ECLI:NL:GHAMS:2022:661

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
23-002323-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal met geweld, afpersing en openlijke geweldpleging; betrouwbaarheid herkenningen door verbalisanten; straffen en vorderingen benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was in eerste aanleg vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van de rechtbank.

De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder diefstal met geweld, afpersing en openlijke geweldpleging. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de herkenningen door verbalisanten beoordeeld en geconcludeerd dat deze herkenningen als betrouwbaar moeten worden aangemerkt, ondanks de kwaliteit van de gebruikte beelden. De verdachte heeft bij de feiten 1, 2, 3 en 5 bekend, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken van feit 1 primair.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan afpersing en diefstallen met geweld, wat heeft geleid tot gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de schadevergoeding heeft vastgesteld op basis van de omstandigheden van de feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002323-21
Datum uitspraak: 25 februari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-083403-21 en 13-741176-16 (TUL), 23-004534-19 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres] ,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen hem onder 4 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op artikel 404, vijfde lid Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 22 december 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas (met inhoud), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] en/of [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij

de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (op de openbare weg, het Damrak, in elk geval op een openbare weg) tegen voornoemde [slachtoffer] te zeggen dat hij hem, verdachte en/of zijn mededader(s) zijn tas moest geven omdat hij anders neergestoken zou worden,
in elk geval bij voornoemde [slachtoffer] de indruk of suggestie heeft/hebben gewekt dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp had(den) en/of daarvan gebruik zou(den) maken en/of dicht om en/of dicht bij voornoemde [slachtoffer] en/of [slachtoffer] is/zijn gaan lopen en/of gaan staan en/of voornoemde [slachtoffer] en/of [slachtoffer] heeft/hebben omringd en/of ingesloten en/of
(op de openbare weg, de Nieuwezijds Voorburgwal en/of de Oude Braak, in elk geval op een openbare weg) (toen voornoemde [slachtoffer] en/of [slachtoffer] hem, verdachte en/of zijn mededader(s) achtervolgde(n) en/of voornoemde tas terug wilde vragen en/of hebben van hem, verdachte en/of zijn mededader(s)) tegen voornoemde [slachtoffer] te zeggen dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) hem zou(den) neersteken en/of om en/of rond voornoemde [slachtoffer] te gaan staan en/of eenmaal of meermalen (met kracht) te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] ;

1.subsidiairhij op of omstreeks 22 december 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas (met inhoud) , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, door (op de openbare weg, het Damrak, in elk geval op een openbare weg) tegen voornoemde [slachtoffer] te zeggen dat hij hem, verdachte en/of zijn mededader(s) zijn tas moest geven omdat hij anders neergestoken zou worden, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, in elk geval bij voornoemde [slachtoffer] de indruk of suggestie heeft/hebben gewekt dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp had(den) en/of daarvan gebruik zou(den) maken en/of dicht om en/of dicht bij voornoemde [slachtoffer] en/of [slachtoffer] is/zijn gaan lopen en/of gaan staan en/of voornoemde [slachtoffer] en/of [slachtoffer] heeft/hebben omringd en/of ingesloten en/of (op de openbare weg, de Nieuwezijds Voorburgwal en/of de Oude Braak, in elk geval op een openbare weg) (toen voornoemde [slachtoffer] en/of [slachtoffer] hem, verdachte en/of zijn mededader(s) achtervolgde(n) en/of voornoemde tas terug wilde vragen en/of hebben van hem, verdachte en/of zijn mededader(s)) tegen voornoemde [slachtoffer] te zeggen dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) hem zou(den) neersteken en/of om en/of rond voornoemde [slachtoffer] te gaan staan en/of eenmaal of meermalen (met kracht) te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] ;

2.hij op of omstreeks 14 januari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, op de openbare weg, de Molenwijk, althans op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bos (auto en/of huis)sleutels en/of een pasjeshouder met pasjes en/of een rijbewijs en/of een sportschoolpas en/of een kentekenbewijs en/of een schoolpas en/of (ongeveer) 50 euro, in elk geval enig goed en/of geld, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door tegen voornoemde [benadeelde 1] te zeggen: “Trek je tas uit” en/of (vervolgens) (met kracht) te trekken aan de tas (welke tas voornoemde [benadeelde 1] om/over zijn borst had hangen) en/of met voornoemde [benadeelde 1] in worsteling en/of gevecht te raken en/of (vervolgens)(daarbij) (met kracht) te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen tegen het lichaam en/of hoofd van voornoemde [benadeelde 1] ;

3.hij op of omstreeks 18 februari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, op een voor het publiek toegankelijke plaats, in een metro in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten

[benadeelde 2] door (op korte afstand) een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp te tonen aan voornoemde [benadeelde 2] en/of dicht bij voornoemde [benadeelde 2] te gaan staan en/of eenmaal of meermalen (met kracht) te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 2] ;

3.subsidiairsubsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 18 februari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde 2] heeft mishandeld door eenmaal of meermalen (met kracht) te stompen en/ of te slaan en / of te trappen en / of te schoppen tegen het licham van voonoemde [benadeelde 2] ;

5.hij op of omstreeks 5 februari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een jas en/of een koptelefoon en/of een pet, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (op een voor het publiek toegankelijk plaats, station Sloterdijk, in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats) dicht om en/of dicht bij voornoemde [benadeelde 3] te gaan staan en/of voornoemde [benadeelde 3] in te sluiten en/of te omringen en/of (vervolgens) de rits van de jas van voornoemde [benadeelde 3] omlaag te trekken en/of (vervolgens) de jas van voornoemde [benadeelde 3] uit te trekken en/of (vervolgens) de koptelefoon en/of de pet van voornoemde [benadeelde 3] af te nemen en/of (vervolgens) (daarbij) tegen voornoemde [benadeelde 3] te zeggen:

“moet ik me pijp trekken”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot:
  • een andere bewezenverklaring bij feit 1;
  • een andere bewijsvoering;
  • een andere strafoplegging; en
  • een andere beslissing ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] .
Vrijspraak
Het hof is - in navolging van het requisitoir van de advocaat-generaal en het betoog van de raadsman - van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
Bespreking van bewijsverweren
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft bewezenverklaring van de feiten 1 (subsidiair), 2, 3 (primair) en 5 gevorderd. Daartoe is onder meer aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten betrouwbaar zijn en gebruikt kunnen worden voor het bewijs.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de feiten 2 en 3 gerefereerd aan het oordeel van het hof en voor de feiten 1 en 5 vrijspraak bepleit.
Daartoe is bij feit 1 aangevoerd dat de verklaringen van de aangevers [slachtoffer] en [slachtoffer] en van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ten aanzien van de beschrijvingen van de daders te algemeen zijn, zodat het bewijs voor betrokkenheid van de verdachte hierop niet gestoeld kan worden. De herkenningen van de verdachte door de verbalisanten zijn - mede gelet op de vage stills waarop die gebaseerd zijn - te summier om op basis daarvan tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van feit 5 is aangevoerd dat de bewezenverklaring slechts rust op de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten. De persoon waarin de verdachte herkend zou zijn draagt een mondkapje over zijn mond en kin en heeft een muts op terwijl de verbalisanten onder meer relateren de verdachte te herkennen aan zijn mond. De stills waarop de herkenningen zijn gebaseerd zijn bovendien zeer onduidelijk. De verbalisanten beschrijven geen specifieke persoonskenmerken.
Oordeel van het hof
Feit 1
Het hof zoekt voor wat betreft het begrip ‘herkennen’ aansluiting bij de in een vakbijlage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) gegeven omschrijving van dit begrip. In de NFI‑vakbijlage ‘Algemene onderzoeksmethoden vergelijking van gezichtsbeelden’ is het volgende opgenomen over ‘herkennen’:
‘Herkenning vindt plaats op basis van een in het geheugen opgeslagen beeld. Gezichtsherkenning van bekende mensen, zoals dat in het dagelijks leven door iedereen plaatsvindt, is een relatief snel en trefzeker ‘holistisch’ proces. De beoordeling vindt snel plaats, door (onbewust) allerlei aspecten af te wegen. De uitkomst van dit proces leidt tot de categorische, stellige uitkomst dat er wel of niet sprake is van herkenning, waarbij de beoordelaar vaak niet expliciet kan uitleggen waarom hij of zij een bepaalde conclusie trekt. (…) Herkenning van personen vindt niet alleen op basis van gezicht plaats, maar ook op grond van andere kenmerken zoals haardracht, handen, lengte, postuur, kleding en manier van lopen en andere, soms onbewuste, voorinformatie zoals de locatie waar een persoon is gezien’.
Op basis van deze begripsomschrijving kan worden geconcludeerd dat verschillende elementen een rol spelen bij een herkenning, waarbij steeds sprake is van een ‘holistisch’ proces, dat naar zijn aard moeilijk in objectief verifieerbare elementen is op te delen. Een van de factoren die de betrouwbaarheid van een herkenning positief kunnen beïnvloeden, is de mate van bekendheid met de waargenomen persoon of waargenomen personen. Hoe meer men van de betrokken persoon of personen een beeld heeft, des te minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij geldt dat de op basis van uiterlijke kenmerken gebaseerde kennis waardevoller is, als deze is ontstaan en gevormd bij ontmoetingen in persoon, dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is.
De verdachte is door de verbalisant [verbalisant 1] op een afbeelding, waarop een dader van de straatroof als ten laste gelegd onder 1 staat, herkend. De verbalisant heeft na de herkenning de bewegende beelden bekeken en die beelden bevestigden zijn herkenning. [verbalisant 1] herkende de verdachte aan de vorm van zijn hoofd, neus, mond, kin, ogen, oor en postuur. Hij is ambtshalve zeer goed bekend met de verdachte. Hij ziet hem regelmatig op straat lopen, heeft hem meerdere malen aangehouden en is bij hem thuis geweest.
Daarnaast is de verdachte op basis van een afbeelding herkend door [getuige 3] . Hij herkende de persoon onmiddellijk aan zijn gelaat, postuur en kleding. [getuige 3] kent de verdachte ambtshalve aangezien hij de verdachte diverse keren in zijn werkgebied heeft gezien en hij de verdachte op 9 juli 2019 heeft aangehouden.
Het hof is van oordeel dat – hoewel de afbeelding waarop de herkenningen zijn gebaseerd niet van hoge kwaliteit is – de herkenningen als betrouwbaar moeten worden aangemerkt. Het hof acht in het bijzonder van belang dat [verbalisant 1] tevens de bewegende beelden heeft bekeken en dat de twee verbalisanten die de verdachte herkend hebben (zeer) goed bekend zijn met de verdachte en hem beiden in persoon ontmoet hebben.
De verdachte heeft feit 3 - ter terechtzitting in hoger beroep - bekend. Bij dat feit zijn eveneens herkenningen door verbalisanten aan de orde, waaronder een herkenning door verbalisant
[verbalisant 2]. Het hof constateert dat de van dit feit beschikbare afbeeldingen van zeer goede kwaliteit zijn. Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat de verdachte, blijkens de camerabeelden die behoren
bij feit 3, kleding draagt die (behoudens de broek) geheel overeenkomt met de kleding die de verdachte draagt op 22 december 2020, de dag dat feit 1 is gepleegd.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is hetgeen onder 1 subsidiair aan de verdachte ten laste is gelegd.
Feit 5
De persoon op de foto’s en beelden waar de herkenningen op gebaseerd zijn draagt een mondkapje en een muts. Het mondkapje wordt door desbetreffende persoon niet goed gedragen in die zin dat het mondkapje niet de neus bedekt en de mond slechts gedeeltelijk bedekt. Het feit dat de persoon een mondkapje en een muts draagt maakt niet – anders dan de raadsman heeft bepleit – dat geen herkenning aan de orde zou kunnen zijn, nu de meest kenmerkende delen van het gelaat goed zichtbaar zijn en ook de houding en het postuur van desbetreffende persoon te zien zijn.
De verdachte is door drie verbalisanten herkend op foto’s (en bewegende beelden) behorende bij dit feit. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de verdachte herkend op twee foto’s. Hij herkende hem direct aan zijn hoofd, gezicht, mond, neus, ogen, houding en postuur. Zoals reeds overwogen heeft [verbalisant 1] aangegeven dat hij ambtshalve zeer goed bekend is met de verdachte. Hij ziet hem regelmatig op straat, heeft hem meerdere malen aangehouden en is bij hem thuis geweest.
Verbalisant [verbalisant 3] herkende de verdachte onmiddellijk en volledig naar aanleiding van een eerdere herkenning en staande houding op straat. Hij herkende hem aan zijn houding, postuur, grote voeten, gelaat, ogen, oren, neus, mond en de onderlinge verhouding hiertussen. Tevens herkende hij hem aan een Louis Vuitton-tas die de verdachte bij een eerdere staande houding bij zich had. De verbalisant heeft de bewegende beelden bekeken, die de verbalisant als zeer scherp kwalificeert. Deze beelden hebben zijn herkenning bevestigd.
Verbalisant [verbalisant 4] herkende de verdachte, die haar ambtshalve bekend is, op de camerabeelden van de stationshal alwaar dit feit heeft plaatsgevonden.
Verbalisant [verbalisant 2] herkende de verdachte op de bewegende camerabeelden direct aan de grootte en vorm van zijn hoofd, zijn postuur en manier van bewegen en zijn grof gevormde neus en ogen.
Het hof is van oordeel dat de herkenningen als betrouwbaar moeten worden aangemerkt. Het hof acht daarbij in het bijzonder van belang dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] (zeer) goed met de verdachte bekend zijn en beide verbalisanten hem in persoon ontmoet hebben. Tevens is van belang dat de verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 2] de bewegende beelden hebben bekeken, waarvan [verbalisant 3] heeft gerelateerd dat die van zeer goede kwaliteit zijn.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is hetgeen onder 5 aan de verdachte ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 primair en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.subsidiairhij op 22 december 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas met inhoud die [slachtoffer] toebehoorde, door op de openbare weg, het Damrak, tegen voornoemde [slachtoffer] te zeggen dat hij hem, verdachte, zijn tas moest geven omdat hij anders neergestoken zou worden en voornoemde [slachtoffer] en [slachtoffer] hebben omringd;

2.hij op 14 januari 2021 te Amsterdam op de openbare weg, de Molenwijk, tezamen en in vereniging met anderen, een bos auto- en huissleutels en een pasjeshouder met een rijbewijs en een sportschoolpas en een kentekenbewijs en een schoolpas en ongeveer 50 euro, die toebehoorden aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk zich die voorwerpen wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk die diefstal gemakkelijk te maken, door tegen voornoemde [benadeelde 1] te zeggen: “Trek je tas uit” en vervolgens te trekken aan de tas welke tas voornoemde [benadeelde 1] over zijn borst had hangen en met voornoemde [benadeelde 1] in gevecht te raken en daarbij met kracht te slaan tegen het hoofd en vervolgens te trappen tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] ;

3.primairhij op 18 februari 2021 te Amsterdam op een voor het publiek toegankelijke plaats in een metro

in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde 2] , door dicht bij voornoemde [benadeelde 2] te gaan staan en meermalen met kracht te slaan en te schoppen tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde 2] ;

5.hij op 5 februari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een jas en een koptelefoon en een pet, die toebehoorden aan [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk zich deze voorwerpen wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 3] , gepleegd met het oogmerk die diefstal gemakkelijk te maken, door op een voor het publiek toegankelijk plaats, station Sloterdijk, dicht bij voornoemde [benadeelde 3] te gaan staan en/of voornoemde [benadeelde 3] in te sluiten en/of te omringen en vervolgens de rits van de jas van voornoemde [benadeelde 3] omlaag te trekken en vervolgens de jas van voornoemde [benadeelde 3] uit te trekken en vervolgens de koptelefoon en de pet van voornoemde [benadeelde 3] af te nemen en daarbij tegen voornoemde [benadeelde 3] te zeggen: “moet ik me pijp trekken”.

Hetgeen onder 1 subsidiair, 2, 3 primair en 5 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair, 2,
3 primair en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van afpersing.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2, 3 primair en 5 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair, 2, 3 en 5 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 maanden.
De raadsman heeft toepassing van het adolescentenstrafrecht verzocht en daarnaast verzocht rekening
te houden met bij de verdachte vastgestelde beperkingen en de veranderende houding van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht. De reclassering heeft in het rapport van 24 januari 2022 geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen, aangezien een pedagogische insteek een gepasseerd station is. In een Pro Justitia-rapportage
van 3 november 2019 – dat overigens niet ten behoeve van deze strafzaak is opgemaakt – wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat de contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht zwaarder wegen dan de indicaties vóór toepassing daarvan en het volwassenenstrafrecht het beste aansluit bij de behandelbehoeften van de verdachte. Tot slot ziet het hof in de proceshouding van de verdachte evenmin een indicatie voor toepassing van het adolescentenstrafrecht.
De verdachte zal derhalve conform het volwassenenstrafrecht worden veroordeeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een afpersing, twee diefstallen met (bedreiging van) geweld en een openlijke geweldpleging. Het hof constateert dat de verdachte met zijn mededaders een modus operandi hanteert die bij elk feit terugkeert; de verdachte benadert (samen met anderen) willekeurige personen, bedreigt hen en/of maakt gebruik van geweld en probeert (dure) goederen afhandig te maken. De verdachte heeft klaarblijkelijk alleen zijn eigen financiële belang
voor ogen en schuwt het gebruik maken van enig geweld, of de bedreiging daarmee, niet. Door aldus
te handelen heeft de verdachte een inbreuk op de lichamelijke integriteit en het eigendomsrecht van de slachtoffers gemaakt. Slachtoffers van dergelijke delicten hebben vaak nog veel last gehad van gevoelens van angst en achterdocht. Daar komt bij dat dit soort delicten zorgt voor gevoelens van onveiligheid bij getuigen en in de maatschappij. Het hof rekent hem zijn handelswijze sterk aan, in het bijzonder omdat de verdachte het kwalijke van zijn handelen blijkens zijn proceshouding niet inziet.
Gelet op het aantal bewezenverklaarde delicten en de ernst daarvan, kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 januari 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke geweldsdelicten, hetgeen in zijn nadeel meeweegt.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van dertig (30) maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.039,93. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Het gevorderde bedrag bestaat uit een geldbedrag van
€ 1.039,93 aan materiële schade en uit een bedrag van € 1.000,00 aan smartengeld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat beslist wordt conform de beslissing van de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade niet ontvankelijk
te verklaren. Voor wat betreft het smartengeld dient conform de beslissing van de rechtbank € 500,00 te worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat voor vervanging van huissleutels € 10,00 en voor contant geld ad € 50,00 voor vergoeding in aanmerking komt. De vordering is overigens onvoldoende onderbouwd. Het hof zal de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek (BW) naar maatstaven van billijkheid schatten op € 500,00, gelet op de omstandigheden van het feit en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.809,00. De vordering is bij vonnis waarvan beroep voor zover
het de gestelde materiële schade betreft niet ontvankelijk verklaard en voor zover het de immateriële schade betreft toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat beslist wordt conform de beslissing van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van
het onder 3 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 500,00, gelet op de omstandigheden van het feit en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen
dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.215,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen. Het toegewezen bedrag van € 400,00 bestaat uit € 200,00 aan materiële schade en € 200,00 aan smartengeld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat beslist wordt conform de beslissing van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte
is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De vordering tot materiële schade is niet onderbouwd. Nu de in verband met de materiële schade genoemde goederen zijn vermeld in de bewezenverklaring, zal het hof - aangezien stukken ter onderbouwing ontbreken - gebruik maken van de schattingsbevoegdheid en de materiële schade begroten op € 200,00. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 200,00, gelet op de omstandigheden van het feit en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen
dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 141, 312 en 317 van het
Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging 13-741176-16
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 augustus 2017 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 75 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de vordering gevorderd.
De raadsman heeft om afwijzing van de vordering verzocht, primair omdat de proeftijd is verlopen, subsidiair, omdat het niet opportuun is deze voorwaardelijke opgelegde straf ten uit voer te leggen omdat de feiten waarop dit vonnis zag van juni 2016 zijn, de verdachte destijds 15 jaar was en het vonnis volgens het jeugdrecht is gewezen.
Het hof wijst de vordering af, gezien de huidige veroordeling en de ouderdom van het feit waarop de gevorderde tenuitvoerlegging betrekking heeft.
Vordering tenuitvoerlegging 23-004534-19
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van het hof Amsterdam van 30 juli 2020 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de vordering gevorderd.
De raadsman heeft afwijzing van de vordering verzocht gelet op de veranderende houding van de verdachte dan wel verlenging van de proeftijd verzocht.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de zeer recent opgelegde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het hof acht het opportuun de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing
ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet
in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt
de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 primair en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3 primair en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 560,00 (vijfhonderdzestig euro) bestaande uit € 60,00 (zestig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 560,00 (vijfhonderdzestig euro) bestaande uit € 60,00 (zestig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft
de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade
op 14 januari 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van
het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 18 februari 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) bestaande uit € 200,00 (tweehonderd euro) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 3] , ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) bestaande uit € 200,00 (tweehonderd euro) materiële schade en € 200,00 (tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft
de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade
op 5 februari 2021.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 11 mei 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 augustus 2017, parketnummer 13-741176-16, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 75 dagen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 juli 2020, parketnummer 23-004534-19, te weten van:
jeugddetentievoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. S. Clement en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van
mr. N. van Gelder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 25 februari 2022.
mr. N. van der Wijngaart en mr. P.C. Verloop zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]