ECLI:NL:GHAMS:2022:920

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
21/00549
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de rechtmatigheid van aanslagen waterschapsbelasting in verband met overlast van een buurman

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van aanslagen waterschapsbelasting die zijn opgelegd aan belanghebbende, een eigenaar van onroerende zaken in het gebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 30 april 2020 verschillende aanslagen opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.

Belanghebbende klaagde in hoger beroep over de overlast die hij ondervond van zijn buurman, een kippenhouder, die volgens hem de omgeving vervuilde. Hij verzocht om vermindering van de aanslagen op basis van deze overlast. Het Hof oordeelde echter dat de klachten over de buurman niet afdoen aan de rechtmatigheid van de belastingaanslagen. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de onroerende zaken van belanghebbende in algemene zin belang hebben bij de taakvervulling van het waterschap, en dat de belastingrechter niet bevoegd is om aanslagen te verminderen op basis van de wijze waarop die taak wordt uitgevoerd.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De rechtbank had op goede gronden geoordeeld dat de aanslagen rechtmatig waren opgelegd, en de stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar bij het opleggen van de aanslagen was uitgegaan van een te hoge WOZ-waarde, werd verworpen. Het Hof concludeerde dat de onvrede van belanghebbende over de handhaving van de buurman geen reden was om de aanslagen te verminderen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd gewezen op de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00549
22 maart 2022
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 5 juli 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/4867 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens de Verordening watersysteemheffing Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: de verordening) met dagtekening 30 april 2020 voor de hierna te noemen onroerende zaken de volgende aanslagen opgelegd (hierna: de aanslagen):
Watersysteemheffing, gebouwd – eigenaar
[adres] te [Z] € 117,92
Watersysteemheffing, ongebouwd – eigenaar
[adres] € 183,17
[adres] € 303.27
[adres] € 1.176,38
[adres] € 784,76
[adres] € 788,94
[adres] € 1.114,94
Watersysteemheffing - gebruiker
[adres] te [Z] € 106,45
Zuiveringsheffing woonruimte
[adres] te [Z] € 165,69
1.2.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak op bezwaar van 24 juli 2020 de aanslagen gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 5 juli 2021 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 17 augustus 2021 hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft met dagtekening 16 februari 2022 een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende is in deze uitspraak aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“1. De aanslag, gedagtekend 30 april 2020, heeft betrekking op de onroerende zaken plaatselijk bekend als [adres] te [Z]. De onroerende zaken liggen in het gebied van het waterschap hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Bij het begin van het jaar 2020 had eiser woonplaats in het gebied van het waterschap dan wel was eigenaar van de in de aanslagen vermelde (on)gebouwde onroerende zaken.”
2.2.
Het Hof gaat ook van deze feiten uit.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank klaagt belanghebbende in hoger beroep over zijn buurman (kippenhouder) die volgens belanghebbende de omgeving (water, gewassen, grond en lucht) vervuilt zonder dat het hoogheemraadschap hiertegen handhavend optreedt. Belanghebbende ziet hierin (net als bij de rechtbank) aanleiding te verzoeken om vermindering van de aanslagen.

4.Beoordeling van het geschil

De rechtbank heeft als volgt overwogen en beslist:
“2. In geschil is de aanslag waterschapsbelasting 2020.
3. Eiser heeft ter zitting desgevraagd verduidelijkt dat hij de aanslag als zodanig niet bestrijdt. Eiser heeft in zijn beroepschrift en ter zitting toegelicht dat hij de aanslag slechts voor een deel (50%) wil betalen vanwege de overlast en schade die hij ondervindt van de wijze van handelen van zijn buurman, die aan de [adres] te [Z] een pluimveebedrijf heeft, en waartegen verweerder volgens eiser niet dan wel onvoldoende optreedt. Verweerder heeft toegelicht dat het hoogheemraadschap een besluit heeft genomen op een handhavingsverzoek van eiser en dat deze kwestie dus via een afzonderlijke procedure loopt. Verder heeft het hoogheemraadschap laten weten dat er ook zaken liggen op het terrein van de milieudienst en dat eiser daarvoor dus niet bij het hoogheemraadschap moet zijn. Hoe dan ook is wat eiser aanvoert over de handelswijze van het hoogheemraadschap geen reden om de aanslag waterschapsbelasting niet te betalen.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij begrip heeft voor eisers wens dat een einde komt aan de door hem ervaren overlast van het bedrijf van de buurman, maar dit kan echter niet leiden tot de conclusie dat de aanslag waterschapsbelasting daarom ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag aan hem is opgelegd. In zijn uitspraak van 23 september 1998, ECLI:NL:HR1998:AA2380, heeft de Hoge Raad overwogen dat, indien een onroerende zaak in algemene zin belang heeft bij de taakvervulling van het waterschap, de belastingrechter niet de bevoegdheid heeft in verband met de wijze waarop die taak in concreto wordt uitgeoefend aanslagen in de waterschapslasten te verminderen of te vernietigen. Beslissend is slechts of de betrokken onroerende zaak in algemene zin belang heeft bij de taakvervulling van het waterschap. Dat dit laatste hier het geval is, is door eiser niet bestreden. Nu de onroerende zaken van eiser derhalve in algemene zin belang hebben bij de taakvervulling van het waterschap, is eiser waterschapsbelasting verschuldigd. Eisers onvrede over het verloop van de handhavingstrajecten doet niet aan het bestaan van dat belang af en hetgeen eiser over de taakvervulling van het waterschap heeft aangevoerd, moet de rechtbank daarom verder buiten beschouwing laten.
5. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.”
4.2.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven en maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne. Belanghebbende heeft in hoger beroep zijn in eerste aanleg gevoerde betoog herhaald maar dit kan – zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen – aan de rechtmatigheid van de aanslagen niet afdoen. De stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar bij het opleggen van de watersysteemheffing gebouwd-eigenaar voor het jaar 2020 is uitgegaan van een te hoge WOZ-waarde van [adres], treft geen doel. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de heffingsambtenaar verklaard dat de WOZ-waarde voor eerdere jaren weliswaar is verlaagd, maar de WOZ-waarde voor het onderhavige jaar (2020) niet, omdat belanghebbende geen bezwaar heeft gemaakt tegen de voor dat jaar vastgestelde waarde. Belanghebbende heeft dit ter zitting bevestigd.
Slotsom
4.3.
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. H.E. Kostense, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en R.C.H.M. Lips, leden van de belastingkamer in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 22 maart 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen.
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederenAlleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.