ECLI:NL:GHAMS:2022:921

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
200.307.546/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning op basis van een gemengde overeenkomst met zorgelement

In deze zaak vorderde een woningcorporatie, Stichting Elan Wonen, de ontruiming van een woning waarin de appellant, [X], was gehuisvest op basis van een overeenkomst met een zorginstelling. De zorginstelling had de woning van de woningcorporatie gehuurd en vervolgens onderverhuurd aan [X]. De onderhuurovereenkomst werd gekarakteriseerd als een gemengde overeenkomst, waarbij het zorgelement overheerste. Het hof oordeelde dat [X] geen huurbescherming toekwam, omdat er geen huurrelatie bestond tussen de woningcorporatie en [X]. De kantonrechter had zich op verzoek van partijen bevoegd geacht op basis van artikel 96 Rv, maar het hof concludeerde dat partijen zich niet het recht op hoger beroep hadden voorbehouden. Hierdoor was het hoger beroep niet ontvankelijk. De uitspraak van de kantonrechter werd bevestigd, en [X] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer : 200.307.546/01
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige burgerlijke kamer van het gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2022
inzake
[appellante sub 1] en [appellant sub 2] in hun hoedanigheid van bewindvoerders van [X] ,
woonplaats kiezend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. K. Renssen te 's-Gravenhage,
tegen

Stichting ELAN WONEN,

gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R. Boekhoff te Soest.
Appellanten worden hierna gezamenlijk aangeduid als [appellanten] , [X] als [X] en geïntimeerde als Elan.
Tegenwoordig zijn: mr. M.A. Wabeke, voorzitter en mr. J.C. Toorman en mr. D. Kingma, leden van het hof en S. van den Wijngaard, griffier.
Ter zitting zijn verschenen [X] en [appellant sub 2] voornoemd, bijgestaan door mr. Renssen voornoemd. Van de zijde van Elan zijn verschenen [A] en [B] , wijkregisseurs bij Elan, bijgestaan door mr. R. Boekhoff voornoemd.
Bij vonnis van 31 januari 2022, onder bovengenoemd zaaknummer gewezen tussen [appellanten] als gedaagden en Elan als eiseres, heeft de kantonrechter op vordering van Elan uitvoerbaar bij voorraad [X] veroordeeld tot ontruiming van de woning aan de [adres] (hierna: de woning) binnen dertig dagen na betekening van het vonnis en tot betaling van de proceskosten.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 28 februari 2022 tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. Bij die dagvaarding is de memorie van grieven met producties mee betekend. Daarbij hebben [appellanten] ook een incidentele vordering ingediend. Die houdt in, kort gezegd, schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis, althans een verbod tot ontruiming over te gaan zolang het hof in deze procedure nog geen arrest heeft gewezen.
Elan heeft op 22 maart 2022 een memorie van antwoord in het incident en de hoofdzaak ingediend.
[appellanten] hebben in het incident tot toewijzing van hun vordering geconcludeerd, met beslissing over de proceskosten. In de hoofdzaak hebben [appellanten] geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing van de vorderingen van Elan en veroordeling van Elan in de proceskosten.
Elan heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [appellanten] zowel in het incident als in de hoofdzaak en subsidiair tot afwijzing van de incidentele vorderingen en in de hoofdzaak tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 maart 2022 hebben de hiervoor genoemde advocaten aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen het woord gevoerd. Partijen hebben hun standpunt toegelicht en vragen beantwoord. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Na een schorsing en hervatting van de zitting heeft het hof mondeling uitspraak gedaan, die in dit proces-verbaal schriftelijk wordt weergegeven.

De beoordeling

Kort gezegd gaat het in deze zaak om de vraag of [X] zonder recht of titel in een woning van Elan verblijft en of [X] die woning moet ontruimen. Nadat de kantonrechter de gevorderde ontruiming had toegewezen, heeft Elan het vonnis aan [X] betekend en de ontruiming aangezegd tegen 22 maart 2022. Elan heeft evenwel toegezegd met ontruiming te wachten tot na het in deze zaak door het hof te wijzen arrest.
Ontvankelijkheid hoger beroep
1. Als meest verstrekkend verweer heeft Elan aangevoerd dat [appellanten] niet in hun hoger beroep kunnen worden ontvangen. Elan heeft daartoe het volgende betoogd. De kantonrechter heeft de zaak op verzoek van partijen behandeld op de voet van artikel 96 Rv. Partijen hebben zich daarbij niet het recht op hoger beroep voorbehouden. Op grond van de tweede zin van artikel 333 Rv staat daarom geen hoger beroep tegen het bestreden vonnis open, aldus Elan.
2. [appellanten] hebben met
grief 2aangevoerd dat de kantonrechter artikel 96 Rv ten onrechte heeft toegepast. Volgens [appellanten] was de kantonrechter reeds op grond van artikel 93 sub c Rv bevoegd, omdat de door Elan ingestelde vordering betrekkelijk is tot huur. Alleen voor het geval de kantonrechter niet op grond van artikel 93 sub c Rv bevoegd zou zijn, hebben [appellanten] uit praktische overwegingen voorgesteld dat partijen zouden kunnen afspreken dat de kantonrechter op grond van artikel 96 Rv bevoegd is. Daarbij heeft de advocaat van [appellanten] echter wel het voorbehoud gemaakt dat hij eerst een eventuele afspraak om artikel 96 Rv toe te passen met [X] en zijn bewindvoerder wilde bespreken.
3. Het hof gaat veronderstellenderwijs ervan uit dat de gemaakte afspraak op basis van artikel 96 Rv pas aan de orde zou komen als de kantonrechter niet al op grond van artikel 93 sub c Rv bevoegd zou zijn. Die vraag beantwoordt het hof daarom eerst.
4. [appellanten] leggen in dit verband aan hun standpunt twee redenen ten grondslag:
(1) er bestaat een huurrelatie tussen Elan en [X] ;
(2) deze zaak houdt nauw verband met de huurrelatie tussen RIBW en [X] waardoor ook de zaak tussen Elan en [X] als betrekkelijk tot huur moet worden beschouwd.
5. Het hof volgt [appellanten] niet in deze redenering. Tussen Elan en [X] bestaat geen huurrelatie. Partijen zijn het erover eens dat het ‘huurcontract begeleid wonen’ (hierna: de overeenkomst begeleid wonen) een gemengde overeenkomst is. Uit de op dezelfde datum tussen RIBW en [X] gesloten zorgovereenkomst en overeenkomst begeleid wonen blijkt naar het oordeel van het hof voldoende dat ook in laatstgenoemde overeenkomst het zorgelement overheerst en dat aan [X] geen huurbescherming toekomt. Elan heeft terecht gewezen op de tekst van beide overeenkomsten en de considerans in de overeenkomst begeleid wonen, zoals aangehaald in het bestreden vonnis. Het is duidelijk dat de twee gelijktijdig aangegane overeenkomsten nauw met elkaar verbonden zijn. RIBW is een zorginstelling die de woning huurt van een woningcorporatie om in het kader van ambulante begeleiding tijdelijke huisvesting te verlenen aan mensen die daarvoor in aanmerking komen, zoals [X] in februari 2019. Het moet voor [X] duidelijk zijn geweest dat hij in de woning terecht kon in het kader van de begeleiding door RIBW en buiten de reguliere toewijzingsregels om en dat het einde van die begeleiding ook het einde van de overeenkomst begeleid wonen zou betekenen. Het is het hof voldoende gebleken dat er wel een zorgplan was en dat [X] vanuit de RIBW werd begeleid. Bovendien doet het er niet toe of er wel of niet een begeleidingsplan was en hoe feitelijk aan de begeleiding vorm werd gegeven. Doorslaggevend is wat partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen heeft gestaan. Op zichzelf kunnen bij de vaststelling daarvan ook gedragingen van na de totstandkoming van een overeenkomst een rol spelen. In dit geval zijn die gedragingen echter niet zodanig dat daaruit volgt dat [X] bij het aangaan van de overeenkomsten ervan uitging en ervan mocht uitgaan dat aan hem huurbescherming toekwam. Hieruit volgt ook dat [X] zich tevergeefs zich op artikel 7:269 BW beroept, zodat uit dien hoofde geen huurovereenkomst tussen Elan en [X] is ontstaan.
6. Het beroep van [appellanten] op het nauwe verband met een huurrelatie gaat evenmin op. Daaraan staat in de weg dat de huurrelatie in deze zaak bestond tussen [X] en RIBW, en niet tussen [X] en Elan. Het hof ziet onder die omstandigheden niet een zodanig nauw verband dat de kantonrechter bevoegd was om van de vordering van Elan kennis te nemen.
7.
Dit betekent dat de kantonrechter slechts bevoegd was vanwege de op grond van artikel 96 Rv gesloten overeenkomst. Het hof gaat voorbij aan het door [appellanten] gestelde voorbehoud dat zij daarmee nog moesten instemmen, omdat van dat voorbehoud niet blijkt uit het vonnis noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting.
8. De conclusie is dat [appellanten] niet in dit hoger beroep kunnen worden ontvangen.
Incident
9. Bij deze stand van zaken komt het hof niet toe aan de beoordeling van de incidentele vordering.
Proceskosten
10. Elan heeft de veroordeling van [appellanten] in de proceskosten in beide instanties gevorderd. De kantonrechter heeft blijkens rov. 5.11 van het bestreden vonnis en de in het dictum onder 6.2 opgenomen specificatie [appellanten] in de proceskosten veroordeeld. In de aanhef van 6.2 staat abusievelijk
veroordeelt Elan Wonen. Het hof leest dat verbeterd als
veroordeelt [X] .

De beslissing

11. Het hof verklaart [appellanten] niet ontvankelijk in hun hoger beroep en veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Elan begroot op € 783,00 aan verschotten en € 2.228,00 aan salaris.
12. Het hof verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat conform artikel 30p lid 4 Rv is ondertekend door de voorzitter.
Voorzitter