsten ten gevolge van zijn voorlopige hechtenis zijn wegvallen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat sprake is van een huurachterstand van (zeker) zes maanden. Deze achterstand levert eveneens een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst op. Nu [geïntimeerde sub 1] (op meerdere punten) is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, heeft Eigen Haard het recht om die overeenkomst te ontbinden. [geïntimeerde sub 1] heeft niet (voldoende gemotiveerd) gesteld dat deze tekortkoming(en) de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet zou(den) rechtvaardigen. Het hof zal de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde dan ook toewijzen, evenals de bij vermeerdering van eis ingestelde – door [geïntimeerde sub 1] niet betwiste – vordering van Eigen Haard om [geïntimeerde sub 1] te veroordelen tot betaling van de huur van € 441,48 per maand tot de datum van ontruiming.
3.11.
Bij vermeerdering van eis heeft Eigen Haard ook gevorderd dat [geïntimeerde sub 1] wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van het onderzoek van DPD. Ter toelichting hierop heeft Eigen Haard aangevoerd dat het aanwezige bewijs, bestaande uit het door medewerkers van Eigen Haard verrichte onderzoek en diverse schriftelijke getuigenverklaringen, door de kantonrechter (volgens haar ten onrechte) onvoldoende werd bevonden, zodat zij geen andere mogelijkheid had dan het inschakelen van een extern recherchebureau om nader bewijs van de verblijfplaats van [geïntimeerde sub 1] te kunnen leveren. Anders dan [geïntimeerde sub 1] – die stelt dat de kosten alleen kunnen worden vergoed als de resultaten van het onderzoek voor het bewijs essentieel zijn gebleken – is het hof van oordeel dat Eigen Haard hiermee voldoende heeft toegelicht dat de verrichtte werkzaamheden in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren. De kosten daarvan komen dus in beginsel op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW voor vergoeding in aanmerking. Naar het oordeel van het hof zijn de gemaakte kosten ook naar hun omvang redelijk. De opmerkingen van [geïntimeerde sub 1] over enkele posten op de factuur van DPD leiden niet tot een ander oordeel op dit punt. De gevorderde kosten zullen dan ook worden toegewezen, evenals de over die kosten gevorderde wettelijke rente.
3.12.
De conclusie is dat de grieven slagen, dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover de vorderingen van Eigen Haard jegens [geïntimeerde sub 1] zijn afgewezen en dat de vermeerderde eis jegens [geïntimeerde sub 1] zal worden toegewezen als na te melden. Het hof ziet geen aanleiding een dwangsom op te leggen, omdat Eigen Haard de gedwongen ontruiming kan bewerkstelligen door een deurwaarder in te schakelen. [geïntimeerde sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart Eigen Haard niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, voor zover gericht tegen [geïntimeerde sub 2] ;
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover daarbij de vorderingen van Eigen Haard jegens [geïntimeerde sub 1] zijn afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
ontbindt de huurovereenkomst tussen Eigen Haard en [geïntimeerde sub 1] ;
veroordeelt [geïntimeerde sub 1] om de woning aan de [adres 1] Amsterdam binnen een maand na betekening van dit arrest met de daarin vanwege [geïntimeerde sub 1] aanwezige goederen en personen te ontruimen, met afgifte van de sleutels en al hetgeen tot het gehuurde behoort aan Eigen Haard;
veroordeelt [geïntimeerde sub 1] om de huur ad € 441,48 per maand te betalen tot de dag der ontruiming;
veroordeelt [geïntimeerde sub 1] tot betaling van € 6.229,89, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde sub 1] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Eigen Haard begroot op € 220,81 aan verschotten en € 630,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 860,89 aan verschotten en € 1.114,- voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.C. Toorman en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.