ECLI:NL:GHAMS:2022:715

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
21/00163
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot persoonsgebonden aftrek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De belanghebbende, die onder bewind staat van haar ouders, heeft een aanslag ontvangen van de inspecteur van de Belastingdienst, waarbij de inspecteur geen persoonsgebonden aftrek in aanmerking heeft genomen. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd afgewezen. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

In hoger beroep was de centrale vraag of de belanghebbende recht had op een persoonsgebonden aftrek en, zo ja, tot welk bedrag. De belanghebbende heeft geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van haar claim voor de aftrek. Het Hof oordeelde dat de bewijslast voor de aftrek bij de belanghebbende ligt en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op de gevraagde aftrek. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De belanghebbende had geen nieuwe feiten of argumenten aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De uitspraak van het Hof werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00163
24 februari 2022
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. M.G. van Westrenen),
tegen de uitspraak van 23 december 2020 in de zaak met kenmerk HAA 20/414 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
(gemachtigde: [naam 3] ).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 13 augustus 2019 voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.056.
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 21 oktober 2019, het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 23 december 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij de griffie van het Hof ingekomen op 8 februari 2021, en nader aangevuld bij faxbericht van 5 april 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij e-mailbericht van 21 februari 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende aangegeven dat hij noch belanghebbende ter zitting van het Hof zullen verschijnen.
De inspecteur heeft desgevraagd telefonisch op dezelfde datum aan de griffier van het Hof aangegeven evenmin te zullen verschijnen.
Partijen hebben het Hof aldus toestemming gegeven om zonder mondelinge behandeling op het hoger beroep te beslissen. Het Hof heeft daarop het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiseres is geboren in 1970. Zij is lichamelijk en verstandelijk zeer beperkt en staat daarom onder bewind van haar ouders, [naam 1] en [naam 2] .
2. In 2017 genoot eiseres een Wajonguitkering van € 15.136 waarop € 2.529 loonheffing is ingehouden. In de aangifte IB/PVV over het jaar 2017 heeft eiseres een biww, vόόr toepassing van de persoonsgebonden aftrek, aangegeven van € 15.136 en een persoonsgebonden aftrek van € 24.994, welk bedrag als volgt kan worden gespecificeerd:
Uitgaven voor hulpmiddelen
10.168
Afschrijving woningaanpassing
-
400
Uitgaven voor vervoer
-
3.051
Kleding en beddengoed
-
750
Genees- en heelkundige hulp
-
5.126
19.495
Verhoging
-
5.748
25.243
Drempel
-
249
24.994
3. Met dagtekening 17 augustus 2018 is aan eiseres een voorlopige aanslag opgelegd, berekend naar een biww van nihil. Het aanslagbiljet vermeldt een te ontvangen bedrag van € 2.529.
4. Per brief van 12 juni 2019 heeft verweerder eiseres vragen gesteld over de aangegeven persoonsgebonden aftrek en gevraagd om een duidelijke specificatie van en toelichting op het in aftrek gebrachte bedrag en gevraagd om toezending van nota’s en betalingsbewijzen. Omdat een antwoord uitbleef heeft verweerder eiseres per brief van 3 juli 2019 nogmaals in de gelegenheid gesteld te reageren.
5. Met dagtekening 13 augustus 2019 heeft verweerder eiseres de aanslag opgelegd. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder geen persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen en de aanslag berekend naar een biww van € 7.056. Dit is de aangegeven Wajonguitkering van € 15.136, verminderd met nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek uit voorgaande jaren van € 8.080.
6. Per brief van 21 augustus 2019, bij verweerder ontvangen op 23 augustus 2019, heeft eiseres meegedeeld dat zij per brief van 2 juli 2019 op de vragenbrief van verweerder had gereageerd maar dat die brief kennelijk niet bij verweerder was aangekomen. Een kopie van de brief van 2 juli 2019 was bijgesloten en in die brief vermeldt eiseres onder meer dat de aangifte is ingevuld door ambtenaren van de belastingdienst en de administratie berust bij het kantongerecht dat optreedt als toezichthouder over het bewind. Verweerder heeft de brief van 21 augustus 2019 aangemerkt als bezwaarschrift. Per brief van 24 september 2019 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen omdat hij de gevraagde stukken niet had ontvangen.
Op 21 oktober 2019 heeft verweerder uitspraak op het bezwaar gedaan en daarbij het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende recht heeft op een persoonsgebonden aftrek, en zo ja tot welk bedrag.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“7. Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In geschil is of zij recht heeft op een persoonsgebonden aftrek en zo ja tot welk bedrag. Eiseres heeft aangevoerd dat haar verstandelijke, lichamelijke en financiële toestand vanaf 1988 niet is veranderd zodat de specifieke zorgkosten jaarlijks nagenoeg hetzelfde zijn, en dat haar aangifte is ingevuld door medewerkers van de belastingdienst die dus van alles op de hoogte zijn. Verder stelt eiseres dat het verschoonbaar is dat zij geen stukken heeft overgelegd omdat de desbetreffende stukken bij de rechtbank zijn ondergebracht en zij daarvan geen afschriften heeft.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag juist is en heeft daarvoor aangevoerd dat eiseres van de uitgaven die zij als specifieke zorgkosten in aftrek heeft gebracht geen enkel bewijsstuk heeft overgelegd en ook verder niet aannemelijk heeft gemaakt. In de jaarlijkse brieven ‘hulp bij aangifte’ is steeds expliciet vermeld dat de aangifte wordt ingevuld op basis van de door de belastingplichtige verstrekte gegevens, en dat de aangifte op dezelfde manier wordt behandeld als de aangiften die zonder hulp van de belastingdienst worden ingediend.
9. De bewijslast voor het recht op de in 2 weergegeven aftrek ligt bij eiseres. Eiseres heeft bij haar bezwaar geen enkel stuk overgelegd en heeft vragen van verweerder slechts summier beantwoord. Ook in beroep heeft eiseres geen stuk ingebracht en ook verder onvoldoende aangevoerd om het recht op de aftrek aannemelijk te kunnen maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aftrek daarom terecht geweigerd.
10. Hetgeen verder door eiseres is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Naar uit de bij het verweerschrift overgelegde brieven ‘hulp bij aangifte’ moet worden afgeleid, heeft verweerder het voorbehoud gemaakt dat de aangifte op dezelfde wijze wordt behandeld als aangiften die zonder hulp zijn ingediend. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat bij het gebruik van de aangiftehulp geen bewijsstukken worden gecontroleerd of ingenomen. Dat betekent dat eiseres aan de gang van zaken niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de gevraagde aftrek zonder nadere vragen zou worden geaccepteerd. Dat eiseres thans feitelijk niet in staat is bewijsstukken te overleggen kan verweerder niet worden tegengeworpen. Eiseres had van de bij de rechtbank in bewaring gegeven stukken immers kopieën kunnen maken. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat eiseres zoals verweerder stelt een kopie van de in bewaring gegeven stukken bij de rechtbank had kunnen opvragen.
11. Eiseres heeft aangevoerd dat haar situatie in het onderhavige jaar niet afweek van die in voorgaande jaren. Voor zover deze beroepsgrond moet worden opgevat als een beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel meer nodig is dan dat de aangiften over eerdere jaren zonder nader onderzoek zijn gevolgd. En dat de aangiften over een aantal jaren zijn gevolgd laat onverlet dat de belastinginspecteur elk jaar opnieuw heeft te beoordelen en zo nodig voor elk jaar een nader onderzoek kan instellen. Bovendien is de door eiseres geclaimde persoonsgebonden aftrek in de loop der jaren sterk gestegen en mist de stelling van eiseres in zoverre ook feitelijke grondslag. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt dus.
12. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Het Hof acht de onder 4. weergegeven overwegingen en beslissing van de rechtbank juist en maakt die tot de zijne. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd werpt geen nieuw of ander licht op de zaak. Daarbij merkt het Hof op dat belanghebbende met de door haar overlegde stukken van de Raad voor Rechtsbijstand met daarop (voor zover van belang) een vermeld inkomen van € 0 van belanghebbende voor het belastingjaar 2017 het recht op de aftrek van de (gestelde) persoonsgebonden aftrek niet aannemelijk maakt. Belanghebbende heeft aldus ook in hoger beroep geen enkel stuk overgelegd dat de door haar voorgestane persoonsgebonden aftrek onderbouwt.
Slotsom
5.2.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, F.J.P.M. Haas en
M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 24 februari 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.