2.1.De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiseres is geboren in 1970. Zij is lichamelijk en verstandelijk zeer beperkt en staat daarom onder bewind van haar ouders, [naam 1] en [naam 2] .
2. In 2017 genoot eiseres een Wajonguitkering van € 15.136 waarop € 2.529 loonheffing is ingehouden. In de aangifte IB/PVV over het jaar 2017 heeft eiseres een biww, vόόr toepassing van de persoonsgebonden aftrek, aangegeven van € 15.136 en een persoonsgebonden aftrek van € 24.994, welk bedrag als volgt kan worden gespecificeerd:
Uitgaven voor hulpmiddelen
€
10.168
Afschrijving woningaanpassing
-
400
Uitgaven voor vervoer
-
3.051
Kleding en beddengoed
-
750
Genees- en heelkundige hulp
-
5.126
€
19.495
Verhoging
-
5.748
€
25.243
Drempel
-
249
€
24.994
3. Met dagtekening 17 augustus 2018 is aan eiseres een voorlopige aanslag opgelegd, berekend naar een biww van nihil. Het aanslagbiljet vermeldt een te ontvangen bedrag van € 2.529.
4. Per brief van 12 juni 2019 heeft verweerder eiseres vragen gesteld over de aangegeven persoonsgebonden aftrek en gevraagd om een duidelijke specificatie van en toelichting op het in aftrek gebrachte bedrag en gevraagd om toezending van nota’s en betalingsbewijzen. Omdat een antwoord uitbleef heeft verweerder eiseres per brief van 3 juli 2019 nogmaals in de gelegenheid gesteld te reageren.
5. Met dagtekening 13 augustus 2019 heeft verweerder eiseres de aanslag opgelegd. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder geen persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen en de aanslag berekend naar een biww van € 7.056. Dit is de aangegeven Wajonguitkering van € 15.136, verminderd met nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek uit voorgaande jaren van € 8.080.
6. Per brief van 21 augustus 2019, bij verweerder ontvangen op 23 augustus 2019, heeft eiseres meegedeeld dat zij per brief van 2 juli 2019 op de vragenbrief van verweerder had gereageerd maar dat die brief kennelijk niet bij verweerder was aangekomen. Een kopie van de brief van 2 juli 2019 was bijgesloten en in die brief vermeldt eiseres onder meer dat de aangifte is ingevuld door ambtenaren van de belastingdienst en de administratie berust bij het kantongerecht dat optreedt als toezichthouder over het bewind. Verweerder heeft de brief van 21 augustus 2019 aangemerkt als bezwaarschrift. Per brief van 24 september 2019 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen omdat hij de gevraagde stukken niet had ontvangen.
Op 21 oktober 2019 heeft verweerder uitspraak op het bezwaar gedaan en daarbij het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.”